H1 Steden en burgers in de Lage Landen (1050 – 1700)
1. De opkomst van de stedelijke burgerij in de Nederlandse gewesten
Naast de verbetering van het klimaat groeit de bevolking aanzienlijk door de veranderende
landbouw (meer voedsel) (veel ontginningen, drieslagstelsel, droogleggen m.b.v. windmolens
en verbetering landbouwwerktuigen). Enkele gevolgen hiervan:
- Heropleving van de handel en ambacht, overschotten konden namelijk verhandeld worden.
- Ontstaan / groei van steden, zo gingen veel mensen in steden werken vanwege een
ambacht die ze daar konden uitoefenen.
- De handel groeide daarnaast ook door toename van verbeterd transport (schepen).
- De nijverheid nam door de toename van handel ook toe.
- De monetaire economie werd hersteld, om internationale handel makkelijker te laten
verlopen. Er werd gebruikgemaakt van de wisselbrief, deze brief kon omgeruild worden bij
de bank voor het bedrag dat er op stond.
De Lage Landen (Vlaanderen) wordt als eerst één van de verstedelijkte gebieden van
Europa, dit komt door;
1. Gunstige geografische omstandigheden (Noord-Zee en rivieren zoals de Rijn, Maas,
IJssel, etc.). Handel kon over water gebeuren, wat snel, zwaar vervoer makkelijker
kon verplaatsen.
2. Steden in de Lage Landen kregen meer bescherming van landsheren, hoge edelen
en geestelijken en stadsbesturen, handelsroutes werden beschermd tegen rovers,
zodat de welvaart en rust kon worden behouden.
3. Er werd in de Hanze tussen Noord-Europese steden samengewerkt.
Door de toenemende welvaart van steden eisten de stedelingen zelfbestuur op in de vorm
van stadsrechten van de landsheer. Dit ging soms op diplomatieke wijze, maar soms ook met
geweld. De meeste landsheren (zoals die van Vlaanderen, Holland, etc.) verleenden
stadsrechten in ruil voor erkenning als landsheer, voor het betalen van belasting en voor
militaire hulp. Stadsrechten verschilden, sommige steden hadden een eigen munt. De
verregaande vorm van stadsrechten hield in dat stedelingen geen verplichtingen tegenover
de grootgrondbezitter hadden, zelf mochten besturen en de rechtspraak regelen en een
eigen poorter (stadsburger) mochten kiezen.
Het verzorgingsgebied met de stad als centrum is een hechte eenheid, zo levert het
platteland voedsel en grondstoffen voor de stedelingen en de stedelingen produceerden met
deze materialen producten. Politiek waren de twee gebieden verbonden, omdat de landsheer
over beide de macht had. Naast de netwerken in het verzorgingsgebied, ontstonden er
netwerken tussen steden onderling door de jaarmarkten.
Door de ongezonde leefomstandigheden in de stad, stierven er meer mensen dan op het
platteland. De stad werd echter aangevuld door de instroom van kapitaalkrachtige poorters,
omdat er veel werk was, juridische bescherming en scholing.
2. Opkomst van Vlaanderen en Brabant in de Late Middeleeuwen
In de steden nam de spanning over het bestuur toe, onder andere tussen het gemeen
(bevolking) en de patriciërs (rijke mensen en de adel), zo was er veel ophef over de verdeling
van macht over het stadsbestuur en ongelijke looninkomsten. De Guldensporenslag vond in
Kortrijk in Vlaanderen plaats. Het gemeen sloot zich aan bij de graaf van Vlaanderen en de
1
, patriciërs bij de Franse koning Filips de Schone, en tot verbazing won uiteindelijk de graaf
van Vlaanderen.
De belangrijkste stad van de Nederlandse gewesten in de 12e eeuw was Atrecht vanwege
de lakennijverheid. De bloeiende schapenhouderij in de regio zorgde voor een groot aanbod
aan wol. Atrechtse handelaren verkochten hun laken op jaarmarkten in Vlaanderen, maar
ook in Frankrijk en in de Italiaanse stadstaten. Het middelpunt van de internationale
handel punt moest Atrecht echter tegen 1300 afstaan aan Brugge, omdat de maritieme
handel opkwam en Atrecht hier niet gunstig voor lag. Brugge vormden met Antwerpen, Gent,
Ieper en Torhout de Vlaamse Hanze en daarnaast sloot Brugge zich ook aan bij
internationale Hanzes met gebieden uit o.a. Duitsland en Italië. De steden werden versterkt
door innovaties, denk aan de uitvinding van de kogge (schip), tol gebruik, voorraad
gebouwen bouwen, etc. Bovendien moesten veel van deze innovaties plaatsvinden, omdat
steden door de groeiende stadsbevolking en toename van handel moesten uitbreiden.
Antwerpen stond bekend om zijn verbinding met het Europese achterland, Brugge kende de
koopmansbeurs waar goederen konden worden getoond en op droge plekken kon worden
onderhandeld en Amsterdam was de voorhaven voor de graanhandel met het
Oostzeegebied.
Kooplieden organiseerde zich in gilden, die niet alleen regels opstelden over de prijs en
kwaliteit van producten, maar ook fungeerde als sociale zorg (familie bleef echter het
belangrijkste vangnet voor sociale hulp). Goed onderwijs werd belangrijk voor het
stadsbestuur en er werd gedacht aan het belang van de stedelingen (bonum commune), zo
werden er openbare gebouwen gebouwd, beschermde het leger de inwoners,
gehoorzaamheid werd geëist en inwoners zouden belasting betalen.
Vorsten wilden in de Late Middeleeuwen hun positie verstevigen door een politiek van
centralisatie. Filips de Goede, hertog van Bourgondië (1419-1467) zou met een
centralisatiepolitiek de gewesten een eenheid maken en meer macht verkrijgen, dit deed hij
door zijn hof van Bourgondië naar Vlaanderen te verplaatsen, de Staten-Generaal instellen
en alle stadhouders benoemde hij tot zijn vertegenwoordigers. Bedes (verzoeken) zouden n
nu namens Staten (vertegenwoordigers uit steden) in een vergadering van de
Staten-Generaal overwogen moeten worden. De binnenlandse politiek was het
particularisme, wat betekende dat iedere stad zelf beslissingen mocht nemen, echter
hadden de steden andere belangen dan de koning. Zo wilde Filips de belasting verhogen,
veel steden zoals o.a. Gent weigerde en Gent werd ingenomen door Filips. Deze spanningen
waren van grote invloed voor het ontstaan van de Opstand.
Vlaanderen en Brabant vormden het economisch zwaartepunt van de Nederlandse gewesten
rond 1300, omdat ze enorm verstedelijkt waren, steden (Brugge, Gent, etc.) maakte deel uit
van een internationaal handelsnetwerk. In de 16e eeuw zou Antwerpen de grootste
handelsstad worden, omdat ze veel handel dreven met de Spaanse en Portugese koloniën,
de Engelsen en Venetiërs handelde graag met Antwerpen en de spanning tussen de
Bourgondische vorsten en de stadsbesturen van Gent en Brugge belemmerden hun handel.
3. Verzet van de stedelijke burgerij leidt tot het ontstaan van de Republiek
De Bourgondiërs hadden naast Luik, Holland en Zeeland alle Nederlandse gewesten onder
het gezag in de 15e eeuw. Filips werd opgevolgd in 1467 door zijn zoon Karel de Stoute en
Karel door zijn dochter Maria in 1477. In 1477 kwamen alle Nederlandse gewesten onder het
Habsburgse gezag, omdat Maria trouwde met Maximiliaan van Habsburg. Hun zoon Filips de
Schone werd in 1493 hertog van Bourgondië. Na Filips de Schone zou Karel V in 1506 de
2