Samenvatting boek sensation and perception
Hoofdstuk 1: foundations
We geven de term ‘waarnemen’ aan organismen met een zenuwstelsel waarin gespecialiseerde
sensorische cellen die fysieke kenmerken van de omgeving omzetten naar elektrochemische signalen
die psychologische, gedragsmatige, emotionele en cognitieve reacties en bewustzijn sturen.
- Sensatie= initiële stappen in dit proces, dus de omzetting. Elk gevoel heeft eigen
gespecialiseerde cellen, weefsel en organen die bepaalde omgevingskenmerken omzetten
naar signalen.
- Perceptie= latere stappen in het proces, waarbij de initiële sensorische signalen worden
gebruikt voor een mentale representatie van objecten en situaties.
Wereld, brein en gedachte
Kennis van organismen zijn deels aangeboren, bv. dat melk uit borst moeder komt. Andere kennis
hangt af van de informatie die beschikbaar is (bewustzijn van huidige condities of leren van ervaring),
dit kan kennis door aanraking, reuk (olfacation), etc zijn. Veel complexe taken vereisen kennis van
meerdere zintuigen op hetzelfde moment, zoals autorijden.
Het perceptuele proces
Het startpunt van perceptie van bijvoorbeeld een bericht is de wereld zelf, de objecten en
gebeurtenissen in de omgeving die mensen waarnemen → stimuli. Er zijn hierbij distale stimuli (iets
in de wereld die fysische energie produceert) en proximale stimulus (fysieke energie opgeroepen
door distale stimulus en die sensorische receptoren stimuleert).
➢ De cellen van het zenuwstelsel produceren en dragen
elektrochemische signalen (neurale signalen) met
informatie over via neuronen. De gespecialiseerde
neuronen die proximale stimuli omzetten naar neurale
signalen zijn sensorische receptoren (bv. fotoreceptoren
voor licht). Je brein zet alle signalen om naar een
geïntegreerd bewuste ervaring van het bericht.
➔ Snelheid en accuraatheid van de perceptie wordt verbeterd
door kennis van de waarnemer over huidige gebeurtenis en de verwachtingen over soorten
dingen die dan kunnen gebeuren.
- Top-down informatie is door kennis en verwachtingen van de wereld bepalen wat belangrijk
is en het waard is aandacht te geven. Bottom-up informatie bevindt zich in neurale signalen
van receptoren.
Drie hoofdtypen vragen
1. Hoe dragen proximale stimuli informatie over hetgeen dat is waargenomen?
2. Hoe wordt de proximale stimulus getransformeerd naar neurale signalen? => proces heeft
transduction.
3. Wat is de relatie tussen perceptuele ervaring en de distale stimulus? => valt onder
psychophysics, veld van onderzoek naar relatie
psychologische ervaring op fysieke stimuli.
Hoeveel zintuigen zijn er?
Traditionele antwoord is vijf, maar gevoel ontwikkelt zich in
reactie op fysieke kenmerken van objecten en gebeurtenissen
in de wereld en dat zijn meer dan vijf. Zo heb je ook
pijnperceptie, balans, lichaamsbeweging, thermoperceptie etc.
,Evolutie en perceptie
De biologische structuur en functie van elk organisme is een resultaat van biljoenen jaren evolutie
door natuurlijke selectie. Dit is het mechanisme waarbij voordelige kenmerken een grotere kans
hebben om te worden doorgegeven naar latere generatie door genetische erfenis en daarom meer
prevalent worden in populatie. Zintuigen zijn ook ontwikkeld door natuurlijke selectie.
➔ bv. Het licht dat we zien is elektromagnetische radiatie door kleine range van golflengtes in
spectrum van licht.
Psychophysics
Perceptie roept bewustzijn op en kan herinneringen vormen, participeren in cognitie en actie
ondernemen. Psychophysics onderzoekt de relatie tussen stimuli en ervaring op twee manieren
1. Onderzoeken van drempels van perceptuele ervaring → hoe intens moet een stimuli zijn? &
hoe verschillend moeten twee stimuli zijn om een verschil te detecteren?
2. Onderzoeken van de schalen van perceptuele ervaring → hoe perceptuele ervaring verandert
met verandering in fysieke kenmerken?
