H12: Regeling intern milieu
§12.1 Het inwendige milieu
Een regelkring voorkomt grote afwijkingen van een bepaalde norm in het lichaam,
hier is sprake van homeostase: het in standhouden van een dynamisch evenwicht.
Regelkringen bestaan uit receptoren, een regelcentrum en effectoren. Bij
temperatuurregulatie meten temperatuurreceptoren lichaamstemperatuur, geven dit
door aan regelcentrum in hersenen, de hypothalamus, als deze afwijkt stuurt
regelcentrum informatie naar effectoren die afwijking corrigeren (koelen/opwarmen),
dit gebeurt door zweetklieren te laten zweten/haarvaten verwijden door deze
negatieve terugkoppeling koel je af. De negatieve terugkoppeling gaat dus de
afwijking tegen. Dit speelt ook een rol bij zuurstof en glucose hormoongehaltes in het
bloed. Kerntemperatuur is van de vitale organen, hart, longen, lever en hersenen,
ongeveer 37 graden, waardoor processen in deze organen goed werken. De
hypothalamus bevat receptoren die d.m.v. het bloed de kerntemperatuur regelen en
het bevat de norm en het regelcentrum van de kerntemperatuur. Receptoren voor
schiltemperatuur liggen in huid en skeletspieren. Bij koorts verhoogt de
hypothalamus de norm voor de temperatuur, waardoor je lichaam onderkoeling
tegen probeert te strijden. Een hoge lichaamstemperatuur stimuleert productie en
afgifte van afweerstoffen tijdens koorts tegen een infectie. Het inwendige milieu,
samenstelling bloed, weefselvloeistof, lymfe en cytoplasma, wordt door de regelkring
constant gehouden, hiervan ligt het regelcentrum ook in de hypothalamus. Bij
transpireren verlies je water met opgeloste zouten, waardoor er minder uitscheiding
door nieren naar uitwendig milieu, verteringsorganen, is. Regelcentra in hersenen
nemen met hormoonstelsel maatregelen om afwijkingen van de normen tegen te
gaan van het inwendige milieu.
§12.2 Processen in de lever
Alle voedingsstoffen die je darmen opnemen komen langs de lever om de
concentraties lager te maken. De lever is de belangrijkste verwarmingsbron van het
lichaam. Het speelt een belangrijke rol bij de koolhydraat-, vet- en eiwitstofwisseling
en heeft ook nog andere taken:
- Rode bloedcellen opruimen: lever slaat ijzer uit hemoglobine, zorgt voor
biliverdine, op als ferritine en verwerkt biliverdine tot bilirubine en scheidt
deze uit via gal en urine. In mitochondriën van rode beenmerg wordt ijzer
gebruikt voor productie van heemgroepen, dit komt vanuit bloedplasma of
ferritine.
- Ontgiften: lever breekt giftige stoffen af, dit is detoxificatie. Dit gebeurt bij
medicijnen, koffie of alcohol. Er ontstaat levercirrose door overmatig
alcoholgebruik.
, - Stoffen opslaan: lever slaat ijzer, glycogeen, vitaminen (A, D, B12 en K)
en mineralen (Cu) op.
- Bloed leveren: lever is bloeddepot bij grote inspanning om zuurstof- of
brandstoftransport in loop te brengen.
- Gal vormen: lever produceert voor vetvertering gal die afgevoerd wordt
via de galgang.
Na een koolhydraatrijke maaltijd stijgt de glucoseconcentratie tot boven de norm.
Cellen nemen door insuline glucose op, waardoor de glucoseconcentratie in het
bloed daalt. Insuline stimuleert glycogenese: omzetting glucose in glycogeen.
Tijdens sporten dissimileren spieren glucose (voor ATP), ze maken glucose vrij uit
glycogeenvoorraad of nemen het op uit het bloed. Hierdoor daalt de
glucoseconcentratie tot onder de norm, waardoor de alvleesklier als reactie glucagon
maakt. Lever zet door glucagon glycogeen om in glucose en geeft het af aan het
bloed. Als je iets vet eet, dan komen vetten als glycerol en vetzuren via poortader en
leverslagader in lever die de ongeschikte vetzuren ombouwt tot geschikte vetzuren
d.m.v. lipoproteïnen. Essentiële vetzuren kan je lever niet maken, deze krijg je alleen
binnen via voedsel. Als je veel eiwitten eet kan je lever de niet-essentiële
aminozuren ombouwen, transaminering, de andere worden afgebroken, deaminering
en dan ureum vorming wat via bloed en nieren naar urine gaat, en de rest wordt
gebruikt als brandstof. Essentiële aminozuren kan je alleen via je voedsel
binnenkrijgen. Aminozuren worden dus omgezet tot ureum (uitgescheiden via urine),
energie (brandstof), vetmoleculen (lipogenese) en glucosemoleculen
(gluconeogenese).
§12.3 Longen en gaswisseling
Amfibieën gebruiken hun huid en longen voor zuurstofopname en
koolstofdioxide-afgifte. Vogels en zoogdieren gebruiken hun longen. Ingeademde
lucht gaat via de keelholte naar de luchtpijp, naar de bronchiën met
kraakbeenringen, naar bronchiolen zonder kraakbeenringen en naar de
longblaasjes. Zuurstof gaat in de longblaasjes door diffusie naar de haarvaten en
koolstofdioxide omgekeerd waarbij ze de wand van het longblaasje en de wand van
haarvat passeren, dit is de gaswisseling. De diffusiesnelheid van het aantal deeltjes
dat per seconde door de wanden gaat wordt berekend met de wet van Fick: .
- : aantal deeltjes
- : diffusiecoëfficiënt, constante
- : diffusieoppervlak
- : diffusieafstand
- : concentratieverschil, zuurstofconcentratie en zuurstofdruk blijven hoog
en koolstofdioxideconcentratieen koolstofdioxidedruk blijven laag door te
ademen
Als je door je neus ademt, dan komt de lucht langs het neusslijmvlies waar
ziektekiemen blijven hangen en de lucht warmer en vochtiger (voorkomt uitdroging
longblaasjes). Het slijmvlies van luchtpijp, bronchiën en bronchiolen bevat