De student weet wat klassieke conditionering is, kent de bijbehorende
begrippen en mechanismes en begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt.
Klassieke conditionering: een vorm van stimulus-respons-leren waarbij een in eerste
instantie neutrale stimulus het vermogen verwerft om dezelfde aangeboren reflex op te
roepen als een andere stimulus die deze reflex oorspronkelijk oproept, denk aan het
onderzoek met de hond van Pavlov.
Neutrale stimulus (NS): een stimulus die geen reactie oproept, bij de hond van Pavlov is dit
de bel.
Ongeconditioneerde stimulus (UCS): een stimulus die zonder conditionering een reflex
oproept zoals speeksel wanneer de hond voedsel krijgt.
Verwervingsfase: het eerste leerstadium waarin de geconditioneerde stimulus steeds vaker
de geconditioneerde respons oproept, dus steeds vaker komt er eten waardoor er steeds
vaker speeksel zal worden aangemaakt door de hond. Hierin ben je eigenlijk informatie aan
het ‘verwerven’.
Contiguïteit: het samen, of vlak na elkaar, aanbieden van de NS en de UCS. Dus de bel en het
eten samen aanbieden bij de hond.
Geconditioneerde stimulus (CS): een oorspronkelijke NS die na het leerproces ook de
respons oproept van de UCS, dus het speeksel wordt ook aangemaakt bij het geluid van de
bel. De bel is hierin de CS
Geconditioneerde respons (CR): een respons die oorspronkelijk wordt opgeroepen bij een
NS maar nu ook bij de CS, dus het speeksel wat vrijkomt bij het geluid van de bel.
Extinctie (in de context van klassieke/ operante conditionering): de afname van een
geconditioneerde associatie als gevolg van de afwezigheid van een ongeconditioneerde
stimulus of bekrachtiger. Dus wanneer Pavlov de bel niet meer laat horen, verdwijnt de CR
bij de CS.
Spontaan herstel: het terugkeren van een uitgedoofde geconditioneerde respons na een
rustperiode.
Stimulusgeneralisatie: de uitbreiding van een aangeleerde respons naar stimuli die lijken op
de geconditioneerde stimulus dus als je bang bent voor spinnen ben je waarschijnlijk bang
voor alle spinnen, niet per se voor een.
Stimulusdiscriminatie: het leren van een nieuwe respons op een specifieke stimulus, maar
niet op andere daarop gelijkende stimuli (ook wel: selectief leren) bijvoorbeeld je maakt
misschien speeksel aan wanneer de schoolbel ging maar wanneer de deurbel gaat begin je
niet te kwijlen.
,Conditionering van hogere orde: hierbij levert een CS de basis voor een associatie met een
nieuwe NS, zodat de CR verschijnt als gevolg van een tweede stimulus of een stimulus van
hogere orde. Dus de hond begint niet alleen te kwijlen bij de bel, maar ook bij de
voetstappen die diegene neemt die naar de bel toeloopt.
Geconditioneerde voedselaversies: wanneer je een slechte ervaring hebt gehad met een
bepaald product, eet je dit misschien wel nooit meer. Terwijl deze ervaring niet per se aan
dat product lag toen ik geen champignons meer lustte.
De student weet wat operante conditionering is, kent de bijbehorende
begrippen en mechanismes en begrijpt hoe dit gedrag beïnvloedt
Operante conditionering: een vorm van stimulus-respons-leren waarbij de kans op een
respons verandert door de gevolgen ervan, oftewel door de stimuli die op de respons
volgen. Je leest deze informatie omdat je een goed cijfer wil voor je tentamen, dan is het
lezen operant gedrag.
Trial and error: het uitproberen van dingen en leren van je fouten
Wet van effect: het idee dat leren wordt geleid door het effect dat bepaald gedrag heeft.
Dus wanneer je een beloning krijgt zal je het gedrag vaker vertonen, wanneer je een straf
krijgt zal je het minder vaak vertonen.
Principes van operante conditionering:
Positieve bekrachtiging: complimenten, aandacht of een glimlach
Negatieve bekrachtiging: geluid wanneer je je gordel niet om doet, paraplu meenemen als
het regent.
Positieve straf: bijvoorbeeld een klap krijgen, zodat je het gedrag wel gaat doen of juist gaat
doen
Negatieve straf: bijvoorbeeld een boete.
, Continue bekrachtiging: bekrachtigingsschema waarbij alle correcte responsen bekrachtigd
worden
Shaping: hierbij wordt er opzettelijk gebruikgemaakt van stapsgewijze beloningen en soms
straffen om steeds betere benaderingen van het gewenste gedrag te stimuleren. Denk
bijvoorbeeld aan hoe je op de basisschool een steeds hoger leesniveau kreeg.
Intermitterende bekrachtiging: bekrachtigingsschema waarbij niet elke goede respons
beloond wordt, maar bijvoorbeeld om de drie goede responsen. Dit doe je wanneer je bij
continue bekrachtiging de waarde van de bekrachtig verliest.
Bekrachtigingsschema: programma voor de timing en frequentie van bekrachtigingen, hoort
bij intermitterende bekrachtiging
1. Ratioschema: beloont een proefpersoon na een bepaald aantal responsen
bijvoorbeeld wanneer je mensen betaald op het werk dat ze leveren
a) Vast ratioschema (Fixed Ratio, FR): programma waarin bekrachtiging wordt
aangeboden na een vast aantal responsen bijvoorbeeld lelies knakken, je
wordt betaald per rij die je knakt.
b) Variabel ratioschema (VR): programma waarin het aantal responsen dat
nodig is voor een bekrachtiging elke keer anders is bijvoorbeeld wanneer
iemand in een winkel op commissie werkt, je weet nooit hoeveel je gaat
verkopen en hoeveel tijd je daarin moet stoppen.
2. Intervalschema: geeft een beloning na een bepaald tijdsinterval
a) Vast intervalschema (Fixed Interval, FI): programma waarbij bekrachtiging
wordt aangeboden na een vaste tijdsduur, bijvoorbeeld wanneer je elke
periode een tentamen hebt of dat je elke maand loon krijgt.