Week 1: De taakopvatting van de strafrechtadvocaat
Handboek strafzaken, paragraaf 2.2 t/m 2.3.7
Juridisch kader
Het WvSv, de Advocatenwet, de Verordeningen uitgevaardigd door de NOvA, de Gedragsregels 1992, het
Statuut voor de Raadsman in Strafzaken en de tuchtrechtspraak vormen het juridisch kader van het
gedragsrecht van strafrechtadvocaten.
Art. 46 AW bepaalt dat de advocaat:
1. Zorg dient te dragen voor de behartiging van toevertrouwde belangen;
2. De verordeningen van de NOvA dient na te leven;
3. Moet handelen overeenkomstig hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt.
De NOvA heeft deze normen verder uitgewerkt in de Gedragsregels. De Verordeningen zijn bindend en de
Gedragsregels zijn niet bindend. Gedragsregels zijn bedoeld als richtlijn voor advocaat en tuchtrechter.
Het Statuut voor de Raadsman in Strafzaken is vastgesteld door de Nederlandse Vereniging voor
Strafrechtadvocaten (NVSA). In het Statuut wordt uiteengezet binnen welk normatief kader de
strafrechtadvocaat zijn praktijk dient uit te oefenen en wat nodig is voor een effectieve verdediging. Veel van
algemene Gedragsregels komen in het Statuut terug met een op de praktijk toegespitste toelichting. Bijzonder
is dat het Statuut niet enkele een interne functie binnen de strafrechtadvocatuur heeft (verplichtingen
strafrechtadvocaat), maar ook een externe functie (schetst benodigde bevoegdheden voor voeren effectieve
verdediging en garanties die overheid moet bieden om dit mogelijk te maken). Het Statuut heeft geen formele
status en is ook niet bindend, maar de tuchtrechter kan bij de beoordeling van een individuele zaak zich wel op
het Statuut baseren.
Het toetsingskader wordt gecomplementeerd door de kernwaarden van de advocatuur. De advocaat heeft een
centrale positie binnen de rechtsstatelijke samenleving, hij waarborgt dat de burger toegang heeft tot de
rechtsbedeling en de rechter. Daartoe heeft hij privileges (verschoningsrecht), maar dient hij zich ook aan een
aantal voorwaarden te voldoen (de kernwaarden). De kernwaarden zijn niet gecodificeerd, maar de Commissie
Advocatuur wil daar verandering in brengen. Zij willen zes kernwaarden (partijdigheid, onafhankelijkheid,
vertrouwelijkheid, integriteit, deskundigheid en publieke verantwoordelijkheid) opnemen in de AW -> nieuw
artikel 10a AW.
*Partijdigheid= advocaat laat zich in zijn praktijkuitoefening enkel leiden door het belang van zijn cliënt.
Noodzakelijk om vertrouwensrelatie met cliënt op te kunnen bouwen. Behartiging van tegenstrijdige belangen is
niet toegestaan (eigen belang kan ook strijdig zijn met dat van cliënt) -> gedragsregel 5. Partijdige
belangenbehartiging staat bijstand aan medeverdachten niet per definitie in de weg, maar de advocaat zal de
voorwaarden waaronder hij deze bijstand verleent duidelijk moeten vastleggen. Of sprake is van tegenstrijdige
belangen bepaalt de advocaat.
*Onafhankelijkheid=
Externe onafhankelijkheid: de advocaat dient zich onafhankelijk op te stellen tegenover de overheid,
de rechter en derden. Noodzakelijk om partijdige belangenbehartiging mogelijk te maken.
Interne onafhankelijkheid: de advocaat dient ook onafhankelijk te zijn van zijn cliënt. De advocaat
moet ervoor waken dat de relatie met cliënt niet te persoonlijk wordt/te veel gaat vereenzelvigen.
Advocaat zal evenwicht moet vinden tussen aan de ene kant een kritische, professionele en
onafhankelijke houding tegenover zijn cliënt, terwijl hij tegelijkertijd voldoende ruimte moet laten voor
een vertrouwensrelatie.
De externe onafhankelijk staat onder druk. De overheid probeert steeds meer grip te krijgen op de advocatuur.
Bijv. voorafgaande goedkeuring MvJ van NOvA Verordeningen of gefinancierde rechtsbijstand in bewerkelijke
zaken. Door vergaande inhoudelijke toetsing wordt de onafhankelijkheid van de advocaat tegenover de
overheid ernstig ondermijnd. Ook de roep om meer (extern) toezicht op de advocatuur wordt steeds sterker,
omdat dekens over het algemeen te terughoudend zijn met het indienen van dekenbezwaren.
*Vertrouwelijkheid= de basis voor de relatie tussen advocaat en cliënt. Cliënt moet erop kunnen vertrouwen
dat alles wat hij aan zijn advocaat vertelt tussen hen blijft en de advocaat kan zijn werk alleen goed doen, als
hij alle informatie krijgt van een cliënt die relevant is voor het behartigen van diens belangen. Om de
vertrouwelijkheid te kunnen waarborgen heeft de advocaat een geheimhoudingsplicht en een
verschoningsrecht.
*Integriteit= onder een integere beroepshouding wordt verstaan dat de advocaat boven de zaak staat, hij
belangenverstrengelingen tegen gaat en zich kan verantwoorden voor zijn keuzes, gegeven zijn rol binnen de
rechtsorde. Cliënten moeten erop kunnen vertrouwen dat de advocaat zich op hun belang richt (partijdigheid)
binnen de grenzen van het recht. De rechter moet hierop ook kunnen vertrouwen in het belang van een eerlijk
proces en goede procesorde. ‘De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur
of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad’ (Gedragsregel 1). In de praktijk betekent dit dat de
advocaat zich bijv. niet onnodig grievend mag uitlaten en rekening dient te houden met belangen van
wederpartij, derden en het belang van behoorlijke beroepsuitoefening.
,Gedragsrechtelijke vraagstukken voor strafrechtadvocaten
Iedere verdachte heeft het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM). Dit betekent dat de verdachte een beroep
kan doen op verschillende procedurele waarborgen, zoals recht op informatie, recht om getuigen te horen,
zwijgrecht, onschuldpresumptie en recht op rechtsbijstand. De meeste verdachten maken gebruik van hun
recht op rechtsbijstand en dit wordt dan ook gezien als essentiële voorwaarde voor een effectieve verdediging.
Rechtsbijstand bestaat niet alleen uit het verdedigen van cliënt tijdens zitting, maar advocaat fungeert ook als
procesbewaker, vertrouwenspersoon, adviseur en juridisch hulpverlener gedurende de gehele vervolging (dus
ook vooronderzoek). Hoe deze rechtsbijstand door de advocaat dient te worden ingevuld is alleen onderwerp
van tuchtrechtelijke toetsing indien de advocaat ‘bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt of
adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad’. Het is aan de
klager om aannemelijk te maken dat hij in zijn belangen geschaad is door het optreden (of het gebrek daaraan)
van de advocaat.
Wie is dominus litis?
Strafvorderlijk perspectief: de cliënt, want hij is niet verplicht zich te laten bijstaan en mag in beginsel
zijn eigen advocaat kiezen. Rechtsbijstand: advocaat verleent bijstand aan de verdachte, maar neemt
de verdediging niet over. Verdachte heeft ook altijd het laatste woord over de verdedigingsstrategie en
het recht op zelfverdediging (art. 6 lid 3c EVRM).
Gedragsrechtelijk perspectief: geen eenduidig antwoord te geven. De advocaat draagt volledige
verantwoordelijkheid voor de behandeling van de zaak (Gedragsregels 2018, regel 14) en het staat de
raadsman niet vrij de verdediging te voeren op een wijze die strijdig is met de wil van de verdachte
(regel 15 Statuut). Uit deze regels volgt dat de advocaat de eindverantwoordelijkheid over de
verdediging draagt, maar dat hij te allen tijde overleg moet voeren met de cliënt over de te voeren
strategie. Lastig wordt het wanneer de cliënt niet meegaat in het advies van zijn advocaat en iets wil
dat de advocaat absoluut niet in het belang van de verdediging acht. Wie bepaalt dan de strategie?
