TAAK 1: Tapping pen and wobbly legs (ADHD)
De algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis stellen dat het
persoonlijkheidspatroon van een individu sterk moet afwijken van de verwachtingen van zijn of
haar cultuur, zoals blijkt uit manieren van denken over zichzelf, anderen of gebeurtenissen;
emotionele beleving en expressie; interpersoonlijk functioneren; en/of impulsbeheersing. Het
persoonlijkheidspatroon van een individu moet wijdverspreid en inflexibel zijn in verschillende
situaties, stabiel zijn over de tijd, beginnen in de adolescentie of vroege volwassenheid, en
leiden tot significante stress of functionele beperkingen. Het langdurige patroon van
functioneren kan bovendien niet beter worden verklaard als een manifestatie of gevolg van een
andere psychische, middelengebruik- of medische stoornis.
• Een persoonlijkheidsstoornis is per definitie een blijvend patroon van denken, voelen en
gedragen dat relatief stabiel is over de tijd, waarbij de specifieke
persoonlijkheidskenmerken al zichtbaar moeten zijn tegen de vroege volwassenheid.
De DSM-5 verdeelt persoonlijkheidsstoornissen in drie clusters op basis van beschrijvende
overeenkomsten.
CLUSTER A: VREEMD-EXCENTRIEKE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
Mensen met deze stoornissen vertonen symptomen die lijken op die van mensen met
schizofrenie, zoals ongepaste of afgevlakte affectie, vreemde denk- en spraakpatronen, en
paranoia. Mensen met deze stoornissen behouden echter hun greep op de realiteit.
CLUSTER B: DRAMATISCH-EMOTIONELE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
Mensen met deze stoornissen hebben de neiging manipulatief, wisselvallig en ongevoelig te zijn
in sociale relaties. Ze vertonen vaak impulsief, soms gewelddadig gedrag zonder veel aandacht
voor hun eigen veiligheid of de veiligheid en behoeften van anderen.
CLUSTER C: ANGSTIG-BANGE PERSOONLIJKHEIDSSTOORNISSEN
Mensen met deze stoornissen maken zich extreem veel zorgen over kritiek of verlating door
anderen en hebben daardoor disfunctionele relaties met anderen
Learning goal 1.1: Wat is ADHD?
Nolen-Hoeksema (in Chapter 10)
ADHD (Attention Deficit Hyperactivity Disorder) is een neurodevelopmentale stoornis die
wordt gekenmerkt door aanhoudende patronen van onoplettendheid en/of hyperactiviteit-
impulsiviteit die het functioneren of de ontwikkeling verstoren
DSM-5 Criteria voor Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD)
A. Een persistent patroon van onoplettendheid en/of hyperactiviteit dat de werking of ontwikkeling verstoort, zoals
gekarakteriseerd door (1) en/of (2):
1) Onoplettendheid: Zes (of meer) van de volgende symptomen zijn ten minste 6 maanden aanwezig op een
manier die inconsistent is met het ontwikkelingsniveau en die direct negatieve invloed heeft op sociale en
academische/beroepsactiviteiten: Opmerking: De symptomen zijn niet enkel een manifestatie van
oppositiegedrag, ongehoorzaamheid, vijandigheid of het niet begrijpen van taken of instructies. Voor oudere
adolescenten en volwassenen (17 jaar en ouder) zijn minimaal vijf symptomen vereist.