Absolute drempel
De absolutie drempel is een minimale intensiteit van een fysieke stimulus die wordt gedetecteerd bij
de observeerder. Dit onthuld stimuli die meer detecteerbaar zijn dan de ander en dit geeft informatie
voor breinverwerking van die stimuli. Er zijn drie methoden om dit te onderzoeken:
- Methode van aanpassing: ‘quick and dirty’ methode, de persoon observeert de stimulus en
manipuleert de intensiteit van de stimulus. Een makkelijk hoorbare toon wordt steeds
verlaagd tot de persoon het niet meer hoort (of andersom), daar ligt absolute drempel. De
procedure wordt meerdere keren herhaald voor een gemiddelde van de drempel.
- Methode van constante stimuli: betrouwbaarder, deze methode start met een selectie van
een set intensiteit waarden van de stimulus die absolute drempel bevat. Vervolgens wordt de
stimuli achter elkaar random gepresenteerd, waarbij de
persoon bij elke stimuli zegt of het is gedetecteerd of niet.
De resulterende curve is een schatting voor absolute
drempel.
➔ Hieruit komt een s-curve (psychometrische functie) met
het aantal procent van ‘ja’ antwoorden uitgezet over de
intensiteit van de toon → range of diversity.
3. Staircase methode: de tonen die te makkelijk of juist niet hoorbaar
zijn, zijn niet relevant en worden bij deze methode niet gebruikt. Dit is
dus een efficiëntere manier die focust op stimuli dichtbij de drempel.
Elke stimulus is hierbij een stap hoger of lager dan vorige stimulus.
Alleen de eerste tonen zijn dus ver onder drempel, zie figuur hiernaast.
- Deze methode wordt vaak gebruikt bij onderzoek naar gehoorverlies.
Verschillende drempel
De absolute drempel geeft belangrijke informatie over hoe een gegeven
perceptueel systeem werkt. Maar de meeste perceptie in alledaagse leven omvat stimuli die ver
boven drempel zijn. Bij horen is het nodig om verschillende stimuli (geluid) te onderscheiden en niet
alleen beslissen of we iets kunnen horen of niet.
➢ De verschillende drempel (JND) is het minimale verschil tussen twee stimuli die
observeerder in staat stelt om een verschil te zien tussen twee stimuli. JND omvat altijd een
standaard en vergelijkende stimulus. De intensiteit van de standaard stimulus blijft constant
door het experiment en intensiteit van vergelijkende stimulus verandert.
1. Methode van aanpassing: stel je doet een onderzoek naar perceptie van felheid van twee
telefoons. De ene telefoon is de standaard en de andere vergelijkend, dus verandert in
, felheid. De felheid wordt verandert totdat de participant het
verschil detecteert, dit een paar keer voor een gemiddelde.
2. Methode van constante stimuli: het percentage ‘ja’-
antwoorden indiceert dat de vergelijkende stimulus feller is
dat de standaard. Als intensiteit van vergelijkende stimulus
verhoogt, verhoogt ook het aantal ‘ja’ antwoorden. Bij
felheid gelijk aan standaard is het 50% door gokkans. JND
wordt vastgesteld op het punt in de grafiek waarbij 25% en
75% van de mensen ja antwoord gedeeld door 2.
Weber’s law
Dit geeft de relatie weer tussen de intensiteit van standaard stimulus
en de grootte van just noticeable difference (JND= k* l, waarbij l =
intensiteit van standaard stimulus en k= constante die afhangt van
perceptuele dimensie. Dus JND verandert met intensiteit van standaard
stimulus (verhoogt bij verhoogde intensiteit → moeilijker verschil zien)
➔ Tabel hiernaast toont constante voor verschillende perceptuele
dimensies.
Psycho-fysieke schalen
= proces van beoordelen hoe veranderingen in stimulus intensiteit relateert aan waargenomen
intensiteit →
Stel je luistert naar muziek die vanuit je computer komt. Als je volume
verdubbeld dan hoor je het geluid niet dubbel zo hard.
➢ Fechner’s law: weergeeft hoe de waargenomen intensiteit van een
stimulus verandert als fysieke intensiteit verandert, S= k * ln I/I0,
waarbij S= waargenomen intensiteit, k= Weber fractie en ln I/I0 is het
natuurlijke logaritme van ratio stimulus intensiteit (I) en aan
intensiteit op absolute drempel (I0). (zie figuur hiernaast) → bij
hogere intensiteit stimuli is een grotere
verhoging van intensiteit nodig om 1 JND
verhoging te creëren.
