Leerdoelen hoor- en werkcollege 1 Onderwerp: het zelf deel 1 (hoofdstuk 2)
De student kan beschrijven wat sociale psychologie inhoudt en wat de rol van sociaal afstemmen is voor
mensen
Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie naar de manier waarop gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of imaginaire aanwezigheid van andere mensen.
Sociaal afstemmen: Het imiteren van anderen. Voordelen: Psychisch dichter bij de ander komen, dit versterkt
het gevoel van verbondenheid. Beter begrijpen van de ander, door te gaan voelen wat de ander voelt.
De student kan uitleggen wat zelfkennis en zelfbewustzijn is en hoe dit met elkaar samenhangt
Zelfkennis: Het vermogen om naar jezelf te kijken; een splitsing maken tussen het ‘ik’ wat je beschrijft en waar je
over nadenkt, en het ‘ik’ dat het denken en beschrijven aan het doen is. De vraag ‘wie ben ik?’.
Zelfbewustzijn: Van zichzelf bewust zijn, bewust zijn van het eigen gedrag, doen en laten, en de consequenties
daarvan. Wetend wat je doet, wetend wie je bent.
Zelfbewustzijn is het makkelijkst waar te nemen bij mensen, omdat je die direct hierover kunt ondervragen.
Kinderen beschikken vanaf 9 à 12 maanden over zelfbewustzijn. Vlekkentest bij dieren.
Samenhang zelfbewustzijn en zelfkennis: zelfbewustzijn staat aan de basis van zelfkennis.
De student kan uitleggen wat de functie is van het hebben van een zelfbewustzijn en wat het effect is van
een verhoogd zelfbewustzijn
Functie zelfbewustzijn: Door je eigen reacties te observeren en aan te nemen dat soortgenoten net zo zijn als
jij, leer je ook van alles over je omgeving. Daarnaast stelt het mensen in staat om hun gedrag af te stellen op
normen en idealen. Ze kunnen zichzelf bezien en hun gedrag en gevoelens vergelijken met hoe ze vinden dat ze
zouden moeten zijn (het ‘ought’ self) of zouden willen zijn (het ‘ideal’ self)
Verhoogd zelfbewustzijn
Voordelen: Zorgt ervoor dat mensen hun normen en waarden beter naleven.
Nadelen: Het versterkt niet alleen dat je je gedraagt volgens je eigen normen, maar leidt ook tot het onderbreken
van gedragsroutines en daardoor vaak tot slechtere prestaties op taken die je normaal gesproken automatisch
afhandelt. Daarnaast kan het leiden tot angstige of depressieve gevoelens.
Vreetbuien (binge eating) zijn in verband gebracht met de behoefte om aan een verhoogd zelfbewustzijn te
ontsnappen.
Publiek zelfbewustzijn: Je bekijkt jezelf door de ogen van een denkbeeldig publiek.
Privé zelfbewustzijn: Je aandacht is gericht op je eigen ‘binnenkant’.
Niet iedere vorm van over jezelf nadenken is ongezond. Piekeren wel.
Piekeren: Daarbij ben je bezorgd en tobberig, je gedachten draaien in kringetjes rond en je bedenkt vooral veel
redenen waarom er niks aan te doen is, waardoor je passief wordt. Hierdoor houdt het piekeren zich in stand.
Piekeren neemt bovendien een deel van je werkgeheugen in beslag, waardoor je prestaties minder zijn.
Een gezondere vorm van over jezelf nadenken is zelfreflectie.
Zelfreflectie: Hierbij is je houding meer onbevangen, geïnteresseerd en nieuwsgierig; het is niet je oogmerk iets
te veranderen of op te lossen: je kijkt op een beschouwende manier, accepterend en zonder jezelf te veroordelen.
Mindfulness: Een open, receptieve houding waarbij je met je aandacht in het hier-en-nu bent: je registreert je
waarnemingen, je gedachten en gevoelens precies zoals ze opkomen, zonder erover te oordelen en zonder te
proberen iets te veranderen.
De student kan verschillende manieren benoemen en uitleggen hoe we aan kennis over onszelf komen
Introspectie: We hebben over onszelf informatie die we niet over anderen hebben: we kunnen bij onszelf naar
binnen kijken. Het feit dat we zoveel informatie onbewust verwerken, betekent dat onze mogelijkheden tot
introspectie veel beperkter zijn dan we zelf vaak aannemen. Toch lijkt het vaak alsof we onze drijfveren wél
kennen. Wat we eigenlijk doen is: we bedenken een aannemelijke verklaring voor ons gedrag. Heel veel dingen
die we doen – beslissingen, keuzes, reacties- zijn gedelegeerd naar het onbewuste. Dat is functioneel: als we
overal bewust over moeten nadenken, zouden we helemaal gek worden van alle afwegingen. Het is dus
cognitief efficiënt dat allerlei dingen vanzelf gaan en automatisch.