a) Vergeet vaak aandacht te besteden aan details of maakt onzorgvuldige fouten in schoolwerk, op het werk
of tijdens andere activiteiten
b) Heeft vaak moeite om aandacht vast te houden voor taken of speelse activiteiten
c) Lijkt vaak niet te luisteren wanneer er rechtstreeks tegen hem of haar gesproken wordt
d) Volgt vaak instructies niet op en slaagt er niet in schoolwerk, klusjes of werkverplichtingen af te maken
e) Heeft vaak moeite met het organiseren van taken en activiteiten (rommelig, slecht tijdsbeheer)
f) Vermijdt, heeft een hekel aan of is terughoudend om deel te nemen aan taken die langdurige mentale
inspanning vereisen
g) Verliest vaak dingen die nodig zijn voor taken of activiteiten
h) Is vaak gemakkelijk afgeleid door externe prikkels (voor oudere adolescenten en volwassenen kan dit
ongerelateerde gedachten omvatten)
, i) Is vaak vergeetachtig in dagelijkse activiteiten
2) Hyperactiviteit en impulsiviteit: Zes (of meer) van de volgende symptomen zijn ten minste 6 maanden
aanwezig op een manier die inconsistent is met het ontwikkelingsniveau en die direct negatieve invloed heeft
op sociale en academische/beroepsactiviteiten. Opmerking: De symptomen zijn niet enkel een manifestatie
van oppositiegedrag, ongehoorzaamheid, vijandigheid of het niet begrijpen van taken of instructies. Voor
oudere adolescenten en volwassenen (17 jaar en ouder) zijn minimaal vijf symptomen vereist.
a) Fidgett vaak met of tikt met handen of voeten of draait in zijn of haar stoel
b) Staat vaak op in situaties waarin het blijven zitten wordt verwacht (bijv. plek verlaten)
c) Rent vaak of klimt in situaties waar het ongepast is
d) Kan vaak niet stil spelen of deelnemen aan vrijetijdsactiviteiten
e) Is vaak "altijd in beweging", alsof "gedreven door een motor" (bijv. kan niet stil blijven)
f) Praat vaak overmatig
g) Blaast vaak het antwoord eruit voordat de vraag is beantwoord (bijv. maakt de zinnen van anderen af; kan
niet wachten op zijn of haar beurt in een gesprek)
h) Heeft vaak moeite met wachten op zijn of haar beurt
i) Onderbreekt of dringt vaak in gesprekken of activiteiten van anderen
B. Verschillende onoplettende of hyperactief-impulsieve symptomen waren aanwezig vóór de leeftijd van 12 jaar.
C. Verschillende onoplettende of hyperactief-impulsieve symptomen zijn aanwezig in twee of meer omgevingen
(bijv. thuis, op school of werk; met vrienden of familie; in andere activiteiten).
D. Er is duidelijk bewijs dat de symptomen de sociale, academische of beroepsmatige werking verstoren of de
kwaliteit ervan verminderen.
E. De symptomen komen niet uitsluitend voor tijdens schizofrenie of een andere psychotische stoornis en worden
niet beter verklaard door een andere mentale stoornis (bijv. stemmingsstoornis, angststoornis, dissociatieve
stoornis, persoonlijkheidsstoornis, drugsintoxicatie of -onttrekking).
Specificeer op basis van de huidige presentatie:
• Gecombineerde presentatie: Als zowel criterium A1 (onoplettendheid) als criterium A2 (hyperactiviteit-
impulsiviteit) zijn voldaan voor de afgelopen 6 maanden.
• Voornamelijk onoplettende presentatie: Als criterium A1 (onoplettendheid) is voldaan, maar criterium
A2 (hyperactiviteit-impulsiviteit) niet is voldaan voor de afgelopen 6 maanden.
• Voornamelijk hyperactieve/impulsieve presentatie: Als criterium A2 (hyperactiviteit-impulsiviteit) is
voldaan en criterium A1 (onoplettendheid) niet is voldaan voor de afgelopen 6 maanden
Er zijn drie subtypes of presentaties van ADHD in de DSM-5.
1) De gecombineerde presentatie vereist zes of meer symptomen van onoplettendheid en
zes of meer symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit.
2) De voornamelijk onoplettende presentatie wordt gediagnosticeerd als er zes of meer
symptomen van onoplettendheid zijn, maar minder dan zes symptomen van
hyperactiviteit-impulsiviteit.
3) De voornamelijk hyperactieve/impulsieve presentatie wordt gediagnosticeerd als er
zes of meer symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit zijn, maar minder dan zes
symptomen van onoplettendheid.
