Biologie samenvatting
2.2, 2.3, 3.2, 3.3, 5.1 – 5.8, 6.5, 6.6, 19.1, 19.7 en 19.8
2.2
Celplasma (cytoplasma) is de vloeistof in een cel waarin alle onderdelen drijven. Het helpt om
stoffen te vervoeren en zorgt ervoor dat de cel goed functioneert. De celkern bevat erfelijke
informatie in de vorm van genen, die zijn gemaakt van DNA. Dit DNA regelt de processen in de
cel zodat alles goed werkt. De kern heeft openingen, de kernporiën, waardoor stoffen in en uit
de kern kunnen.
Als de celkern zich deelt, wordt het DNA zichtbaar als chromosomen. Bij mensen zijn er 46
chromosomen in elke lichaamscel, verdeeld in 23 paren. Geslachtscellen hebben slechts 23
chromosomen. In de celkern is ook een donkere plek, het kernlichaampje, waar genen voor
ribosomen worden aangemaakt. Het celmembraan bestaat uit twee lagen vetmoleculen, de
fosfolipiden, die de cel scheiden van zijn
omgeving. De vetdelen zijn waterafstotend
(hydrofoob) en de fosforgroepen zijn
waterminnend (hydrofiel), wat zorgt voor
een soepel en vervormbaar membraan.
In deze laag zitten ook cholesterol- en
eiwitmoleculen. Sommige eiwitten helpen
stoffen de cel in en uit, terwijl andere als
receptoren fungeren voor signalen zoals
hormonen.
Op het oppervlak van het membraan
bevinden zich koolhydraten die samen de glycocalyx vormen. Deze laag helpt cellen elkaar te
herkennen en te communiceren. Bij gezonde cellen stoppen ze met delen als ze contact maken
via de glycocalyx, maar dit werkt niet bij kankercellen. Veel organellen in de cel hebben ook
membranen die lijken op het celmembraan, zoals de kern, mitochondriën en het
endoplasmatisch reticulum.
Celmembraan: ook plasmamembraan genoemd; opgebouwd uit dubbele fosfolipidenlaag
Mitochondriën
Mitochondriën zijn de energieproducenten van de cel. Ze hebben een dubbelmembraan en
bevatten instulpingen, de cristae. De ruimte tussen de twee membranen in wordt de
intermembraanruimte genoemd. In de matrix vindt de verbranding van glucose plaats, waarbij
energie (ATP) wordt geproduceerd, samen met koolstofdioxide en water. Mitochondriën hebben
hun eigen DNA, wat helpt bij
de aanmaak van eiwitten voor
energieproductie.
,Endoplasmatisch reticulum (ER)
Het ER is een netwerk van membranen en bestaat uit ruw (met ribosomen) en glad (zonder
ribosomen) ER. Ruw ER helpt bij het transport van eiwitten, terwijl glad ER betrokken is bij de
aanmaak van vetten en ontgifting. Ribosomen, die geen membranen zijn, maken eiwitten die
voor verschillende functies in de cel worden gebruikt.
Golgi-systeem
Het Golgi-systeem is een membraansysteem dat blaasjes uit het ER verwerkt en afsnijdt. Het
fungeert als een 'fabriek' voor eiwitten, suikers en vetten, die vervolgens worden opgeslagen of
uitgescheiden. Lysosomen, die enzymen bevatten voor afbraak, worden ook gevormd in het
Golgi-systeem.
Lysosomen
Lysosomen zijn blaasjes die enzymen bevatten voor het afbreken van grote moleculen zoals
eiwitten en vetten. Ze spelen een rol bij de vertering van voedseldeeltjes en kunnen betrokken
zijn bij celdood (apoptose). Bij een lek kunnen ze de cel zelf afbreken, wat autolyse wordt
genoemd.
Cytoskelet
Het cytoskelet bestaat uit microtubuli en microfilamenten, die de celstructuur ondersteunen en
helpen bij beweging en transport binnen de cel. Microtubuli zijn als steigers die de cel
vormgeven, terwijl microfilamenten betrokken zijn bij bewegingen zoals fagocytose.
Plastiden
Plastiden zijn alleen aanwezig in planten en zijn ingedeeld in chromoplasten (gekleurd) en
leukoplasten (kleurloos). Chloroplasten, een type chromoplast, zijn belangrijk voor
fotosynthese. Plastiden kunnen in elkaar overgaan afhankelijk van de omstandigheden.
1. Chloroplasten: Organellen die aanwezig zijn in plantencellen en verantwoordelijk zijn
voor fotosynthese. Ze bevatten chlorofyl, het groene pigment dat lichtenergie omzet in
chemische energie, en zijn essentieel voor de productie van glucose uit koolstofdioxide
en water.
2. Chromoplasten: Plastiden die verantwoordelijk zijn voor het opslaan van kleurstoffen,
zoals carotenoïden, die zorgen voor de gele, oranje en rode kleuren in bloemen, vruchten
en sommige bladeren. Ze spelen een rol in de aantrekking van bestuivers en verspreiders
van zaden.
3. Leukoplasten: Kleurloze plastiden die zich voornamelijk in opslagweefsels bevinden en
dienen voor het opslaan van stoffen zoals zetmeel, oliën en eiwitten. Ze kunnen worden
omgezet in chloroplasten of chromoplasten onder bepaalde omstandigheden.
, Vacuolen
Vacuolen zijn vochtblaasjes die voedingsstoffen opslaan of afvalstoffen afvoeren. Plantencellen
hebben vaak één grote centrale vacuole die helpt bij het handhaven van druk (turgor) en
celstrekking. Dierlijke cellen hebben kleinere vacuolen die verschillende functies vervullen.
2.3
Verschil tussen plantencellen en dierlijke cellen:
• Plastiden: Plastiden, zoals chloroplasten, komen alleen voor in plantencellen en zijn
essentieel voor fotosynthese.
• Centrale vacuole: Uitgegroeide plantencellen hebben een grote centrale vacuole die
helpt bij het behouden van stevigheid en het opslaan van stoffen. Dierlijke cellen hebben
geen centrale vacuole, maar wel kleinere vacuoles, zoals lysosomen en blaasjes van het
Golgi-systeem.
• Celwand: Plantencellen hebben een celwand, opgebouwd uit cellulose, die stevigheid
en enige elasticiteit biedt. Dierlijke cellen hebben geen celwand. Opgebouwd uit
meerdere lagen.
• Middenlamel: Tussen de celwanden van aangrenzende plantencellen ligt de
middenlamel, gemaakt van pectine, die de cellen aan elkaar bindt. Dit wordt direct na
celdeling gevormd.
• Microfilamenten: Microfilamenten behouden de celvorm, zorgen voor celbeweging,
helpen bij de celdeling en transporteren materialen binnen de cel.
Dierlijke cellen: komen voor bij mensen en andere dieren
Plantencellen: komen niet voor bij mensen, alleen bij planten
Dierlijke cel
Planten cel
3.2
Celdeling begint met de groei van de cel tot zijn specifieke omvang, waarbij organellen worden
verdeeld en aangevuld. De celkern, die de erfelijke informatie bevat, vereist een speciale
aanpak. De informatie is opgeslagen in lange DNA-draden die bij deling zorgvuldig moeten
worden verdeeld over de dochtercellen. Dit proces staat bekend als mitose.