➢ Steven’s power law: dit geeft de relatie tussen
fysieke intensiteit en waargenomen intensiteit
van een stimulus weer (S= c * ln, waarbij I
fysieke intensiteit is, n= exponent voor
verschillende perceptuele dimensies en c=
constante afhankelijk van gebruikte unit).
- Bij elektrische schokken is er toenemende curve en dit betekent dat een kleine verhoging
voor hoge intensiteit stimuli zorgt voor een grotere verandering in waargenomen intensiteit
dan kleine verhogingen bij lage intensiteit stimuli.
➔ Bij exponent <1 dan krijg je een dalende grafiek en bij >1 dan hogere lijn. Als je intensiteit van
een elektrische schok dan ervaar je dit nog veel meer (exponent van 3.5).
Verkenning van perceptie door het onderzoeken van neuronen en het brein
Perceptie hangt af van activiteit van neuronen, beginnend bij activiteit van receptoren die proximale
stimuli omzetten in neurale signalen. De soorten percepties hangen hierbij af van welke neuronen
geactiveerd zijn (receptoren in oog zorgen voor visuele perceptie).
- Neuron doctrine is het principe dat perceptie afhangt van gecombineerde activatie van veel
gespecialiseerde neuronen, elk reagerend op specifiek aspecten van een stimulus, bv. een
visueel neuron kan reageren op beweging van een object in een bepaalde richting en een
andere juist op vorm object.
, Neuronen en neurale signalen
Elk neuron heeft een eigen celmembraan, kern en andere structuren.
Een hoofdkenmerk is het vermogen om neurale signalen te ontvangen
en over te dragen. Dendrieten ontvangen signalen van andere
neuronen en een axon geleidt signalen naar axonterminals waar
signalen worden overgedragen naar andere neuronen.
Actiepotentialen
Een actiepotentiaal is een elektrochemisch signaal die begint in een
dendriet van een neuron en reist naar de axonterminal. Elk atoom
bevat een of meer positief geladen protonen in de kern omgeven met
negatief geladen elektronen. In neutrale staat is een atoom niet
geladen, een ion daarentegen heeft een inbalans heeft een elektrische
lading (bv Cl- en Na+). Het verschil tussen elektrische potentiaal aan
beide kanten celmembraan is het membraanpotentiaal. Het
rustpotentiaal is het membraanpotentiaal in rust, ongeveer -70mV. Het
celmembraan is semi-permeable en daarom kunnen bepaalde ionen
door ionkanalen naar de andere kant.
➢ Als een neuron een signaal krijgt van een ander neuron dan is
er een abrupte verandering in membraanpotentiaal waardoor
natriumchloride kanalen opengaan en hierdoor gaat natrium de
cel in → depolarisatie, dus verhoging membraanpotentiaal. Als
het de -45mV voorbij is dan gaat natrium nog sneller
membraan binnen en wordt potentiaal +30mV. Vervolgens gaan
de kanalen dicht en als reactie gaat kalium de cel uit en
hierdoor daalt potentiaal weer naar -70mV → repolarisatie.
Het gaat zelfs stukje onder -70mV → hyperpolarisatie. Hierdoor
volgt een refractaire periode waarbij de cel niet reageert op
nieuwe signalen.
- Firing rate: aantal keer waarbij een neuron
actiepotentialen produceert, vaak in spikes
(actiepotentialen) per seconde. Meeste neuronen hebben
een baseline firing rate, een lage waarde van spontane
firing in absentie van stimulus.
Signalen overbrengen tussen neuronen
Neuronen zijn niet fysiek verbonden met elkaar, maar via een
synaps tussen axonterminal (pre-synaptisch) en dendriet (post-
synaptisch). Als actiepotentiaal aankomt bij
axonterminal dan smelten synaptische blaasjes
samen met pre-synaptisch membraan en hierdoor
worden neurotransmitters vrijgelaten in synaps.
Sommigen hiervan komen in contact met dendriet
zijn receptoren en binden hieraan. Deze binding zorgt
voor verandering van membraanpotentiaal.
➢ Stimulerende (depolariseert membraan,
verhoogt kans op actiepotentiaal) vs
remmende neurotransmitters
(hyporpolariseert membraan en verlaagt kans
op actiepotentiaal). → wat leidt tot excitatory
post-synaptisch potentiaal (ESPS) of remmend post-synaptisch potentiaal)