Volgens de definitie begint ADHD in de kindertijd. Een van de belangrijkste veranderingen in de
diagnostische criteria voor ADHD in de DSM-5 is dat de leeftijdsgrens voor het begin van de
symptomen is verhoogd van 7 jaar naar 12 jaar.
Jongens hebben meer dan twee keer zoveel kans als meisjes om ADHD te ontwikkelen in de
kindertijd en vroege adolescentie, hoewel dit verschil kleiner wordt naarmate ze ouder worden.
Meisjes met ADHD vertonen meestal voornamelijk onoplettende kenmerken en hebben minder
storend gedrag dan jongens met ADHD, wat kan leiden tot een onder identificatie van ADHD bij
meisjes. ADHD komt voor in de meeste culturen en etnische groepen.
ADHD komt voor bij zowel jongens als meisjes, maar de manier waarop de symptomen zich
uiten, verschilt vaak tussen de geslachten. Dit verschil zorgt ervoor dat ADHD bij meisjes
minder vaak of later wordt gediagnosticeerd dan bij jongens. Jongens vertonen namelijk vaker
de hyperactieve en impulsieve vorm van ADHD. Ze zijn fysiek drukker, laten hun impulsiviteit
, zien door bijvoorbeeld te praten in de klas, rond te lopen en zich te bemoeien met anderen. Dit
gedrag is vaak storend en valt op, wat ertoe leidt dat ouders, leraren en anderen sneller ADHD
bij hen vermoeden en doorverwijzen voor diagnose.
Bij meisjes is de situatie vaak anders. Meisjes hebben vaker de onoplettende vorm van ADHD,
die zich minder in druk en impulsief gedrag uit, maar eerder in problemen met aandacht en
concentratie. Ze kunnen dromerig overkomen, zijn vaak stil in de klas en hebben moeite met
het volhouden van hun aandacht bij een taak. Omdat dit gedrag minder storend is, wordt het
niet altijd opgemerkt als een probleem. Daardoor wordt ADHD bij meisjes vaak over het hoofd
gezien of verkeerd geïnterpreteerd als verlegenheid, desinteresse of zelfs een lichte vorm van
depressie.
Verder komt bij meisjes met ADHD ook vaker een mix van onoplettendheid en emotionele
problemen voor. Ze zijn bijvoorbeeld vatbaarder voor negatieve gedachten over zichzelf, en
hebben vaker last van angst en stemmingswisselingen. Dit kan voortkomen uit het feit dat hun
ADHD minder zichtbaar is en ze vaker problemen ervaren met zelfwaardering doordat ze
intern hun uitdagingen proberen op te lossen
Kinderen met ADHD doen het vaak slecht op school. Omdat ze niet kunnen opletten of hun
hyperactiviteit kunnen kalmeren, leren ze het materiaal niet en presteren ze vaak onder hun
intellectuele capaciteiten. Bij interacties met hun leeftijdsgenoten kunnen kinderen met ADHD
indringend, prikkelbaar en veeleisend zijn. Ze willen spelen volgens hun eigen regels en vertonen
soms stemmings- en woede gerelateerde problemen. Als dingen niet gaan zoals zij willen,
kunnen ze agressief worden.
De gedragsproblemen van sommige kinderen met ADHD verergeren zich in de loop van de
ontwikkeling en worden ernstig genoeg om gediagnosticeerd te worden als een gedragsstoornis.
Dit is vooral het geval bij kinderen met de gecombineerde presentatie van ADHD. Kinderen met
gedragsstoornissen overtreden de sociale en culturele normen voor gepast gedrag tegenover
anderen door op een onverschillige en zelfs antisociale manier te handelen
Learning goal 1.2: Wat veroorzaakt ADHD?
