Civiele rechtspleging
Arresten
,Civiele rechtspleging Arresten 2019/2020
Inhoudsopgave
College 1B: Bewijsrecht (inleiding) ........................................................................................................ 3
College 2A: Bewijslastverdeling ........................................................................................................... 10
Colleges 2B en 3A: Bewijsmiddelen ..................................................................................................... 18
College 3B: Bewijsrecht internationaal & Modernisering bewijsrecht ................................................. 28
Colleges 4A en 4B: Hoger beroep ......................................................................................................... 39
Colleges 5A en 5B: Arbitrage ............................................................................................................... 49
Colleges 6A en 6B: Beslag en executie................................................................................................. 57
College 7A: Cassatie ............................................................................................................................. 79
College 7B: Incidenten .......................................................................................................................... 80
2
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
,Civiele rechtspleging Arresten 2019/2020
College 1B: Bewijsrecht (inleiding)
Naam NNEK/Van Mourik
Rechtsvraag Is het verweer dat men wel aan de zorgplicht heeft voldaan een be-
strijdend of een bevrijdend verweer? En wat voor consequenties zijn
er verbonden aan het niet voldoen aan de verzwaarde stelplicht die
op de wederpartij kan rusten?
Kort antwoord In de regel zal het gaan om een bestrijdend verweer. In de regel ligt
het in de rede dat de rechter de stellingen als
Samenvatting feitencomplex NNEK en Mourik sluiten een vermogensbeheersovereenkomst,
waarin Mourik zich ten volle bewust verklaart van de risico’s.
Mourik lijdt verlies en houdt uiteindelijk maar ongeveer een kwart
van zijn portefeuille over. Mourik stelt NNEK aansprakelijk wegens
schending van diens zorgplicht. De rechtbank wijst tussenvonnis en
zadelt NNEK op met de bewijslast ter zake van de naleving van haar
zorgplicht. In hoger beroep wordt dat oordeel bekrachtigd, waartegen
NNEK cassatie instelt.
Belangrijkste overwegingen 3.3 Het onderdeel betoogt dat de beslissing van het hof omtrent de
verdeling van de bewijslast onjuist is, althans onbegrijpelijk gemoti-
veerd. Kort samengevat wordt daartoe in de eerste plaats aangevoerd
dat ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv de bewijslast van de fei-
ten en omstandigheden die Mourik aan zijn vorderingen ten grond-
slag heeft gelegd, op Mourik rust en niet op NNEK.
Zoals hiervoor in 3.2 is overwogen, heeft Mourik aan zijn vorderin-
gen ten grondslag gelegd dat NNEK toerekenbaar is tekortgeschoten
in de nakoming van de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit
de beheersovereenkomst. Ingevolge art. 150 Rv rust in beginsel op
Mourik de bewijslast van de feitelijke grondslag van de gestelde te-
kortkoming(en). In rov. 2.9 van zijn arrest heeft het hof echter geoor-
deeld dat NNEK zich erop beroept dat zij heeft voldaan aan de op
haar rustende zorgplicht, hetgeen volgens het hof een bevrijdende
omstandigheid is waarvan op haar de bewijslast rust. Deze overwe-
ging getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Van een bevrijdend
verweer in de zin dat NNEK de door Mourik aan zijn vorderingen
ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden niet zou hebben be-
streden, maar zich afgezien daarvan op een bevrijdende omstandig-
heid zou hebben beroepen, is geen sprake. De omstandigheid dat
NNEK zich heeft verweerd tegen de vordering met het betoog dat zij
wel degelijk aan haar zorgplicht tegenover Mourik heeft voldaan,
brengt niet mee dat NNEK de feiten moet bewijzen die zij aan dit
verweer ten grondslag heeft gelegd.
3.4 De rechtsklacht van het middel is dus gegrond. Het bestreden ar-
rest kan niet in stand blijven en verwijzing zal moeten volgen. Met
het oog op de hernieuwde beoordeling in de procedure na verwijzing
van grief IX van NNEK wordt het volgende overwogen.
