Begrippenlijst ‘van plant tot geneesmiddel’
Hoofdstuk 1: inleiding
Farmacognosie Term voor het eerst gebruikt door Seydler in 1815 -> de studie van
natuurproducten gebruikt als geneesmiddel, voor de productie van
geneesmiddelen, of voor de ontdekking van nieuwe geneesmiddelen
Natuurproduct: volledig organisme, deel van een organisme (geen
bewerking, wel bewerking ter bewaring), extracten, andere
bereidingen, geïsoleerde zuivere producten
Fytochemie De studie van chemische bestanddelen van planten en de
manier waarop ze in de plant gevormd en gemetaboliseerd
worden
Fytotherapie Het gebruik van plantenpreparaten omwille van hun
geneeskrachtige werking
Biologicals Biotechnologisch geproduceerde geneesmiddelen
(farmaceutische biotechnologie)
Ethnofarmacologie Studie van geneesmiddelen gebruikt in de volksgeneeskunde
of traditionele geneeskunde
TCM Traditionele geneeskunde van China, Traditional Chinese Medicine
Ayurveda Traditionele geneeskunde van India
Unani Perzisch-Arabische traditionele geneeskunde
Drogerij Ruw plantaardig materiaal dat gedroogd is.
Het kan gebruikt worden:
- Als zodanig
- Als uitgangspunt om een bereiding van te maken
- Voor isolatie van zuivere producten
Kwaliteitscriteria voor een drogerij staan beschreven in de Farmacopee
Farmacopee Boek met monografieën per soort plantenmateriaal, waarin staat
beschreven hoe de drogerij wordt geïdentificeerd en hoe de kwaliteit
en de zuiverheid bepaald wordt
Verschillende aspecten worden behandeld:
- Definitie: oorsprong, belangrijkste vereiste voor inhoudsstoffen -
Karakter: organoleptische eigenschappen (geur, smaak, kleur) -
Identificatie: microscopisch, macroscopisch, kleurreacties, dunne
laag chromatografie
- Testen: bepaling van de zuiverheid
- Bepalingen: bepalingsgehalte
, Dunne laag Test om verschillende chemische stoffen van elkaar te scheiden
chromatografie (vb. naargelang hun wateroplosbaarheid. Er zal een druppeltje vloeistof
kolom van de plantenbereiding aangebracht worden op een poreus
chromatografie) dragermateriaal (silicagel). Dan zal het hierdoor opgezogen worden en
zal het verder migreren naargelang de wateroplosbaarheid. Wanneer
er dan ook nog eens een kleuring aangebracht wordt aan de
verschillende soorten chemische stoffen, dan wordt het nog
makkelijker om een onderscheid te maken.
Drogen van vers Kan op verschillende manieren:
plantenmateriaal - Bij kamertemperatuur in de droogoven (60-80°C)
- Sproeidrogen: vernevelen met warme lucht
- Vriesdrogen/lyofilisatie: bevroren materiaal (waterig extract) in
vacuüm -> watermoleculen sublimeren (goed voor
onstabiele producten)
Soorten Inhoudsstoffen extraheren met solvent (water of organische
extractiemethoden stoffen): - Maceratie: materiaal laten trekken in solvent
- Percolatie: solvent door materiaal laten lopen
- Infusie: kokend water op plantenmateriaal gieten
- Decoct: plantenmateriaal laten opkoken met water
⇨ Concentreren: solvent verwijderen (afdampen)
onder verminderde druk
Soorten extracten - Vloeibaar extract (extracta fluida)
- Zacht extract (extracta spissa) -> 15-20% residueel water
- Droog extract (extracta sicca) -> solvent verwijderd
⇨ Tinctuur: vloeibaar extract met als oplosmiddel een mengsel
van alcohol en water
Drug-Extract Ratio Dit is de ratio tussen de hoeveelheid startmateriaal
(DER) (plantenmateriaal) en eindproduct. Het kan dus zowel een
concentratie als een verdunning zijn.
Vb.: 100 g plantenmateriaal in een 1000 g tinctuur -> 1:10
Primair metabolisme De stoffen uit het primair metabolisme zijn aanwezig bij alle
organismen: koolhydraten, eiwitten, nucleïnezuren en vetten. Het
primair metabolisme maakt het voorwerp uit van de biochemie.
Secundair metabolisme De stoffen afkomstig van het secundair metabolisme zijn typisch bij
de plantenwereld. Deze stoffen worden enkel geproduceerd door
bepaalde groepen organismen. Ze kunnen verschillende functies
hebben (ecologische, beschermende functie), maar meestal is het
nut voor de plant niet gekend. Wel komen de meeste
geneeskrachtige eigenschappen van planten van deze secundaire
metabolieten.
,Hoofdstuk 2: ontstaan en evolutie van het leven op aarde
Abiogenese Het ontstaan van leven uit niet levende materie
Kenmerken van leven - Stofuitwisseling
- Mutaties en reproductie van mutaties
- Reproductie
- Uit- of inwendige beweging
- Homeostase
- Reacties op prikkels
- Groei
- + -> cellulaire opbouw: een organisme bestaat uit minstens één
cel (virussen zijn dan geen organismen)
Het ontstaan van 4,6 miljard jaar geleden: vorming van de aarde
het leven op 4,2 miljard jaar geleden: stabiele hydrosfeer
aarde 4,2-4,0 miljard jaar geleden: prebiotische chemie
4,0 miljard jaar geleden: pre-RNA wereld
3,8 miljard jaar geleden: RNA-wereld
3,6 miljard jaar geleden: eerste organismen (protocellen, RNA -> DNA)
Hydrosfeer Het geheel van water op, onder en boven het aardoppervlak
Prebiotische chemie d.m.v. het experiment van Miller-Urey kon men een primitieve
atmosfeer simuleren. Men creëerde een primitieve hydrosfeer en lier
er vervolgens een soort bliksem op los wat zorgde voor een
elektrische ontlading. Zo ontstonden er:
- aminozuren en hydroxyzuren
- suikers
-> d.m.v. condensatie van formaldehyde
- purinen pyrimidines
-> via formamide
- lipiden (membraancomponenten)
Pre-RNA wereld Het ontstaan van complex RNA kan alleen maar verklaard worden
door het feit dat er daarvoor al een simpelere variant moest
geweest zijn (threosenucleïnezuur, peptidenucleïnezuur)
RNA wereld RNA heeft het vermogen om lussen te vormen waarbij er een
specifieke 3-dimensionale structuur ontstaat. Dit komt doordat RNA
enzymatische eigenschappen kan vertonen (ribosymen). RNA kan de
vorming van peptiden katalyseren (ribosomen) en het kan zichzelf
reproduceren.
, Protocellen - Microsferen van proteïnoiden
-> zouden in de oertijd gezorgd hebben voor
compartimentalisering
- Liposomen en micellen
-> wanneer men amfifiele moleculen (een kant hydrofiel,
andere kant hydrofoob) in water brengt, zullen ze zich in
micellen organiseren. Bij extra aanvoer van amfifiele
moleculen ontstaan er liposomen (dubbele laag)
RNA -> DNA 1. RNA is talrijk aanwezig door eigen reproductie
2. RNA zal peptiden aanmaken om te helpen als katalysator
om meer RNA te maken
3. De peptiden katalyseren de RNA vorming en vormen ook
dubbelstrengig RNA. Dit dubbelstrengig RNA zal evolueren
tot DNA
4. DNA zal nu RNA gebruik voor eiwitsynthese en voor replicatie
Archaïcum (3500 In deze periode waren er de oudste fossiele cellen (heterotrofe
miljoen jaar geleden) en autotrofe prokaryoten)
Proterozoïcum In deze periode ontstonden er eencellige een meercellige
(2500 – 500 miljoen wieren, alsook de eerste meercellige (zachte) diertjes door
jaar endosymbiose
geleden)
Endosymbiose Volgens deze theorie ontstaat een eukaryoot uit een symbiotische
relatie tussen twee prokaryoten. Allereerst zou een anaërobe
eukaryotische voorloper een aërobe prokaryoot opgenomen
hebben, waarbij er een cel met mitochondriën ontstond. Zo
ontstond er een voorouderlijke heterotrofe eukaryoot/heterotrofe
protist. Later zou er ook nog een endosymbiose van een
fotosynthetiserende prokaryoot geweest zijn met een
voorouderlijke fotosynthetiserende eukaryoot/fotosynthetiserende
protist. Zo zouden er 1,2 miljard jaar geleden meercellige
eukaryoten ontstaan zijn uit kolonies van kleine wieren.
Protist Een eukaryoot, die geen schimmel, plant of dier is
Fylogenetische Door horizontale genoverdracht tussen eencelligen, ontstaat er
stamboom eerder een struikgewas dan een stamboom.
Cambrium (500 In deze periode vond er een cambrium-explosie plaats. Hierdoor
miljoen jaar geleden) ontstonden er meer verschillende soorten, vooral binnen het
Paleozoïcum dierenrijk.
Ordovicium (450 In deze periode ontstonden de eerste landplanten.
miljoen jaar
geleden)
Paleozoïcum