Nolen-Hoeksema (in Chapter 10)
ADHD hangt samen met afwijkingen in verschillende hersengebieden die
betrokken zijn bij aandacht, planning en impulsbeheersing, zoals de
prefrontale cortex, het striatum en het cerebellum. Bij kinderen met ADHD is
de cerebrale cortex vaak kleiner en vertonen deze hersengebieden minder
verbindingen, wat kan leiden tot moeilijkheden bij het beheersen van gedrag en
aandacht. Dit heeft geleid tot de hypothese dat het brein van kinderen met
ADHD vertraagd rijpt, wat verklaart waarom sommige ADHD-symptomen, zoals
hyperactiviteit, afnemen naarmate het kind ouder wordt.
Er is een sterke genetische basis voor ADHD: broers en zussen van kinderen met ADHD hebben
drie tot vier keer meer kans op dezelfde diagnose. ADHD komt vaak voor in families waar ook
antisociale persoonlijkheidsstoornis, alcoholisme of depressie heerst. Genetisch onderzoek
toont aan dat genen die de neurotransmitters dopamine, noradrenaline en serotonine reguleren
mogelijk afwijkingen vertonen bij ADHD-patiënten, wat invloed heeft op aandachts- en
impulsregulatie.
Factoren zoals een laag geboortegewicht, vroeggeboorte en zuurstoftekort bij de geboorte
worden in verband gebracht met ADHD. Ook roken en alcoholgebruik tijdens de zwangerschap
kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van ADHD, mogelijk door gedeelde genetische risico's.
Blootstelling aan lood, bijvoorbeeld via loodhoudende verf, is een bescheiden risicofactor.
, Kinderen met ADHD komen vaker uit gezinnen met veel conflicten en stress. Ouders van
ADHD-kinderen vertonen soms meer agressie of hebben een geschiedenis van
middelenmisbruik. Genetische factoren dragen vaak bij aan zowel ADHD-symptomen bij
kinderen als impulsieve gedragingen bij ouders. Desondanks kunnen interacties in het gezin,
vooral vroeg in het leven, de ernst van ADHD beïnvloeden en zelfs gedragsproblemen verergeren
• De omgevingsfactoren verergeren de symptomen van ADHD in het dagelijks leven
Sonuga-Barke - Psychological heterogeneity in AD/HD - a dual pathway model of behaviour and cognition
Dual Pathway Het duale padmodel beschrijft ADHD als het resultaat van twee verschillende
Model van processen.
Sonuga Barke 1. De eerste route, de gedachte- en actieregulatieroute (DTAP), stelt dat
ADHD ontstaat door problemen in remmingscontrole, oftewel moeite om
impulsen te beheersen. Dit leidt tot gedragsproblemen zoals impulsiviteit,
onoplettendheid en hyperactiviteit, en zorgt ook voor een slechte
taakuitvoering. Kinderen met ADHD hebben vaak moeite met aandacht,
planning, werkgeheugen en flexibiliteit in denken. Deze problemen worden
gekoppeld aan disfuncties in de hersenen, vooral in de frontale gebieden en
dopaminecircuits.
2. De tweede route, de motivatiestijlroute (MSP), koppelt ADHD aan een
sterke voorkeur voor directe beloningen, wat bekend staat als delay
aversion (aversie tegen wachten). Kinderen met ADHD vermijden situaties
waarin ze moeten wachten, omdat ze veranderingen hebben in hoe hun
hersenen beloningen verwerken. Dit gedrag ontstaat door negatieve
ervaringen in situaties met veel vertraging, vaak beïnvloed door hoge
verwachtingen vanuit ouders en culturele normen. Deze route wordt ook
gelinkt aan specifieke hersengebieden, zoals het ventrale striatum en
dopaminecircuits.
Beide processen leiden tot ADHD-symptomen zoals impulsiviteit,
onoplettendheid en hyperactiviteit, maar via verschillende mechanismen: de
gedachte- en actieregulatieroute via remmingsproblemen, en de
motivatiestijlroute via beloningsverwerking. Beide beïnvloeden ook hoe goed
een kind taken uitvoert en leren kan.
Zeeuw - Deficits in cognitive control, timing and reward sensitivity appear to be dissociable in adhd