Met die grief is NNEK opgekomen tegen de bewijslastverdeling door
de rechtbank in haar tweede tussenvonnis. NNEK is er daarbij van
uitgegaan dat op haar volgens de rechtbank een verzwaarde stelplicht
rust en dat dit tussenvonnis aldus moet worden verstaan dat de recht-
bank de bewijslast in haar nadeel heeft omgekeerd op de grond dat
zij niet aan deze verzwaarde stelplicht heeft voldaan. Tegen deze be-
slissing heeft NNEK onder meer aangevoerd dat de rechtbank heeft
miskend dat indien een partij op wie een verzwaarde stelplicht rust,
daaraan niet voldoet, de rechter op die grond niet de bewijslast en dus
het bewijsrisico mag omkeren. Dit standpunt berust op een onjuiste
3
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
,Civiele rechtspleging Arresten 2019/2020
rechtsopvatting. Het is in beginsel aan het beleid van de rechter die
over de feiten oordeelt, overgelaten welke sanctie hij in de gegeven
omstandigheden passend acht indien een partij op wie een ver-
zwaarde stelplicht rust, daaraan niet voldoet. Wel zal het in de regel
meer voor de hand liggen dat de rechter de bewijslast niet omkeert,
maar de stellingen van de partij op wie de bewijslast rust hetzij, als
onvoldoende betwist, op de voet van art. 149 lid 1 Rv als vaststaand
aanneemt, hetzij deze stellingen voorshands bewezen acht behoudens
tegenbewijs door de partij op wie de verzwaarde stelplicht rust. Ove-
rigens geldt ook voor een dergelijke beslissing dat zij ten minste zo-
danig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de
daaraan ten grondslag liggende gedachtegang, om de beslissing zo-
wel voor partijen als voor derden — in geval van openstaan van ho-
gere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen — contro-
leerbaar en aanvaardbaar te maken.
Geparafraseerde rechtsregel De omstandigheid dat een partij zich verweert tegen de vordering van
de wederpartij met het betoog dat zij wel degelijk aan haar zorgplicht
heeft voldaan, brengt niet mee zij de feiten moet bewijzen die zij aan
dit verweer ten grondslag heeft gelegd, aangezien van een bevrijdend
verweer in die zin dat zij de door wederpartij aan hun vorderingen
ten grondslag gelegde feiten niet zou hebben bestreden, maar zich
afgezien daarvan op een bevrijdende omstandigheid zou hebben be-
roepen, geen sprake is. In beginsel is het aan het beleid van de rechter
die over de feiten oordeelt, overgelaten welke sanctie hij in de gege-
ven omstandigheden passend acht indien een partij op wie een ver-
zwaarde stelplicht rust, daaraan niet voldoet. In de regel zal voor de
hand liggen dat de rechter de bewijslast niet omkeert, maar de stel-
lingen van de partij op wie de bewijslast rust hetzij, als onvoldoende
betwist, als vaststaand aanneemt, hetzij deze stelling voorshands be-
wezen acht behoudens tegenbewijs door de partij op wie de ver-
zwaarde stelplicht rust.
Naam Achmea/Rijnberg
Rechtsvraag Moet onrechtmatig verkregen bewijs altijd buiten beschouwing wor-
den gelaten in een civiele procedure?
Kort antwoord Nee. Uitgangspunt is dat het algemene maatschappelijke belang dat
de waarheid in rechte aan het licht komt, alsmede het belang dat par-
tijen erbij hebben hun stellingen in rechte aannemelijk te kunnen ma-
ken, welke belangen mede aan art. 152 Rv ten grondslag liggen,
zwaarder wegen dan het belang van uitsluiting van bewijs. Slechts
indien sprake is van bijkomende omstandigheden, is terzijdelegging
van dat bewijs gerechtvaardigd. Een voorbeeld is schending van de
Gedragscode Persoonlijk Onderzoek.
Samenvatting feitencomplex R. sluit bij Interpolis (rechtsvoorganger van Achmea) een arbeidson-
geschiktheidsverzekering. Volgens de op deze overeenkomst van
toepassing zijnde voorwaarden is R. in geval van arbeidsongeschikt-
heid verplicht aan Interpolis gevraagd en ongevraagd juiste en volle-
dige informatie te verstrekken, op straffe van beëindiging van het
recht op uitkering en de verzekering. R. meldt op enig moment ar-
beidsongeschiktheid en maakt aanspraak op uitkering. Interpolis ge-
last een persoonlijk onderzoek naar R., waaruit voortkomt dat R. be-
wust onjuiste informatie heeft verstrekt. Daarop wordt de uitkering
beëindigd en maakt Interpolis aanspraak op terugbetaling.
4
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
, Civiele rechtspleging Arresten 2019/2020
Belangrijkste overwegingen 5.2.1 Bij de beoordeling van deze klachten wordt het volgende voor-
opgesteld.
Het instellen door een verzekeraar van een persoonlijk onderzoek als
hier aan de orde vormt een inbreuk op het recht op eerbiediging van
de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. Zodanige inbreuk is
in beginsel onrechtmatig. De aanwezigheid van een rechtvaardi-
gingsgrond kan aan een inbreuk het onrechtmatige karakter ontne-
men. Of zulk een rechtvaardigingsgrond zich voordoet, kan slechts
worden beoordeeld in het licht van de omstandigheden van het geval
door tegen elkaar af te wegen enerzijds de ernst van de inbreuk op
het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en ander-
zijds de belangen die met de inbreuk makende handelingen redelij-
kerwijs kunnen worden gediend […]. In dit verband kunnen de aard
en inhoud van de verzekeringsovereenkomst mede van belang zijn.
In het geval dat hier aan de orde is, gaat het om een afweging van het
belang van de verzekerde bij eerbiediging van zijn persoonlijke le-
venssfeer tegen het belang van de verzekeraar bij het onderkennen,
voorkomen, onderzoeken en bestrijden van oneigenlijk gebruik van
het recht op een verzekeringsuitkering (vgl. de Gedragscode, Inlei-
ding). Met de Gedragscode heeft het Verbond van Verzekeraars be-
oogd, mede ten behoeve van de verzekerden, invulling te geven aan
de hiervoor genoemde belangenafweging, met name door het opne-
men van de verplichting voor verzekeraars tot het in acht nemen van
de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Blijkens de in-
leiding is beoogd in de Gedragscode aan te sluiten bij bestaande wet-
geving op het gebied van privacy, zoals de Wet bescherming per-
soonsgegevens en wetgeving over het (heimelijk) gebruik van ca-
mera’s.
Gelet op inhoud en opzet van de Gedragscode, kan tot uitgangspunt
worden genomen dat indien een verzekeraar in strijd met de code
handelt, sprake is van een ongerechtvaardigde en derhalve onrecht-
matige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verzekerde. In
cassatie is dan ook terecht niet in geschil dat de beslissing van Inter-
polis om een persoonlijk onderzoek te doen uitvoeren, door het hof
aan de in de Gedragscode uitgewerkte beginselen van proportionali-
teit en subsidiariteit diende te worden getoetst.
Opmerking verdient nog dat de Gedragscode berust op zelfregulering
en niet kan worden aangemerkt als ‘recht’ in de zin van art. 79 RO,
zodat de uitleg daarvan in cassatie niet op juistheid kan worden on-
derzocht.
5.2.2 Gelet op het hiervoor vermelde uitgangspunt dat een inbreuk
op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer bij af-
wezigheid van een rechtvaardigingsgrond onrechtmatig is, moet het
met die inbreuk verkregen bewijsmateriaal als onrechtmatig verkre-
gen worden aangemerkt.
5.2.3 Art. 152 Rv bepaalt dat bewijs door alle middelen kan worden
geleverd en dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de
rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. In een civiele
procedure geldt niet als algemene regel dat de rechter op onrechtma-
tig verkregen bewijs geen acht mag slaan. In beginsel wegen het al-
gemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het
licht komt, alsmede het belang dat partijen erbij hebben hun stellin-
gen in rechte aannemelijk te kunnen maken, welke belangen mede
aan art. 152 Rv ten grondslag liggen, zwaarder dan het belang van
5
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde