Samenvatting ‘Ethiek in sociaal werk’ – 3e editie
Deel I
Hoofdstuk 1: Moraal en ethiek
Een sociaal werker moet goed nadenken over de waarden en normen die zijn
professioneel handelen beïnvloeden, want:
Vaak komen mensen bij een sociaal werker met problemen die zij zelf
niet kunnen oplossen.
Vaak komt de cliënt uit een sociaal zwakker milieu of hebben zij
bepaalde beperkingen.
Vaak geven cliënten vertrouwelijke informatie aan een sociaal werker.
Door bepaalde interventies te hanteren kan de sociaal werker het leven
van een cliënt beïnvloeden.
Door zijn deskundigheid en zijn positie heeft de sociaal werker macht
sprake van machtsverschil sociaal werker moet goed uitkijken dat
hij niet voor de cliënt gaat bepalen wat goed voor hem is.
Sociaal werker moet kunnen verantwoorden waarom hij in zijn werk
bepaalde keuzes heeft gemaakt.
De sociaal werker bevindt zich vaak in een spanningsveld tussen de
belangen van zijn cliënt en omgeving.
Technisch- instrumentele professionaliteit = sociaal werkers die
beschikken over de juiste kennis, kunde en professionele vaardigheden.
Normatieve professionaliteit = het nadenken over waarden in je werk en als
die waarden de leidraad in je handelen vormen.
In het sociaal werk spelen waarden en normen op 3 niveaus:
1. Wetgeving en contractuele afspraken van organisaties
2. Deskundigheidsnormen (kennis, kunde en vaardigheden)
3. Waarden en normen die binnen de cultuur verankerd zijn
Ook dient een sociaal werker rekening te voldoen aan een aantal specifieke
deugden zoals: moed, eerlijkheid en medelijden.
Morele vragen = vragen die gaan over goed en kwaad, over de manier
waarop mensen zouden moeten leven.
Morele opvattingen = antwoord op de vraag hoe men zich als mens goed en
verantwoordelijk kan gedragen.
Moraal = gaat over waarden en normen opvattingen over wat waardevol is
in het leven.
Mensen kunnen rationeel nadenken over morele vragen, maar ook handelen
op basis van emoties en intuïtie allemaal verschillende redenen waarom
mensen hun eigen gedrag en dat van anderen goed- of afkeuren vier
intuïtieve moralen:
De hechtingsmoraal = de moraal die regelt hoe we omgaan met
mensen met wie we verbonden zijn gaat over hechting en empathie.
1
, De geweldmoraal = een moreel systeem dat regelt hoe we met
bedreigende situaties omgaan gaat over het hanteren van geweld.
De reinigingsmoraal = moraal dat regelt dat mensen reinheid
koppelen aan het goede en besmetting aan kwaad.
De samenwerkingsmoraal = moraal dat een rol speelt in de manier
waarop mensen met elkaar samenwerken en omgaan met mensen die
de samenwerking bedreigen.
Ethiek = als mensen op een systematische manier naar redelijke
argumenten zoeken om te onderbouwen waarom een handeling goed
of fout is.
Moraal is niet statisch: morele opvattingen kunnen variëren, afhankelijk van
tijd en plaats.
Morele kwesties spelen op verschillende niveaus:
Micro niveau = morale vragen gaan over de manier waarop je van
mens tot mens met elkaar zou moeten omgaan.
Meso niveau = organisaties maken morele keuzes, die onder meer
hun neerslag vinden in de visie van de instelling.
Macro niveau = als morele opvattingen iets zeggen over de manier
waarop de samenleving moet worden ingericht politieke keuzes.
Waarden = abstracte begrippen die omschrijven wat mensen waardevol
vinden en waarnaar zij streven idealen die wezenlijk zijn voor de kwaliteit
van leven ze geven aan hoe mensen willen werken, biijvoorbeeld als
sociaal werker, en wat ze verstaan onder ‘een goed leven’ een waarde
wordt vaak omschreven in één woord: rechtvaardigheid, verantwoordelijkheid,
integriteit, respect, deskundigheid, zelfbeschikking, participatie, vrijheid,
autonomie, gezondheid, solidaraiteit, vertrouwelijkheid en betrouwbaarheid.
Normen = handelingsvoorschriften die laten zien hoe je moet handelen
een richtlijn die aangeeft hoe iemand zou moeten handelen ‘handelingen’
om een bepaalde waarde te kunnen waarborgen waarde: naastenliefde,
norm: dagelijks bezoeken van een familielid dat ziek is.
Niet alle omgangsnormen zijn morele normen:
Fatsoensnormen = ‘etiquette’ wat wel en wat niet hoort/ ‘normaal’ is
grens tussen morele normen en fatsoensnormen is niet scherp: in Nederland
is het voor de meeste mensen een fatsoensnorm dat je een ander begroet
door het geven van een handdruk. Voor sommige islamtische mannen is dit
echter in strijd met hun religieuze normen.
Bij het onderscheiden van fatsoensnormen en morele normen spelen er 4
criteria een rol:
Ernst: een morele normovertreding is ernstiger.
Straf: de straf voor een morele normovertreding is zwaarder.
Regelcontingentie: morele normen zijn niet/ minder afhankelijk van
‘toevallige regels’.
Autoriteit: morele normen zijn niet/ minder afhankelijk van de
goedkeuring door een autoriteit.
2
, Juridische normen = juridische regelgeving sluiten meestal aan op
opvattingen over wat een goede maatschappij is en op morele regels die veel
mensen delen.
Deugd = een min of meer vaste, goede eigenschap van een persoon, die
ertoe leidt dat hij moreel juist handelt moed, zorgzaamheid, naastenliefde,
hoop, respect, integriteit en zuinigheid deugden zijn aan een specifiek
persoon gekoppeld, terwijl waarden abstracte cognitieve begrippen zijn.
Begrip Definitie Voorbeeld
Waarde Ideaal dat wezenlijk is Rechtvaardigheid
voor de kwaliteit van
leven
Norm Handelingsvoorschrift Geef mensen gelijke
kansen
Deugd Goede eigenschap die Integriteit
de handelwijze van de
mens bepaalt
Ethiek = zede of gewoonte een systematische reflectie op morele vragen,
op basis van rationele argumenten als mensen afstand nemen van hun
instinctieve gedrag en op een redelijke manier het verschil tussen goed en
kwaad kunnen beargumenteren.
Er zijn verschillende manieren om systematisch na te denken over morele
vragen:
Begrip Definitie Voorbeeld
Descriptieve ethiek Beschrijvende ethiek Beschrijving van de
opvattingen van sociaal
werkers over het
beroepsgeheim
Prescriptieve of Voorschrijvende ethiek Beroepscode
normatieve ethiek Utilisme
Zorgethiek
Meta-ethiek Ethiek die fundamentele Zijn waarden universeel
morele vraagstukken of cultuurgebonden?
bestudeert
Descriptieve ethiek = beschrijven van de moraal in een gemeenschap het
gaat hier over feiten: hoe gedragen mensen zich in morele kwesties en welke
argumenten gebruiken ze hierbij.
Prescriptieve/ normatieve ethiek = beschrijven van hoe mensen zich
zouden moeten gedragen gaat niet over feiten, maar over waarden
3