Adaptieve onbewuste: Het onbewuste neemt veel denkwerk uit handen, het werk van het onbewuste is heel
nuttig. Keerzijde: het doet zoveel voorwerk, dat we onze eigen drijfveren niet kennen. We kennen het resultaat
van een proces, maar we kennen niet het proces zelf. Dat is onbewust verlopen. Expliciete, bewuste zelfkennis
leidt vaak tot een verkeerde inschatting van ons eigen gedrag.
De processen die onze beslissingen, keuzes en voorkeuren bepalen zijn per definitie onbewust. Anderzijds is het
resultaat van die processen wel bewust. Je weet dus wel wat je voorkeuren zijn, maar niet waarom ze zo zijn.
Observeren: Dit is een andere manier om tot zelfkennis te komen. Door je gedrag goed te observeren – precies
zoals je dat ook zou doen wanneer je anderen observeert.
Zelfwaarneming: Door middel van zelfbewustzijn kan je als een buitenstaander naar je eigen gedrag kijken en dit
gedrag interpreteren.
Zelfperceptie-theorie/zelfwaarnemingstheorie van Bem: Volgens deze theorie leren mensen zichzelf kennen
door op een objectiverende manier naar hun eigen gedrag te kijken en daaruit hun
persoonlijkheidseigenschappen af te leiden. De zelfperceptie-theorie is dus vooral relevant wanneer je op de een
of andere manier twijfelt aan je innerlijke gevoelens of niet precies weet wat je gevoelens betekenen.
,De student kan beschrijven hoe zelfkennis georganiseerd is
Zelf-schema: Een zelf-schema bestaat uit een abstract stukje kennis over jezelf dat geassocieerd is met allerlei
meer concrete attributen en voorbeelden.
Een zelf-schema wordt gekenmerkt door een hiërarchische structuur, waarbij abstracte kennis is opgeslagen op
het hoogste niveau en de ondergelegen niveaus meer specifieke kennis representeren. Doordat mensen
meerdere zelf-schema’s hebben, heeft het zelf vele kanten. Mensen hebben niet over al hun eigenschappen een
zelf-schema. Een zelf-schema ontstaat waarschijnlijk op basis van de ideeën die je sinds de vroege jeugd over
jezelf leert maar het kan ook later ontstaan.
Wanneer een zelf-schema eenmaal gevormd is, zal het niet makkelijk weer veranderen, omdat het schema de
informatieverwerking stuurt en op die manier zichzelf in stand houdt.
Zelf-concept: Het geheel aan zelf-schema’s van een persoon.
Zelf-complexiteit: De manier waarop de verschillende zelf-schema’s binnen het concept zijn georganiseerd.
Iemand met een hoge zelf-complexiteit heeft veel verschillende zelf-schema’s die onafhankelijk van elkaar zijn.
Een hoge zelf-complexiteit biedt bescherming tegen stress wanneer je negatieve ervaringen opdoet, omdat je die
ervaringen binnen één zelf-domein makkelijker kan afschermen van andere domeinen.
De student kan uitleggen welke vormen van zelfwaardering er zijn en deze herkennen in een casus
Zelfwaardering: De algemene evaluatie. Niet alleen hebben mensen evaluaties van hun specifieke kenmerken;
ze hebben ook een algehele evaluatie van zichzelf.
Een veelgebruikte methode om zelfwaardering te meten is de self-esteem-schaal van Rosenberg.
Expliciete zelfwaardering: Wat mensen antwoorden als je vraagt hoe ze over zichzelf denken.
Impliciete zelfwaardering: Gaat over de onbewuste associaties die mensen hebben over zichzelf.
Er zijn aanwijzingen dat dit verschil tussen expliciete en impliciete zelfwaardering onder meer bij narcisme een
rol speelt: ogenschijnlijk zijn narcisten wel erg (té) voldaan over zichzelf, maar mogelijk overschreeuwen ze
hiermee een kwetsbare binnenkant.
Een andere factor is de stabiliteit van zelfwaardering. Een stabiele (expliciete) zelfwaardering kent weinig
fluctuaties: als je meet hoe iemand op dit moment over zichzelf denkt en je doet dat een paar weken later weer,
zie je weinig schommelingen. Bj een instabiele zelfwaardering zie je die schommelingen wel.
Contingentie van zelfwaardering: De mate waarin iemands zelfwaardering afhankelijk is van een bepaalde
standaard, bijvoorbeeld prestaties, sociale goedkeuring of uiterlijk.
Mensen verschillen daarnaast in de domeinen van hun contingentie: Prestaties en succes; sociale goedkeuring
en erbij horen; uiterlijk; innerlijke standaard.
