ONDERWIJSGROEP 4: ALGEMENE VOORWAARDEN
§1. Verplichte leerstof
Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten, Pb. 1993, L 95/29.
Literatuur:
Asser/Hartkamp 3-I, Europees recht en Nederlands vermogensrecht, 2015/249-254.
Asser/Hartkamp en Sieburgh 6-III*, Algemeen overeenkomstenrecht, 2014/458-514.
W.H. van Boom, “Annotatie: Ambtshalve toetsing bij oneerlijke bedingen”, AA 2014/05, p. 358-362.
Jurisprudentie EU:
HvJ EG 1 april 2004, C-237/02 (Freiburger Kommunalbauten GmbH Baugesellschaft & Co. KG/Ludger Hofstetter
en Ulrike Hofstetter).
HvJ EU 26 april 2012, C-472/10 (Nemzeti Fogyasztóvédelmi Hatóság/Invitel Távközlési Zrt.).
HvJ EU 14 juni 2012, C-618/10 (Banco Español de Crédito SA/Joaquín Calderón Camino).
HvJ EU 30 mei 2013, C-397/11 (Erika Jőrös/Aegon Magyarország Hitel Zrt.).
HvJ EU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13 en C487/13 (Unicaja Banco SA/José Hidalgo Rueda et
al. en Caixabank SA/Manuel María Rueda Ledesma et al).
HvJ EU 21 december 2016, C-154/15, C-307/15 en C-308/15 (Francisco Gutiérrez Naranjo e.a. v. Cajasur Banco
SAU e.a.).
HvJ EU 20 september 2017, C-186/16, (Ruxandra Paula Andriciuc e.a. tegen Banca Românească SA).
Jurisprudentie Nederland:
HR 11 februari 2011, NJ 2011, 571 (First Data/KPN Hotspots).
First Data, eiseres tot cassatie, heeft op verzoek van Attingo, verweerster in cassatie, twee offertes uitgebracht
betreffende hard- en software voor enkele verkooppunten van Attingo op de luchthaven Schiphol. Beide offertes
zijn door partijen ondertekend. First Data heeft veroordeling gevorderd van Attingo tot betaling van de door
Attingo onbetaald gelaten facturen ter hoogte van € 18.145,16, te vermeerderen met wettelijke rente en
buitengerechtelijke kosten, en veroordeling van Attingo, op basis van de algemene (Fenit-)voorwaarden, in de
werkelijk gemaakte en nog te maken kosten voor rechtsbijstand. Attingo heeft onder meer het verweer gevoerd
dat de Fenit-voorwaarden in dit geval niet van toepassing zijn. Ten aanzien van dat verweer overwoog het hof dat
de door First Data gestelde mogelijkheid om via een zoekopdracht op het internet van de Fenit-voorwaarden
kennis te nemen, onvoldoende is om aan de norm van artikel 6:233 onder b BW te voldoen. Ervan uitgaande dat
de Fenit-voorwaarden niet aan Attingo ter hand zijn gesteld en dat Attingo ook overigens niet een redelijke
mogelijkheid is geboden van de voorwaarden kennis te nemen, heeft het hof bedingen uit de Fenit-voorwaarden
waarop door First Data een beroep is gedaan vernietigd.
Bij de beoordeling van de tegen dit oordeel gerichte klacht dient tot uitgangspunt dat het hof niet heeft vastgesteld
dat sprake is van een tussen partijen langs elektronische weg tot stand gekomen overeenkomst en evenmin dat
Attingo uitdrukkelijk heeft ingestemd met kennisneming van de algemene voorwaarden langs elektronische weg.
