Korrelboom
Hoofdstuk 3 Invloeden vanuit de wetenschap: de leertheorie
3.1 Inleiding
Leren: hier is sprake van wanneer specifieke ervaringen nieuwe, min
of meer duurzame gedragingen of attitudes en gedragstendenties
tot stand brengen, of ten minste het vermogen daartoe creëren.
Toelichting hierbij is dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen de
feitelijke gedragsverandering of attitudeverandering en de potentie
daartoe.
Het gaat om het verschil tussen leren en performantie iets kan
geleerd zijn (er zijn nieuwe associaties gevormd en de mogelijkheid om
zich anders te gedragen of op te stellen is ontstaan) zonder dat dit
geleerde onmiddellijk in de performantie (gedrag) tot uiting hoeft
te komen.
Er zijn 3 kwalificaties:
1) Rijping: soms kan gedragsverandering op een bepaald moment
vanzelf ontstaan, zonder dat daar een specifieke leerervaring
aan ten grondslag ligt. Daarbij kunnen sommige leerervaringen pas
leiden tot daadwerkelijke veranderingen nadat eerst een bepaalde
ontwikkeling is doorlopen.
2) Omgekeerde rijping: sommige gedragsveranderingen ontstaan
ten gevolge van ervaringen die moeilijk ‘leerervaringen’ kunnen
worden genoemd, zoals plotseling blind worden. Blind worden is
geen leerervaring, maar men moet wel nieuw gedrag en nieuwe
betekenissen leren. Dit voorbeeld illustreert omgekeerde rijping:
ontwikkelingsprocessen of -stadia die noodzakelijk zijn om van
ervaringen te kunnen profiteren, komen niet tot stand of vallen weg.
Ofwel: een eerder bestaand vermogen om iets te leren is
weggevallen of aangetast.
3) Duurzaamheid: eenmaal geleerd gedrag kan soms weer
verdwijnen, terwijl men toch blijft spreken van leren. Het geleerde
blijft vaak in potentie beschikbaar, maar komt niet meer in
performantie tot uitdrukking. Eenmaal aangeleerd gedrag dat via
een uitdovingsprocedure is verdwenen en ogenschijnlijk is ‘ontleerd’
komt bij een herconditionering doorgaans sneller opnieuw tot stand
dan wanneer dat gedrag nooit eerder was aangeleerd.
Leren stelt het organisme in staat om te overleven. Leren biedt
mogelijkheden om de leefomgeving beter te kennen, als
mogelijkheden om deze beter te controleren.
De mens is geen tabula rasa waarop alle ervaringen in beginsel een even
grote uitwerking hebben. Intelligentie wordt bijvoorbeeld in belangrijke
mate bepaald door erfelijkheid.
,Eerdere leerervaringen zijn medebepalend voor de invloed van
latere leerervaringen. Wat eenmaal geleerd is kan niet of
nauwelijks weer worden ontleerd. Het geleerde wordt hoogstens
vervormd of aangepast door wat men later meemaakt.
Hoe uitgebreider het leervermogen van een organisme is, des te
groter diens vermogen om zich aan te passen aan zijn omgeving
en dienst mogelijkheden om de omgeving aan te passen aan zijn
behoeften. Nadeel hiervan is dat wat eenmaal verkeerd is geleerd, zich
moeilijk laat corrigeren.
CGT veronderstelt dat leerervaringen in belangrijke mate ten
grondslag liggen aan het ontstaan en voortbestaan van
psychopathologie. CGT meent dat nieuwe corrigerende
leerervaringen de kern van de behandeling uitmaken.
Leertheorieën zijn een belangrijke inspiratiebron geweest voor
gedragstherapie.
3.2 Drie leerparadigma’s
Er zijn 3 leerparadigma’s:
1) De effecten die zijn ontstaan ten gevolg van blootstelling aan
dezelfde prikkel: habituatie, sensitisatie, latente inhibitie en US-
pre-exposure (niet-associatief leren) (par. 3.3)
2) De effecten die voortkomen uit blootstelling aan twee stimuli:
klassieke conditionering (associatief leren) (par 3.4)
3) De effecten die optreden bij blootstelling aan de consequenties
van gedrag: operante of instrumentele conditionering (associatief
leren) (par. 3.5)
Er wordt onderscheid gemaakt tussen procedure, bevindingen en
verklaringen voor die bevindingen.
Procedure: heeft betrekking op de manipulaties, die men verricht om de
proefpersoon te confronteren met de leersituatie.
Bevindingen: gaat over de effecten die men bij het toepassen van
dergelijke procedures waarneemt.
Verklaringen: gaat over de opvattingen en theorieën die men hanteert om
de bevindingen te begrijpen.
3.3 Herhaalde blootstelling aan dezelfde prikkel: habituatie,
sensitisatie, latente inhibitie en US-pre-exposure
Leereffecten treden op bij het aanbieden en waarnemen van een
enkele prikkel, vooral wanneer dit herhaaldelijk gebeurt. Dit heet niet-
contingente prikkelaanbieding. Habituatie, sensitisatie, latente
inhibitie, US-pre-exposure, geleerde hulpeloosheid en toughening up
behoren tot het domein van de niet-contingente prikkelaanbieding of niet-
associatief leren.
, Startle repons: is een veelgebruikt responssysteem om leerervaringen aan
af te meten. Het is een grove motorische reactie, die bestaat uit o.a.
oogknipperreflex en sprongbeweging. Het is een operationalisatie van
‘schrik’.
Freezing: vermijding en geconditioneerde onderdrukking (stoppen met
bepaald gedrag wanneer een met angst samenhangende prikkel wordt
laten zien) zijn gedragsindices voor angst.
Sign-tracking en auto-shaping: worden beschouwd als illustraties van een
positieve gemoedstoestand. Zoals toenames in eten en drinken, of de
voorbereiding daarop (speeksel afscheiding) en toenadering tot een
bepaalde prikkel.
Oriëntatiereflex (OR): een belangrijke natuurlijke reactie die in leer- en
conditioneringsexperimenten wordt gebruikt. Het bestaande gedrag wordt
even onderbroken en de aandacht wordt op de nieuwe nog onbekende en
onverwacht verschijnende prikkel gericht. OR signaleert dat een bepaalde
prikkel is waargenomen.
3.3.1. Procedure
Het proefdier of proefpersoon wordt een aantal keren blootgesteld
aan dezelfde stimulus. Vervolgens gaat men na hoe het gedrag
verandert onder invloed van die herhaalde prikkeling.
Wie habituatie van de startle respons onderzoekt, biedt een intensieve
geluidsprikkel aan tegen een rustig achtergrondgeluid.
Wie sensitisatie wil onderzoekt, zal de herhaalde stimulatie doorgaans
tegen een minder rustig achtergrondgeluid aanbieden.
Wie US-pre-exposure, geleerde hulpeloosheid of toughening up
onderzoekt, gebruikt prikkels die al van nature een duidelijke reactie aan
het proefdier ontlokken.
Wie latente inhibitie of CS-pre-exposure onderzoekt, gebruikt neutrale
prikkels die van zichzelf geen andere reactie uitlokken dan de gebruikelijke
OR.
3.3.2 Bevindingen
Herhaalde confrontatie met dezelfde prikkel kan leiden tot diverse
leereffecten.
Dieren die in de eerste fase zijn blootgesteld aan de onvermijdbare
schokken, leren in de tweede fase minder goed de vereiste ontspanning-
en vermijdingsresponsen aan dan dieren die de eerste fase van het
experiment niet ondergingen. Men noemt dit geleerde hulpeloosheid:
het is alsof het dier in de eerste fase al heeft geleerd dat het toch
niets aan zijn situatie kan veranderen.
Toughening up: het leidt ertoe dat daaropvolgende negatieve stimulatie
minder remmende invloed heeft op het aanleren van toenadering, maar
het heeft ook een extinctievertragend effect. Wanneer positieve
bekrachtiging aan het eenmaal geleerde gedrag wordt onthouden, duurt
het langer voordat proefdieren met een voorbehandeling van toughening