Probleem 1: Best interest of the child
Juffer, Palacios et al (2011)
Juffer & Van IJzendoorn (2009)
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2018)
Pinderhughes & Brodzinsky (2019)
Juffer & Tieman (2012)
Wat is de achtergrondinformatie rondom interlandelijke adoptie? (definities,
demografische trends, theorieën en interventies)
Juffer & Van IJzendoorn (2009)
Adoptie: De legale plaatsing van verlaten, afgestane en weeskinderen in een adoptiegezin.
Pinderhughes & Brodzinsky (2019)
Interlandelijke adoptie: Het adopteren van een kind uit het buitenland.
Juffer & Tieman (2012)
Special-needs adoptie: Het adopteren van kinderen met een medische beperking of een
belaste achtergrond.
De laatste jaren neemt het aantal interlandelijke adopties af. Dit heeft te maken met het
Haagse Adoptieverdrag (1993). Dit verdrag bepaald dat er voor kinderen die een gezin
nodig hebben, eerst moet worden gekeken in de directe omgeving van het kind. In de landen
waar de adoptiekinderen voornamelijk vandaan komen, wordt ook steeds meer
geadopteerd, dus dat speelt ook mee.
Theorieën:
● Lewis redeneerde dat gedrag van een kind, de context waarin het kind leeft
weerspiegelt. Dit betekent dat verleden ervaringen geen rol meer spelen.
● Erikson stelde dat de fase waarin kinderen zich bevinden, worden beïnvloed door
verleden ervaringen.
● Bowlby erkende dat zowel vroegere als huidige ervaringen een belangrijke rol spelen
in de ontwikkeling van een kind. Dus de ervaringen voor de adoptie zijn belangrijk,
maar de huidige ervaringen kunnen dit wel weer recht trekken. Dit legde hij vast in de
gehechtheidstheorie.
Er is ook vanuit de wetenschap gebleken dat kinderen in de eerste levensjaren gevoelig zijn
voor input vanuit de omgeving en dat dit invloed heeft op de latere ontwikkeling.
Drie trends:
1. Adoptieonderzoek begon met het vaststellen van de risico’s van adoptie. Er werd
onderzocht of geadopteerde kinderen zich minder goed ontwikkelen dat
niet-geadopteerde kinderen.
2. Adoptieonderzoek begon met het onderzoeken van de inhaalgroei die de
adoptiekinderen hebben wanneer ze in een adoptiegezin terecht komen. Ze werden
hierbij vergeleken met kinderen die in een kindertehuis opgroeien.
, 3. Adoptieonderzoek is de verschillen tussen adoptiekinderen aan het onderzoeken, om
te verklaren waarom het ene adoptiekind zich wel goed ontwikkelt en het andere
adoptiekind niet.
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2018)
Kinderen worden niet vaak met meerdere tegelijk geplaatst. Twee tegelijk komt wel relatief
vaker voor dan met meer.
De hoeveelheid kinderen uit Azië is tussen 2013 en 2017 enorm afgenomen, van 170 naar
71 en de hoeveelheid kinderen uit Afrika van 125 naar 40. Daarnaast is het aantal kinderen
uit Europa toegenomen, van 40 naar 58.
Vooral de hoeveelheid meisjes uit Europa is in 2017 enorm toegenomen. Uit Azië kwamen
altijd al veel meer jongens dan meisjes, maar beide zijn dus afgenomen.
In het algemeen is interlandelijke adoptie gedaald tussen 2013 en 2017, ondanks de stijging
in vanuit de Europese landen.
Juffer, Palacios et al (2011)
Adoptie verbeterd?
- The Hague Adoption Convention → Zegt dat alle achtergrondinformatie van het kind
moet worden aangeboden wanneer het kind in een adoptiegezin wordt geplaatst.
Hierdoor zou je denken dat dit beter gaat de afgelopen jaren, maar de informatie is
vaak gebaseerd op informatie van de ouders en dat is ook niet altijd betrouwbaar.
- Adoptieouders krijgen meer ondersteuning en moeten ook vooraf een heel traject
afleggen, waardoor ze beter kunnen opvoeden.
- Veel kindertehuizen hebben ook hun verzorging verbeterd, waardoor geadopteerde
kinderen met minder problemen in het adoptiegezin komen.
Pinderhughes & Brodzinsky (2019)
The Hague Convention (1993): Alle landen moesten wetten instellen waarmee er regels
kwamen om kinderen, biologische ouders en adoptieouders te beschermen tijdens de
plaatsing van een adoptiekind. Sinds deze maatregel zijn de hoeveelheid adopties
afgenomen.
,Er is een shift van gesloten adopties, waarbij het contact met de biologische familie volledig
wordt verbroken, naar open adopties, waarbij er meer mogelijkheden zijn voor contact.
Artikelen met Juffer
Interventies:
1. Short-term attachment-based intervention (VIB: video interactie begeleiding)
Begon bij kinderen van 6 maanden. Het doel was om sensitiviteit van ouders te
verbeteren, om veilige hechting te creëren. Dit gebeurde dmv video-feedback.
Effectief gebleken.
2. VIPP: Videofeedback Intervention to promote Positive Parenting
Getest in random control trial en effectief gebleken. Kan gebruikt worden tijdens de
eerste jaren na adoptie. Promoten van sensitief ouderschap en discipline.
Welke verschillende manieren zijn er om hier onderzoek naar te doen en welke
invloed heeft dit op de onderzoeksresultaten?
Juffer, Palacios et al (2011)
Twee soorten onderzoek:
1. Meta-analyses → Alle onderzoeken over een onderwerp worden samengevoegd, om
zo een totaal-effect te berekenen. Hierdoor heb je een onderzoek met heel veel
proefpersonen, omdat meerdere onderzoeken samen worden bekeken. Elke
participant kan maar één keer worden onderzocht.
2. Longitudinaal onderzoek → Meerdere onderzoeken van dezelfde persoon worden
onderzocht. Hierdoor kun je een goed beeld vormen van de ontwikkeling van de
kinderen.
Juffer & Tieman (2012)
Leidse Longitudinale Adoptiestudie (LLAS)
Opzet: 160 interlandelijk geadopteerde kinderen, gevolgd van het eerste levensjaar tot aan
de adolescentie. Er waren metingen in de eerste kinderjaren, zevenjarige leeftijd en
14-jarige leeftijd. De kinderen kwamen vanuit relatief goede omstandigheden hierheen en
waren erg jong bij aankomst. Ze werden vergeleken met niet-geadopteerde kinderen.
(Er werd een korte interventie toegepast om de ouderlijke sensitiviteit te verhogen en zo een
veilige gehechtheidsrelatie op te bouwen met het kind. Er bleek dat de interventie het
gedesorganiseerde gehechtheidsgedrag verminderde.)
Bevindingen: De kinderen ontwikkelden zich relatief normaal. Ze hadden een veilige
gehechtheid in de kinderjaren en waren normaal als het aankwam op cognitie en
zelfwaardering op de basisschool. Wel waren er meer gedragsproblemen, vooral onder de
jongens op zevenjarige leeftijd en tijdens de adolescentie (wel minder in de adolescentie).
Bepaalde kenmerken van interlandelijke adoptie dragen dus bij aan het ontstaan van
gedragsproblemen. Mogelijk komt dit door het hebben van twee wensen:
- De wens om wit te zijn.
- De wens om uit de buik van de adoptiemoeder geboren te zijn.
Rotterdamse Longitudinale Adoptiestudie (RLA)
, Opzet: 2148 interlandelijk geadopteerde kinderen, gevolgd op leeftijd van 10-15 jaar, in de
adolescentie en in de volwassenheid. De gedragsontwikkeling van deze kinderen werd
bestudeerd, via vragenlijsten en een interview. De aankomst leeftijd in het adoptiegezin
varieerde van enkele dagen tot 10 jaar. De kinderen kwamen vaak uit kindertehuizen,
hadden vaak verwaarlozing en mishandeling meegemaakt en waren vaak in slechte
gezondheid bij aankomst. Ze werden vergeleken met niet-geadopteerde kinderen.
Bevindingen: De kinderen vertoonden in de late kindertijd meer internaliserende en
externaliserende gedragsproblemen. Bij jongens was hier een hogere kans op. Hoe ouder
de kinderen waren toen ze bij de adoptieouders terecht kwamen, hoe hoger de kans op
gedragsproblemen. Het lijkt voort te komen uit de deprivatie die was vooraf gegaan aan de
adoptie. Tijdens de adolescentie werd het probleemgedrag erger. In de volwassenheid
kwamen psychiatrische problemen meer voor bij de adoptiekinderen. Wanneer zij op zoek
waren naar hun biologische familie, hadden zij meer problemen.
In schoolprestaties bleven zij ook iets achter en op sociaal gebied was het beeld wisselend.
Ze deden wel meer aan sportieve en niet-sportieve activiteiten, maar ze hadden wel minder
goede sociale vaardigheden. Ze hadden in de volwassenheid ook minder vaak een partner.
Toch waren ze wel even goed in het onderhouden van hun sociale contacten.
Visie van cumulatieve risico’s: Hoe meer negatieve ervaringen de kinderen hadden
meegemaakt, hoe groter risico er was voor de ontwikkeling van de kinderen.
Aanvulling van elkaar:
De LLAS bestudeerde kinderen met vrij weinig deprivatie, terwijl de RLA kinderen
bestudeerde die wel veel deprivatie hadden meegemaakt. Hierdoor is te zijn hoe deze
kinderen verschillend ontwikkelen in adoptiegezinnen.
Juffer, Palacios et al (2011)
The English and Romanian Adoption Study (ERA)
Opzet: 165 geadopteerde kinderen uit Roemenië. De kinderen hebben extreme deprivatie
meegemaakt van verschillende duur. Ze werden op de leeftijden 4, 6, 11 en 15 onderzocht.
Ze werden vergeleken met vroeg geadopteerde kinderen uit de UK.
Bevindingen: Bij deprivatie van meer dan zes maanden waren er de volgende effecten:
quasi-autisme, gedesorganiseerde gehechtheid, aandachtsproblemen of overactiviteit en
intellectuele beperking. Voor zes maanden was er geen effect en daarna was er dezelfde
effecten onafhankelijk van hoe lang erna. Ondervoeding was bij veel van deze kinderen
aanwezig, maar het was niet de hoofdoorzaak van de effecten, want ook kinderen die niet
ondervoed waren lieten deze effecten zien.
Canada: The Romanian Adoption Project (RAP)
Opzet: 75 geadopteerde kinderen uit Roemenië. Ze zijn gevolgd vanaf de adoptie in de
vroege kindertijd tot 17 jarige leeftijd. Er waren drie groepen:
1. RO, deze kinderen zijn verlaten bij de geboorte en werden pas na acht maanden
geadopteerd uit een kindertehuis.