Procenten en Indexcijfers
Wat moet je kennen en kunnen?
1. Procentueel aandeel berekenen:
o Formule: (deel/geheel)×100%(deel / geheel) \times 100\%
o Voorbeeld: In Nederland wonen 17,5 miljoen mensen,
waarvan 2,9 miljoen jonger dan 16 jaar. Hoeveel procent is
jonger dan 16 jaar?
Antwoord: (2,9/17,5)×100=16,57%(2,,5) \times
100 = 16,57\%
2. Procentuele verandering berekenen:
o Formule: ((nieuw−oud)/oud)×100%((nieuw - oud) / oud) \
times 100\%
o Voorbeeld: Een bedrijf maakte in 2021 een winst van
€214.000 en in 2022 €256.000. Hoeveel procent is de winst
gestegen?
Antwoord: ((256.000−214.000)/214.000)×100=19,63%
((256.000 - 214.000) / 214.000) \times 100 = 19,63\%
3. Verschil tussen procent en procentpunt:
o Procent: Verandering uitgedrukt in verhouding.
o Procentpunt: Het absolute verschil tussen twee percentages.
o Voorbeeld: Een rentemarge daalt van 3% naar 2%. Het
verschil is 1 procentpunt.
4. Rekenen met promille (‰‰):
o Formule: 1‰=0,1%1‰ = 0,1\%
o Voorbeeld: Een rente van 0,05% is gelijk aan 0,5‰0,5‰.
5. Rekenen met absolute getallen en procenten:
o Van procent naar getal: Stel een tabel op met € en %,
reken vanaf het basisjaar (100%).
o Voorbeeld: Een auto kost in 2019 €27.000 en wordt in 2023
10% duurder.
Antwoord: 27.000×1,10=€29.70027.000 \times 1,10 =
€29.700.
Indexcijfers:
Wat is het? Een verhouding die veranderingen meet ten opzichte
van een basisjaar (100100).
Berekening: (waarde/basiswaarde)×100(waarde / basiswaarde) \
times 100
Voorbeeld: Het BBP-indexcijfer in 2024 met 2022 als basisjaar:
100×1,01×1,02=103,02100 \times 1,01 \times 1,02 = 103,02.
Inkomen en Inflatie
Soorten inkomen:
1. Primaire inkomens:
o Loon: Verdienste uit arbeid.
o Rente: Beloning voor spaargeld.
o Huur: Inkomsten uit verhuur.
o Pacht: Voor grondgebruik.
o Winst: Voor aandeelhouders (dividend).
2. Overdrachtsinkomens:
, o Zonder tegenprestatie.
o Voorbeelden: Uitkeringen (AOW, WW) en toeslagen
(huurtoeslag, zorgtoeslag).
Secundair inkomen:
Berekening: Primair inkomen - belastingen + sociale uitkeringen.
Inflatie:
Definitie: Gemiddelde prijsstijging van goederen en diensten.
Soorten:
o Hyperinflatie: Extreme prijsstijging door overmatig geld
creëren.
o Deflatie: Prijsdalingen die consumenten aankopen laten
uitstellen.
Consumentenprijsindex (CPI):
Berekening in drie stappen:
1. Bereken partiële prijsindexcijfers.
2. Toekenning van wegingsfactoren.
3. Samenstellen tot een samengesteld gewogen indexcijfer.
Voorbeeld: Drie producten met indexcijfers en weging:
o Brood: 104,3104,3, weging 60%60\%
o Bananen: 125,1125,1, weging 10%10\%
o Koffie: 98,298,2, weging 30%30\%
o CPI:
(104,3×0,60)+(125,1×0,10)+(98,2×0,30)=104,55(104,3 \
times 0,60) + (125,1 \times 0,10) + (98,2 \times 0,30) =
104,55.
Koopkracht:
Definitie: Hoeveel goederen je kunt kopen met je inkomen.
Berekening: (nominaalinkomen−inflatie)(nominaal inkomen -
inflatie)
Voorbeeld: Nominaal inkomen stijgt met 1%, prijzen met 4%.
o Koopkracht: 1%−4%=−3%1\% - 4\% = -3\%.
Hier is de samenvatting van de sectie Sparen en Lenen:
Sparen en Lenen
De keuzes tussen sparen en lenen hangen samen met de financiële
levensloop en ruilen over de tijd.
Financiële Levensloop
De financiële levensloop bestaat uit drie fasen:
1. Jeugd:
o Nog geen of weinig inkomen.
o Consumptie (eten, onderdak, studie) wordt door
ouders/verzorgers gefinancierd.
o Vaak lenen voor een opleiding, waardoor vermogen negatief
wordt.
2. Werkzame leven: