1
Samenvatting Bio-en Neuropsychologie
Inhoud:
H1: nerve cells and nerve impulses blz. 2
H2: synapses blz. 9
H3: anatomy and research methods blz. 16
H4: genetics, evolution, development& plasticity blz. 23
H5: vision blz. 32
H6: other sensory systems blz. 42
H7: movement blz. 51
H11: emotional behaviors blz. 58
H12: learning, memory and intelligence blz. 68
H13: cognitive functions blz. 77
H14: psychological disorders blz. 87
, 2
H1: nerve cells and nerve impulses
De cellen van het zenuwstelsel
Neuronen en glia
Het zenuwstelsel bestaat uit 2 soorten cellen: neuronen, ontvangen informatie en geven die door aan andere
cellen, en glia.
De structuur van een cel:
Het oppervlakte van een cel heet het membraan = een structuur die de binnenkant van de cel scheidt
van de buitenomgeving. De meeste chemicaliën kunnen het membraan niet passeren, maar
eiwitkanalen in het membraan zorgen voor een gecontroleerde stroom van water, zuurstof, natrium,
kalium, calcium, chloride en andere belangrijke chemicaliën.
Alle dierlijke cellen hebben een nucleus = een structuur die de chromosomen bevat.
Een mitochondrion (mitochondria is the powerhouse of the cell) is de structuur die metabole
activiteiten uitvoert en de energie levert die de cel gebruikt voor alle activiteiten. Mitochondriën
hebben genen die gescheiden zijn van die in de kern van een cel, en mitochondriën verschillen
genetisch van elkaar.
Ribosomen zijn de plaatsen in een cel die nieuwe eiwitmoleculen synthetiseren. Eiwitten leveren
bouwstoffen voor de cel en vergemakkelijken chemische reacties. Sommige ribosomen zweven vrij in
de cel, maar andere zijn vastgemaakt aan het endoplasmatisch reticulum = een netwerk van dunne
buisjes die nieuw gesynthetiseerde eiwitten naar andere locaties transporteren.
Soma = cellichaam
De structuur van een neuron:
Motor neuron = geven en ontvangen signalen van spieren
Sensorische neuron = zijn gevoelig voor een soort stimulatie, vaak van de zintuigen
, 3
Dendrieten = takken van de soma die dunner worden aan het eind. Het dendriet is bedekt met
synaptische receptoren. Daar ontvangen dendrieten informatie van andere neuronen.
o Dendritische ‘spines’ = korte uitgroeisels die meer oppervlakte creëren voor synapsen.
Het cellichaam (soma) bevat de nucleus, ribosomen en mitochondia. Het meeste van een neuron zijn
metabolisch werk vindt hier plaats.
Axon = lange dunne vezel die een impuls naar een andere neuron, orgaan of spier overbrengt.
o Om het axon zit een myelineschede wat ervoor zorgt dat communicatie soepeler verloopt. De
interrupties in de mylineschede heten ‘nodes of Ranvier’.
o Een neuron kan veel dendrieten hebben, maar het heeft maar één axon. De axon kan echter
takken hebben. Die heten de presynaptic terminals/end bulbs/boutons. Op dat punt laat het
axon chemicaliën vrij die door de kruising tussen dat neuron en een andere cel gaan.
o Afferent axon brengt informatie naar de structuur toe (ontvanger).
o Efferent axon neemt informatie vanuit de structuur mee (verzender).
o
o Als de dendrieten en het axon van een cel volledig in een enkele structuur zijn opgenomen, is
de cel een interneuron/intrinsiek neuron van die structuur.
Neuronen variëren enorm in grootte, vorm en functie. De vorm van een neuron bepaalt zijn
verbindingen met andere cellen en bepaalt daarmee zijn functie.
Glia:
, 4
Astrocytes = wikkelen zich rond de synapsen van functioneel verwante axonen. Door een verbinding
tussen neuronen te omringen, beschermt een astrocyt het tegen chemicaliën die in de omgeving
circuleren. Door de ionen en zenders die door axonen worden vrijgegeven op te nemen en ze
vervolgens weer vrij te geven, helpt een astrocyt ook bij het synchroniseren van nauw verwante
neuronen, waardoor hun axonen berichten in golven kunnen verzenden. Astrocyten zijn belangrijk
voor het genereren van ritmes.
o Astrocyten verwijden de bloedvaten om meer voedingsstoffen naar hersengebieden met
verhoogde activiteit te brengen. Een mogelijke rol in de informatieverwerking is ook
waarschijnlijk, maar minder zeker.
o Volgens een populaire hypothese die bekend staat als de tripartiete synaps, laat de punt van
een axon chemicaliën vrij die ervoor zorgen dat de naburige astrocyt zijn eigen chemicaliën
afgeeft, waardoor de boodschap naar het volgende neuron wordt vergroot of gewijzigd. Dit
proces draagt mogelijk bij aan leren en geheugen. In sommige hersengebieden reageren
astrocyten ook op hormonen en beïnvloeden daardoor neuronen.
o
Microglia = fungeren als onderdeel van het immuunsysteem en verwijderen virussen en schimmels uit
de hersenen. Ze vermenigvuldigen zich na hersenbeschadiging en verwijderen dode of beschadigde
neuronen. Ze dragen ook bij aan leren door de zwakste synapsen te verwijderen.
Oligodendrocyten in de hersenen en het ruggenmerg en Schwann-cellen in de periferie van het
lichaam bouwen de myeline-omhulsels die bepaalde axonen van gewervelde dieren omringen en
isoleren. Ze voorzien een axon ook van voedingsstoffen die nodig zijn voor een goede werking.
Radiale glia begeleiden de migratie van neuronen en hun axonen en dendrieten tijdens de embryonale
ontwikkeling. Wanneer de embryonale ontwikkeling is voltooid, differentiëren de meeste radiale glia
zich tot neuronen, en een kleiner aantal differentieert tot astrocyten en oligodendrocyten.
De bloed-brein barrière
In het normale immuunsysteem wordt een cel die een virus draagt gedood. Dit werkt prima, maar als je
hersencellen moet opofferen om infectie te minimaliseren gaat het mis. Om het risico op hersenbeschadiging
te voorkomen is er de bloed-brein barrière. Vanwege de bloed-breinbarrière kunnen veel moleculen de
hersenen niet binnendringen. De barrière beschermt het zenuwstelsel tegen virussen en veel gevaarlijke
chemicaliën.
De bloed-breinbarrière is afhankelijk van de endotheelcellen die de wanden van de haarvaten vormen. Buiten
de hersenen zijn dergelijke cellen gescheiden door kleine openingen, maar in de hersenen zijn ze zo nauw
verbonden dat ze de doorgang van virussen, bacteriën en andere schadelijke chemicaliën blokkeren. Maar
omdat het zo nauw verbonden is, kunnen ook een aantal bruikbare chemicaliën niet door de barrière
heenkomen. Om ervoor te zorgen dat deze chemicaliën de bloed-breinbarrière passeren, hebben de hersenen
speciale mechanismen nodig die niet in de rest van het lichaam voorkomen. Er is geen speciaal mechanisme
nodig voor kleine, ongeladen moleculen zoals zuurstof en koolstofdioxide die vrij door celwanden kunnen gaan.
Ook gaan moleculen die oplossen in de vetten van het membraan gemakkelijk over. Water passeert speciale
eiwitkanalen in de wand van de endotheelcellen. Actief transport is een eiwitgemedieerd proces dat energie
verbruikt om chemicaliën uit het bloed naar de hersenen te pompen. Er worden glucose, aminozuren en een