Overheidsperspectief: de advocaat is dominus litits, want de cliënt heeft de zaak uit handen gegeven
aan een advocaat die door zijn professionele achtergrond beter in staat is te bepalen wat in het belang
van de verdediging is. Uit vaste tuchtrechtspraak kan geconcludeerd worden dat de advocaat geen
proceshandelingen hoeft te verrichten die hij zinloos acht. Wanneer er onoverbrugbare
meningsverschillen ontstaan, dient de advocaat zich terug te trekken (gedragsregel 9 lid 2 en regel 16
Statuut). Advocaat bepaalt verdedigingsstrategie, want heeft de juridische deskundigheid waar het
cliënt aan ontbreekt.
De meerderheid van strafrechtadvocaten is van mening dat cliënt uiteindelijk bepaalt hoe de verdediging moet
worden gevoerd, binnen wettelijke en deontologische grenzen. De advocaat heeft vooral een adviserende rol en
voorziet zijn cliënt van relevante juridische informatie, zodat de cliënt weloverwogen zijn procespositie kan
bepalen.
Er zijn situaties waarin het niet mogelijk is om met de client te overleggen of de verdachte zelf niet in staat is
om zijn verdedigingspositie te bepalen. De advocaat moet dan zijn verantwoordelijkheid nemen en zelf de
noodzakelijke beslissingen nemen in het belang van de cliënt. Indien de verdachte zich bij de gekozen
verdedigingsstrategie neerlegt en niet laat blijken dat hij zich hiertegen verzet, neemt de tuchtrechter aan dat
die strategie niet tegen de kennelijke wil van verdachte is gevolg. De bewijslast ligt dus bij de cliënt, maar is
deze last niet te zwaar? In de visie dat cliënt dominus litis is, zou het beter zijn dat de bewijslast bij de
advocaat komt te liggen.
Belangenconflicten: bijstaan medeverdachten
De kernwaarde van partijdigheid laat niet toe dat de advocaat partijen met tegenstrijdige belangen gelijktijdig
bijstaat (Gedragsregels 2018, regel 15). Van tegenstrijdige belangen is sprake als de ene verdachte de andere
belast. Ook kan het voorkomen dat het door hiërarchische verhoudingen tussen verdachten onderling, voor
sommige niet mogelijk is hun procespositie in vrijheid te bepalen (de situatie waarin de ene verdachte zich
opoffert voor de ander). Belangen van een medeverdachten hoeven niet altijd tegenstrijdig te zijn, soms zijn
medeverdachten juist gebaat bij gezamenlijke verdediging.
De verantwoordelijkheid om te bepalen of sprake is van tegenstrijdige belangen ligt bij de advocaat en de
verdachten en niet bij politie, OM of rechter.
Als de advocaat ervan overtuigd is dat er geen tegenstrijdige belangen zijn en alle betrokkenen bijstand
wensen, doet hij er verstandig aan om de voorwaarden van zijn rechtsbijstand schriftelijk aan alle verdachten
mede te delen. Het HvD heeft in 1999 een aantal regels opgesteld in dat kader. In de situatie dat tijdens
gezamenlijke verdediging informatie naar boven komt die gunstig is voor de ene verdachte, maar belastend
voor de andere, is het volgens het Hof de cliënt die bepaalt wat met deze informatie wordt gedaan (cliënt is
dominus litis). Het is de taak van de advocaat om de verdachte hierbij te adviseren, waarbij verwacht wordt dat
hij kritisch de situatie beoordeelt. Ook is het verstandig om alle verdachten een verklaring te laten tekenen,
waarin staat dat ze akkoord gaan met gezamenlijke verdediging (Statuut, toelichting regel 11).
In geval van een belangenconflict moet de advocaat zich uit alle zaken terugtrekken (Gedragsregels 2018, regel
15 lid 2). Daarom kiezen advocaten er soms voor om bij voorbaat al geen medeverdachten bij te staan. De
advocaat hoeft zich niet al bij voorbaat terug te trekken wanneer de situatie zich voordoet dat de ene verdachte
belastend zou kunnen verklaren ten opzichte van de andere verdachte. Het belang van iedere individuele
verdachte blijft wel, ook bij gezamenlijke verdediging, voorop staan.