Aan de voorwaarden waaronder een redelijke mogelijkheid tot kennisneming als bedoeld in art. 6:233, onder b,
BW langs elektronische weg kan worden geboden, is derhalve noch onder de vigeur van het hier toepasselijke
art. 6:234 lid 1 (oud) BW noch onder het met ingang van 1 juli 2010 geldende art. 6:234 lid 3 BW voldaan
(opmerking verdient dat de verwijzing naar art. 6:230c kennelijk abusievelijk in art. 6:234 is weggevallen), zodat
het onderdeel niet tot cassatie kan leiden.
Ten overvloede wordt overwogen dat een redelijke en op de praktijk afgestemde uitleg van de in art. 6:233, onder
b, in verbinding met art. 6:234 vervatte regeling niet meebrengt dat, indien de mogelijkheid tot kennisneming
langs elektronische weg mag worden geboden, de gebruiker reeds aan zijn uit art. 6:233, onder b, voortvloeiende
informatieplicht heeft voldaan indien de desbetreffende voorwaarden (door een zoekopdracht) op internet kunnen
worden gevonden. Uit het systeem van art. 6:234 (oud) volgt immers — gelijk onder het huidige art. 6:234 het
geval is — dat de gebruiker het initiatief tot bekendmaking van de algemene voorwaarden moet nemen, en wel —
zo volgt uit de hier eveneens van betekenis te achten toelichting op art. 6:234 leden 2 en 3 (nieuw) — op
zodanige wijze dat voor de wederpartij duidelijk is welke voorwaarden op de rechtsverhouding van toepassing zijn
en dat de wederpartij daarvan eenvoudig kennis kan nemen. Het oordeel van het hof dat aan de in art. 6:233,
onder b, vervatte norm niet reeds is voldaan indien de wederpartij de mogelijkheid heeft zelf door gebruikmaking
van internet de toepasselijke voorwaarden te raadplegen, is mitsdien juist. Nu in cassatie ervan moet worden
uitgegaan dat de algemene voorwaarden niet rechtsgeldig door First Data langs elektronische weg aan Attingo
beschikbaar zijn gesteld getuigt het oordeel dat indien het redelijkerwijs mogelijk is de voorwaarden ter hand te
stellen, dit ook (daadwerkelijk) dient te gebeuren, niet van een onjuiste rechtsopvatting.
HR 13 september 2013, NJ 2014, 274 (Heesakkers/Voets).
Heesakker geeft aan Voets de opdracht om zijn woning te verbouwen. Indien Heesakker te laat betaald, moet hij
2% rente per maand betalen. Dit is opgenomen in de algemene voorwaarden van Voets. Aan het einde van de
overeenkomst bestaat er een geschil over wat Heesakker aan Voets moet betalen. Voets wil ook dat Heesakker
,rente betaald. Het hof zei dat Heesakker moest betalen, maar het Hof had ambtshalve na moeten gaan of de
regeling van de algemene voorwaarden Heesakker in eerste instantie wel bond.
Gelet op de rechtspraak van het HvJ EU is de nationale rechter gehouden ambtshalve na te gaan of een
contractueel beding valt onder Richtlijn 93/13 EEG betreffende oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten en, zo ja, te onderzoeken of dit oneerlijk is, indien hij over de daartoe
noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt. Volgens de rechtspraak van het HvJ EU gaat het hier om
een onderzoek met betrekking tot recht dat gelijkwaardig is aan de nationale regels van openbare orde. Voor het
Nederlandse recht brengt deze rechtspraak mee dat de appelrechter is gehouden ambtshalve na te gaan of een
beding uit het oogpunt van de in Richtlijn 93/13 EEG gegeven criteria oneerlijk is, ook indien hij daarbij buiten het
door de grieven ontsloten gebied moet treden. Volgens het Nederlands appelprocesrecht behoort de rechter
immers recht van openbare orde in beginsel ook toe te passen buiten het door de grieven ontsloten gebied, met
dien verstande dat hij de grenzen van de rechtsstrijd van partijen dient te respecteren. Hij is dus niet tot dit
onderzoek gehouden als tegen de toe– of afwijzing van de desbetreffende vordering in hoger beroep niet is
opgekomen en hij derhalve als appelrechter niet bevoegd is om over die vordering een beslissing te geven.