In de praktijk is het idee van een autonome, stabiele zelfacceptatie vooral bruikbaar als ideaal over hoe we graag
zouden wíllen zijn, want bij vrijwel iedereen s de zelfwaardering wel ergens van afhankelijk.
Het is wel zo dat het ene contingentie-domein je kwetsbaarder maakt dan het andere.
In een ander onderzoek bleek dat mensen die hun zelfwaardering baseren op zelf-congruentie (trouw zijn aan
jezelf) en zelfontwikkeling, hoger scoorden op andere maten van psychologische gezondheid.
De student kan de vier zelfevaluatiemotieven uitleggen en herkennen in een casus
Bij het vergaren van informatie over onszelf kunnen vier motieven een rol spelen.
Zelfverheffingsmotief: We hechten allereerst een grote waarde aan informatie die ons in een positief daglicht
stelt, dat wil zeggen, informatie die onze zelfwaardering ten goede komt.
Illusoire superioriteit: De illusie dat je beter bent dan anderen, die wordt gevoed door het positieve zelfbeeld.
Juist psychologisch gezonde mensen denken positief (en vaak onrealistisch positief) over zichzelf. Negatieve
zelfevaluaties komen vooral voor bij mensen met depressieve gevoelens.
De neiging om jezelf rooskleurig te bekijken is een van de vele uitingen van het zelfverheffingsmotief (‘self-
enhancement’) en de behoefte aan zelfwaardering.
- Mensen onthouden vooral positieve dingen over zichzelf; negatieve informatie vergeten ze liever
- Mensen besteden meer aandacht aan positieve informatie over zichzelf dan aan kritiek, ze kijken er
bijvoorbeeld langer naar.
- Mensen geven er de voorkeur aan zichzelf te vergelijken met anderen die slechter af zijn dan zijzelf.
Neerwaartse sociale vergelijking.
- Mensen zijn geneigd om neer te kijken op groepen waar ze zelf niet bij horen en hun eigen groep leuker
en beter te vinden.
- Mensen beoordelen zichzelf als beter dan anderen op allerlei verschillende kenmerken: het above-
average-effect.
- Wanneer mensen hun eigen kwaliteiten beoordelen gaan ze meer uit van hun piek-momenten waarop
ze hun beste prestatie hebben geleverd, terwijl ze zich bij anderen meer baseren op het gemiddelde van
alle prestaties.
- Wanneer mensen negatieve feedback over zichzelf krijgen, bijvoorbeeld een negatief testresultaat, zijn
ze geneigd de betrouwbaarheid van de test in twijfel te trekken.
- Een andere reactie bij negatieve feedback is om te zeggen dat het kenmerk waarop je slecht scoort
eigenlijk helemaal niet belangrijk is, en dat andere dingen veel belangrijker zijn. Vooral mensen met een
hoge zelfwaardering verleggen de aandacht naar andere aspecten wanneer ze op een bepaald aspect
slecht scoren.
- Mensen vinden dat hun slechte eigenschappen heel gewoonlijk zijn en dat iedereen die heeft, terwijl hun
goede eigenschappen juist uitzonderlijk zijn.
, - Zelf-dienende vertekening (selfserving bias): De neiging om successen aan jezelf toe te schrijven en
mislukkingen aan anderen, aan omstandigheden of pech.
Het ego is zelfs weleens vergeleken met een totalitair regime, waarin alle informatie die niet goed van pas kom
wordt omgebogen of weggefilterd, zodat het gewenste beeld gehandhaafd en beschermd word. Hierdoor ontstaat
zelfbedrog.
Intrinsieke motivatie: Motivatie die van binnenuit komt.
Hoewel ze in eerste instantie populair zijn, worden sommige mensen met een hoge zelfwaardering juist
negatiever beoordeeld door degenen die hen beter kennen.
Mensen met een lage zelfwaardering reageren over het algemeen anders op kritiek of afwijzing: ze trekken zich
terug, ze zijn bang dat ze een volgende afwijzing riskeren en dus houden ze zich gedeisd.
De strategieën van zelfverheffing werken onbewust, waardoor je het zelf niet merkt als je ze gebruikt.
Het naamletter-effect: Een illustratie van de algemene menselijke neiging om het zelf en alles wat met het zelf
verbonden is te beladen met positieve associaties; oftewel het zelfverheffingsmotief.
Consistentiemotief: We vinden het prettig om een stabiel en samenhangend zelfbeeld te hebben en om
informatie te krijgen die overeenkomt met het beeld dat we al van onszelf hadden.
Het verlangen naar consistentie is vaak moeilijk los te zien va het zelfverheffingsmotief: wanneer je eenmaal een
positief zelf-concept hebt, dan is positieve informatie over jezelf tegelijkertijd ook consistent met je zelfbeeld. Het
verschil tussen consistentie en zelfverheffing blijkt pas bij mensen die een negatief beeld van zichzelf hebben.