,Vrijheid van verdediging
De advocaat heeft een grote vrijheid om te bewerkstelligen dat zijn cliënt op de meest effectieve wijze
verdedigd wordt. Zolang hij het standpunt van cliënt of derden weergeeft, is hij niet verantwoordelijk voor de
juistheid ervan en is hij ook niet verplicht tot onderbouwing met objectieve feiten en omstandigheden, mits hij
de uitlatingen te goeder trouw doet. Wanneer het tot een tuchtrechtelijke klacht komt, mag van de tuchtrechter
worden verwacht dat hij ambtshalve nader onderzoek doet naar de feitelijke basis voor de uitlatingen.
De manier waarop de advocaat gebruikmaakt van de vrijheid van verdediging mag door de tuchtrechter slechts
marginaal worden getoetst. Criteria voor deze toetsing zijn ontwikkeld in Straatsburgse jurisprudentie.
1. Advocaat dient altijd eerst de mogelijkheden van het strafproces (schorsing of wraking) uit te putten
om misstanden aan de kaak te stellen, alvorens hij de publiciteit opzoekt.
2. Advocaten dienen zich altijd eerlijk, discreet en waardig te gedragen gezien hun bijzondere positie en
de privileges die ze genieten, zoals de vrijheid van verdediging.
3. De kritiek die geleverd wordt, dient zich te richten op concrete handelingen en dus niet op het
algemeen functioneren van de betrokken OvJ of rechter.
EHRM stelt wel expliciet dat nationale autoriteiten een zekere beleidsvrijheid hebben ten aanzien van de
invulling van de vrijheid van verdediging, zodat deze per land kan verschillen. EHRM waarschuwt ook voor het
‘chilling effect’ van een mogelijke straf- of tuchtrechtelijke vervolging op de verplichtingen van de advocaat om
zijn cliënt adequaat en partijdig te verdedigen.
In het kader van de beleidsvrijheid kan worden gesteld dat de Nederlandse tuchtrechter aanzienlijk milder
omgaat met het doen van uitlatingen in de media buiten het strafproces om. Gezien de kwetsbare positie van
de verdachte, heeft de advocaat ruime vrijheid om kritiek te uiten op justitiële en rechterlijke instanties. Deze
vrijheid is echter niet absoluut; concrete beschuldigingen moet voldoende worden beargumenteerd en
geschraagd met feitenmateriaal en de advocaat dient zich te onthouden van persoonlijke aanvallen en
ondermijning van het magistratelijk gezag. De advocaat mag geen feiten (uit eigen wetenschap) aanvoeren
waarvan hij weet dat ze niet waar zijn en heeft met betrekking tot die feiten een onderzoeks- en
verificatieplicht. Ook dient hij te allen tijde rekening te houden met de belangen van derden en mag hij zich
niet onnodig grievend uitlaten (gedragsregel 31). Dit houdt in dat er geen kwetsende of schadelijke
beschuldigingen geuit mogen worden, als daar geen verdedigingsbelang mee wordt gediend.
Contact met getuigen
Voor het voeren van een goede verdediging is het van belang dat de advocaat weet wat een getuige te
verklaren heeft voordat hij deze laat oproepen. Maar het OM en rechters zijn weinig gecharmeerd van
advocaten die voor het verhoor overleg plegen met getuigen, vanwege vrees dat de advocaat de
waarheidsvinding zal belemmeren, door de getuige te bewerken of hem verklaringen af te laten leggen die niet
waarheidsgetrouw zijn.
Tegen die achtergrond is gedragsregel 16 lid 2 in het leven geroepen waarin staat dat het een advocaat
verboden is om contact te zoeken met getuigen van het OM. Het is echter vrijwel onmogelijk om iemand tijdens
een verhoor niet te beïnvloeden en dus ook de politie zal zich hier wel eens schuldig aan maken. Omdat
omgekeerd die regel niet geldt voor het OM ten opzichte van getuigen à décharge, kan gesteld worden dat dit
in strijd is met ‘equallity of arms’ (art. 6 EVRM).