Richtlijn 93/13 EEG is niet rechtstreeks van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. Een richtlijnconforme uitleg
van het Nederlandse recht brengt echter mee dat de Nederlandse rechter op grond van art. 6:233 BW gehouden
is het hiervoor bedoelde onderzoek ambtshalve te verrichten ingeval Richtlijn 93/13 EEG die verplichting
meebrengt. Voor het Nederlandse recht betekent het vorenstaande dat indien de rechter vaststelt dat een beding
oneerlijk is in de zin van Richtlijn 93/13 EEG, hij gehouden is het beding te vernietigen. Het hiervoor overwogene
ten aanzien van de rechterlijke taak lijdt uitzondering indien de consument zich ertegen verzet dat de rechter een
contractueel beding dat hij oneerlijk oordeelt, buiten toepassing laat.
Indien de rechter over de daartoe noodzakelijke gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om te vermoeden dat
een overeenkomst onder het bereik van Richtlijn 93/13 EEG valt en een beding bevat dat oneerlijk is in de
hiervoor genoemde zin, dient hij daarnaar onderzoek te doen, ook indien daarop gerichte stellingen niet aan de
vordering of het verweer ten grondslag zijn gelegd. Dit geldt zowel in eerste aanleg als in hoger beroep. Staan de
relevante feiten niet alle vast, dan zal de rechter de instructiemaatregelen moeten nemen die in dit verband nodig
zijn om de volle werking van de Richtlijn 93/13 EEG te verzekeren, wat betreft zowel de toepasselijkheid van die
richtlijn, als de mogelijke oneerlijkheid van het beding. De rechter dient het beginsel van hoor en wederhoor in
acht te nemen. Hij dient partijen in de gelegenheid te stellen zich over een en ander uit te laten en, zo nodig, hun
stellingen daaraan aan te passen. Ook in verstekzaken zal de rechter dit onderzoek ambtshalve moeten
verrichten, in dat geval in het kader van art. 139 Rv en aan de hand van de dagvaarding. Ook in dat geval dient
de rechter het beginsel van hoor en wederhoor in acht te nemen en eiser in de gelegenheid te stellen zich terzake
nader uit te laten en, zo nodig, zijn stellingen aan te passen.
In cassatie kan met succes worden geklaagd dat de feitenrechter het hiervoor bedoelde onderzoek achterwege
heeft gelaten indien onbegrijpelijk is dat de in de procedure gebleken gegevens hem geen aanleiding hebben
gegeven tot het hiervoor bedoelde vermoeden.
Samenvatting OWG 08-05-2018:
Algemene voorwaarden:
Een definitie voor algemene voorwaarden staat in art. 6:231 sub a: ‘een of meer bedingen die zijn opgesteld
teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen, met uitzondering van bedingen die de kern van
de prestatie aangeven, voor zover deze laatstgenoemde bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd.’ Dit
zijn de kleine lettertjes die je bij een overeenkomst erbij krijgt. Denk aan een verzekering sluiten / lid zijn van een
sportclub etc. ‘Bedingen die zijn opgesteld ten einde in een aantal overeenkomsten te worden gebruikt.’
Hier zit het bestemmingscriterium in. Je hebt een gebruiker die de algemene voorwaarden van toepassing wil
verklaren.
Dus het bestemmingscriterium vloeit voort uit de woorden: ‘teneinde in een aantal overeenkomsten te
worden opgenomen’. Het is een standaardbeding die een partij in al zijn overeenkomsten wil hebben. Het gaat
om de gebruiker, degene die ze wil hebben, en de wederpartij, degene die eraan is gebonden.
Eerste belangrijke juridische punten: ‘met uitzondering van bedingen die de prestatie aangeven’ (art.
6:231 lid 1 a).