Er zijn nog diverse andere aanwijzingen voor het consistentiemotief:
- Mensen besteden meer aandacht aan en hebben een betere herinnering aan zelfconsistente informatie
dan inconsistente informatie.
- Het ontvangen van zelfinconsistente informatie geeft een ongemakkelijk, onaangenaam en een
gespannen gevoel.
- Mensen zoeken en interpreteren feedback van anderen over zichzelf zodanig dat hun bestaande
zelfbeeld wordt bevestigd.
- Mensen zijn geneigd om zelfconsistent gedrag toe te schrijven aan interne oorzaken en inconsistent
gedrag aan de omstandigheden.
- Mensen blijken zich terug te trekken in relaties waar de partner hen niet ziet zoals ze zichzelf zien, hetzij
door te scheiden hetzij door zich psychologisch op een afstandje te houden.
- Mensen gedragen zich zodanig dat ze anderen stimuleren om feedback te geven die hun zelfbeeld
bevestigt.
Er zijn kortom, tal van aanwijzingen dat mensen niet alleen streven naar een verheffend beeld van zichzelf, maar
ook naar een consistent beeld.
Accuraatheidsmotief: We vinden het belangrijk om een beeld van onszelf te hebben dat overeenkomt met de
werkelijkheid, zoals we echt zijn.
Het voorafgaande laat zien dat mensen niet altijd op een accurate, realistische manier informatie over zichzelf
verwerken: ze willen graag een positief beeld van zichzelf hebben, en ze willen hun bestaande zelfbeeld
bevestigd zien. Dit kan leiden tot allerlei vertekeningen in de verweking van informatie over zichzelf.
Hoe overtuigend dit ook klinkt, het blijkt niet eenvoudig te bewijzen dat mensen daadwerkelijk belang hechten aan
realistische informatie over zichzelf (wanneer de informatie niet positief is of consistent is met hun eerdere
opvattingen). Desgevraagd zéggen mensen weliswaar dat ze de voorkeur geven aan juiste, ware informatie over
zichzelf.
Niettemin kunnen we wel zeggen dat het zelfbeeld van de meeste mensen een kern van waarheid bevat, end at
ze er dus niet echt totaal naast zitten.
Een andere aanwijzing dat zelfoordelen accuraat kunnen zijn is dat er betrouwbare verbanden zijn tussen
zelfoordelen en objectief observeerbaar gedrag.
Bij elkaar genomen kunnen we ervan uitgaan dat het zelfbeeld van mensen niet volkomen onrealistisch is.
Zelfbedrog lijkt een paradoxaal fenomeen, want waarom zou je nu willen liegen tegen jezelf? Een eerste functie is
waarschijnlijk intrapersoonlijk: door tegen jezelf te liegen, bescherm je jezelf tegen pijnlijke of beangstigende
waarheden. Een tweede functie van zelfbedrog is interpersoonlijk. Wanneer je in je eigen verzinsels gelooft, dan
ben je waarschijnlijk beter in staat om iemand anders ook te overtuigen.
Zelfverbeteringsmotief: We streven ernaar om onszelf te ontwikkelen en te verbeteren.
Het zelfverbeteringsmotief (‘self-improvement’) komt voort uit de behoefte aan informatie die van dienst kan zijn
om jezelf te ontwikkelen, te ontplooien en te verbeteren.
Opwaartse sociale vergelijking: Mensen geven er de voorkeur aan zichzelf te vergelijken met anderen die beter
af zijn dan zijzelf, omdat je van hen kan leren.
Uit ander onderzoek blijkt ook dat gezonde mensen in bepaalde omstandigheden veel waarde hechten aan
zelfverbetering, bijvoorbeeld wanneer het gaat om competenties die beïnvloedbaar zijn en waarbij je mag
verwachten dat je betere resultaten boekt als je eraan werkt.
Mensen zijn bereid om meer te weten te komen over hun zwakke punten (het accuraatheidsmotief dus), mits zij
geloven dat deze zwakke punten kunnen worden verbeterd. Mensen willen echter zo min mogelijk weten over
hun zwakke punten als deze niet veranderbaar zijn.
Sommige mensen zien de persoonlijkheid als een vastliggende entiteit die niet te veranderen is
(‘entiteitstheorie’). Anderen geloven juist dat persoonlijkheidseigenschappen heel veranderlijk zijn, en dat je dys
je persoonlijkheid kunt verbeteren en ontwikkelen in de loop van je leven (groeitheorie).
Self-fulfilling prophecy: Als je gelooft in de mogelijkheid van zelfverbetering, is de kans ook groter dat je
dusdanig omgaat met informatie over jezelf, dat zelfverbetering ook mogelijk wordt.