Zolang bovenstaande gedragsregel gehandhaafd blijft moet de tuchtrechter beslissen of sprake is van een
bijzonder geval, waarin afwijking toelaatbaar is. Het uitgangspunt van het HvD is dat de raadsman de
mogelijkheid moet hebben zelf onderzoek naar de feiten te doen. Wanneer uit niets blijkt dat de politie
overgaat tot het horen van bepaalde getuigen, staat het de advocaat vrij om deze te spreken en voor de
verdachte ontlastende verklaringen te gebruiken voor de verdediging. Advocaat moet wel iedere schijn van
beïnvloeding van de getuige tegen gaan, bijv. door getuige te spreken in aanwezigheid van kantoorgenoot of
toestemming vragen het gesprek op te nemen. Daarnaast doet de raadsman er goed aan voor aanvang van het
getuigenverhoor op zitting kenbaar te maken dat hij eerder contact heeft gehad met de getuige en uit te leggen
waarom dit contact in het verdedigingsbelang was.
Contact met de media
Over het algemeen doet een advocaat (en ook OvJ) er verstandig aan zich terughoudend op te stellen om ‘trial
by media’ te voorkomen, want publiciteit is in de meeste gevallen niet in het belang van de cliënt. Het
gedragsrecht van de advocaat schrijft voor dat hij geen processtukken mag verstrekken aan de media en
terughoudend moet zijn in het geven van inzage daarin (gedragsregel 10 lid 2). In uitzonderlijke gevallen is
overtreding van deze gedragsregel gerechtvaardigd, bijv. bij zuivering van goede naam van de verdachte.
Alvorens processtukken te verstrekken of inzage te geven aan de media, dient de advocaat een aantal
voorwaarden na te lopen. 1. Cliënt moet schriftelijk toestemming geven. 2. Belangen van de cliënt,
opsporingsbelang en belangen van derden moeten worden afgewogen, waarbij het cliëntenbelang een
doorslaggevende rol heeft. De advocaat dient verder alleen medewerking te verlenen aan schriftelijke
publicaties, indien hij de mogelijkheid krijgt de publicatie vooraf te controleren en eventueel te corrigeren
(Statuut, toelichting bij regel 18/19).
Advocaat bij het politieverhoor
Het recht op rechtsbijstand voorafgaande aan (consultatiebijstand) en tijdens (verhoorbijstand) het verhoor is
een wezenlijk onderdeel van het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM).
, Het College van procureurs-generaal heeft in 2010 een Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor vastgesteld
waarin regels worden gegeven met betrekking tot consultatie- en verhoorbijstand. Deze regels zijn gericht aan
de politie en hebben geen bindende status ten aanzien van de advocatuur.
Iedere aangehouden verdachte heeft recht op consultatiebijstand, de verdachte wordt hiervan op de hoogte
gesteld door de politie. Voorafgaande aan het verhoor wordt de verdachte de gelegenheid gegeven om
telefonisch, en indien gewenst persoonlijk, contact te hebben met een advocaat. Tijdens dit contact kan
besloten worden dat het wenselijk is dat de advocaat aanwezig is bij het verhoor. Wanneer de raadsman wordt
toegelaten tot het verhoor, dient hij zich volgens de Aanwijzing terughoudend op te stelen om het verhoor zo
min mogelijk te beïnvloeden of te verstoren. Het is de primaire taak om erop toe te zien dat er geen
ongeoorloofde druk wordt uitgeoefend op de verdachte. Daarnaast moet gekeken worden of verdachte
daadwerkelijk begrijpt wat er allemaal gevraagd wordt. ‘Effectieve rechtsbijstand betekent dat de advocaat
tijdens een verhoor zijn cliënt mag adviseren, desgewenst in afzondering mag overleggen met zijn cliënt en
tijdens het verhoor mag interveniëren, opmerkingen mag maken en vragen mag stellen’, dit alles binnen de
grenzen van de algemene norm van art. 46 AW.
Vrij verkeer
De cliënt moet er zeker van zijn dat hij in alle vertrouwen zijn advocaat kan raadplegen. Hiertoe heeft de
advocaat geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht, maar de vertrouwelijkheid wordt ook gewaarborgd door
het recht op vrij verkeer (art. 50 lid 1 Sv).