Welke twee arresten moet je kennen voor de vraag wat kernbedingen zijn en wat algemene voorwaarden
zijn?
HR 19 september 1997, NJ 1998, 6 (Assoud/Nationale Sporttotalisator).
De SNS is een stichting van de Nationale Sporttotalisator. In deze casus ging het om een loterij. Assoud had
precies de goede dingen ingevuld en hij had recht op een grote prijs. In de deelnemers-regelement stond echter
vermeld dat Assoud de prijs enkel kon ophalen met het originele formulier. Dit moest hij binnen een bepaalde tijd
doen. Assoud was te laat met het inleveren en had daarom niet aan de regels van SNS voldaan. SNS weigerde
dan ook om Assoud de prijs te overhandigen. De SNS voerde aan dat de regels in het regelement voor hun
kernbepalingen zijn. Dus de voorwaarde dat je de formulier moest invullen en op tijd moest inleveren, kon worden
gezien als een kernbeding en kon derhalve niet worden getoetst aan de algemene voorwaarden.
Dit verweer slaagde niet. Rechtsoverweging 3.4.2:
3.4.2
Deze klacht is gegrond.
Voorop moet worden gesteld dat de in de derde afdeling van de vijfde titel van Boek 6 BW neergelegde regeling
betreffende algemene voorwaarden ertoe strekt de rechterlijke controle op de inhoud van zodanige voorwaarden
, te versterken, zulks — kort gezegd — ter bescherming van degenen jegens wie zulke voorwaarden worden
gebruikt. Op deze regeling maken de hiervoor aangehaalde woorden van art. 6:231 onder a een uitzondering
waardoor deze versterkte rechterlijke controle voor de daar aangeduide bedingen wordt uitgesloten.
Naar uit de ontstaansgeschiedenis van de bepaling blijkt, is met deze uitzondering beoogd te voorkomen dat de
regeling betreffende algemene voorwaarden zou neerkomen op de — gedeeltelijke — introductie van een iustum
pretium-regel, die de rechter zou nopen tot een beoordeling — in de bewoordingen van art. 4 lid 2 van Richtlijn
93/13/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in
consumentenovereenkomsten — van de gelijkwaardigheid van enerzijds de krachtens de overeenkomst
verschuldigde prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten
diensten. In samenhang daarmee zijn — wederom in de bewoordingen van de richtlijn — ook bedingen die 'de
bepaling van het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst' ten doel hebben, aan de regeling onttrokken. De
voormelde richtlijn laat blijkens art. 4 lid 2 een zodanige uitsluiting van de versterkte toetsing toe. Daarbij verdient
aandacht dat de Nederlandse regels betreffende algemene voorwaarden, waarvan de wetgever heeft geoordeeld
dat zij de richtlijn incorporeren, aldus moeten worden uitgelegd dat zij aan — kort gezegd — consumenten
tenminste dezelfde bescherming bieden als de richtlijn, terwijl de richtlijn aan een verder gaande bescherming in
het Nederlandse recht niet in de weg staat. De door de richtlijn en derhalve door dat recht geëiste duidelijke en
begrijpelijke formulering van de versterkte toetsing uitgesloten bedingen is in deze zaak niet aan de orde.
In het licht van een en ander moet, zoals ook in voormelde ontstaansgeschiedenis naar voren komt, het begrip
'bedingen die de kern van de prestaties aangeven', zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als
vuistregel kan worden gesteld dat 'kernbedingen' veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder
welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand
komt. Voor de vaststelling van wat daaronder moet worden verstaan is dan ook niet bepalend of het beding in
kwestie een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt, maar of het van zo wezenlijke
betekenis is dat de overeenkomst zonder dit beding niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van
wilsovereenstemming omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn. Nu van de artikelen 10 en 24 van
het Reglement, voor zover te dezen van belang en hiervoor weergegeven, niet kan worden gezegd dat zonder
bepalingen van dergelijke aard een overeenkomst tussen een deelnemer aan het Lottospel en SNS bij gebreke
van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen niet tot stand komt, geeft 's Hofs oordeel blijk van een
onjuiste rechtsopvatting.
Hoe moet je vaststellen wat een kernbeding is?
Het begrip kernbedingen moet zo beperkt mogelijk worden uitgelegd volgens rechtsoverweging 3.4.2. het begrip
'bedingen die de kern van de prestaties aangeven', zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als
vuistregel kan worden gesteld dat 'kernbedingen' veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder
welke een overeenkomst, bij gebreke van voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand
komt. Dus het moet beperkt worden uitgelegd en de kernbedingen zijn de essentialia zonder welke je geen
overeenkomst zal hebben. Het is iets wat je niet kan wegdenken, anders blijft er geen overeenkomst over. Een
essentialia is de prijs en de weder prestatie. Daar gaat de rechter niet aan toetsen, al het andere kan worden
weggedacht en wel getoetst. De Hoge Raad zegt ook nog iets erboven, namelijk dat ze niet de introductie van
een iustium pretium regel willen in het Nederlandse recht. Iustium pretium regel wil zeggen dat de vraag of een
evenwichtige overeenkomst is gesloten aan partijen is. Dus de kern van de overeenkomst is aan partijen. We
gaan niet kijken of er een eerlijke prijs is die wordt betaald. Alles wat dus wel in de kern zit valt onder 6:231 BW
e.v.
HR 21 februari 2003, NJ 2004, 567 (Stous/Stichting Parkwoningen Hoge Weide)
Het ging om een woningstichting in de provincie Gelderland. Ze verkochten appartementen in senioren
complexen. Ze hadden in alle verkoopovereenkomsten een voorkeursrecht bedongen. Ze hadden het eerste
recht om na overlijden van de bewoner voor een geïndexeerde prijs de woning terug te kopen. Dit houdt in dat je
je appartement terug krijgt en het verder kunt verkopen. Aan het bestemmingscriteria is voldaan omdat het in alle
overeenkomsten met de kopers staat vermeld. Er waren erfgenamen die het er niet mee eens waren. Ze
weigerde om mee te werken aan het terugkooprecht van de stichting.
De vraag is of dit een algemene voorwaarde is die verder kan worden getoetst of is dit een kernbeding?
Kun je zo’n beding wegdenken en blijft er dan een overeenkomst over?
Het antwoord is ja. Relevant is om te kijken naar de rechtsoverweging 3.4.2:
Voorop moet worden gesteld dat voor de vaststelling van wat onder een kernbeding moet worden verstaan, niet
bepalend is of het beding een voor de gebruiker of voor beide partijen belangrijk punt regelt. Voorts moet het
begrip kernbeding zo beperkt mogelijk worden opgevat, waarbij als vuistregel kan worden gesteld dat
kernbedingen veelal zullen samenvallen met de essentialia zonder welke een overeenkomst, bij gebreke van
voldoende bepaalbaarheid van de verbintenissen, niet tot stand komt (HR 19 september 1997, NJ 1998, 6). Waar
in de wetsgeschiedenis wordt opgemerkt dat bepalend is of een beding van zo wezenlijke betekenis is dat zonder
dat beding de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen of zonder dit beding niet van wilsovereenstemming
omtrent het wezen van de overeenkomst sprake zou zijn, moet zulks dan ook in de zojuist bedoelde
objectieve zin worden begrepen, en kan daaraan niet worden ontleend dat de subjectieve inzichten van de
partijen of een van hen van belang zouden zijn. De vraag of partijen zelf bedingen tot kernbedingen kunnen
bestempelen, moet ontkennend worden beantwoord; het dwingende karakter van de regeling verzet zich tegen
alle bedingen die ertoe strekken, de door de wet geboden bescherming te verijdelen.