De raadsman in strafzaken heeft de vrijheid zelfstandig onderzoek te doen naar ontlastende feiten en mag
daartoe contact opnemen met andere personen. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt en mag niet misbruikt
worden om het opsporingsonderzoek te belemmeren. Justitie neemt vrij snel aan dat de raadsman het
opsporingsonderzoek belemmert en ieder contact met getuige wordt nauwlettend bekeken.
Wanneer verdachte zich in alle beperkingen bevindt, dient de advocaat zich te onthouden van ‘iedere gedraging
die in strijd is met het doel dat met de oplegging van de beperking wordt beoogd, te weten dat geen contact
tussen de verdachte en de buitenwereld ontstaat’.
De tuchtrechter toetst zorgvuldig of de beschuldiging van het misbruik kan worden bewezen. Dit bewijs vloeit
niet zelden voort uit tapverslagen van gesprekken die gevoerd worden met de advocaat. Aangezien deze
eigenlijk dienen te worden vernietigd ivm het verschoningsrecht, kan afgeleid worden dat de tuchtrechter veel
belang hecht aan het behoud van privileges van de strafrechtadvocaat en het vertrouwen van de samenleving
in de advocatuur.
A.A. Franken, Dominus litis, DD 2011, 79, p. 1109-1117
Dominus litis
De visie van Melai is dat in Nederland aan de kant van de verdediging de verdachte als dominus litits optreedt.
De raadsman heeft immers niet tot taak plaatsvervullend een tekort in de conditie van de verdachte te
compenseren, maar de raadsman draagt daarentegen een element van deskundigheid bij waarover de
verdachte voor de weloverwogen bepaling van zijn proceshouding en de behandeling van zijn zaak moet
kunnen beschikken. Deze opvatting heeft (ook volgens Spronken) veel steun gekregen in de wetenschappelijke
literatuur. Ook wordt een beroep gedaan op het systeem van het strafprocesrecht dat primair bevoegdheden
toekent aan de verdachte en rechtsbijstand dor een raadsman niet verplicht.
Een ander standpunt is door Reijntjes verdedigd. De raadsman moet de verdediging op zelfstandige wijze
voeren: de raadsman moet weliswaar in vergaande mate rekening houden met de wensen van de verdachte,
maar uiteindelijk is de raadsman verantwoordelijk voor de procesvoering. Dit standpunt vindt enige steun in
gedragsregel 9 die de zelfstandige verantwoordelijkheid van de advocaat voor de behandeling van de zaak
benadrukt en in de daarop gebaseerde tuchtrechtelijke jurisprudentie.
In beide visies heeft de raadsman slechts de belangen van de verdachte te dienen. De confrontatie tussen
beide standpunten over de verhouding tussen raadsman en verdachte is volgens Franken in het bijzonder
relevant voor strafzaken tegen kwetsbare verdachten, die (net) niet vallen binnen de categorieën van art. 503
Sv en art. 509a Sv in verbinding met art. 509d lid 3 Sv. Kan de raadsman in die zaken zijn visie op het belang
van de verdachte, tegen de wens van zijn cliënt in, in het strafproces uitdragen?
Jeugdstrafprocesrecht
Veel jeugdige verdachten kennen de hen toekomende rechten niet en hebben onvoldoende inzicht in hun
positie in het strafproces. De praktijk van het jeugdstrafproces sluit bovendien onvoldoende aan bij juridische
en gedragswetenschappelijke inzichten op het gebied van de ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen en op het
gebied van participatie.
De Raad pleit voor de invoering van een apart jongvolwassenenstrafrecht voor jongeren tussen de 18 en 24
jaar dat niet puur repressief is maar veeleer gericht moet zijn op (her)opvoeding van de jongere en op diens
voorbereiding op een constructieve rol in de samenleving.
Van een raadsman mag worden verwacht dat hij een jeugdige verdachte uitgebreid informeert over het
(verloop van het) strafproces. Dit gebeurt echter lang niet altijd. De Raad voor Strafrechtstoepassing en
Jeugdbescherming juichen daarom inwerkingtreding van het landelijk protocol ‘toevoegen advocaten in
jeugdzaken’ toe. Dat maakt het mogelijk dat advocaten verwijdert kunnen worden van de door rechtbanken
aan te houden lijsten van gespecialiseerde jeugdadvocaten. Gespecialiseerde advocaten moeten zijns inziens