Bedrijfseconomie tentamen, 13 juni 2019
week Kennen en kunnen voorbereiding
week 1 - Hoofdstuk 4.1, 4.2, 4.8.1, 4.9 en 4.13 Heezen Maken de opgaven
- Kosten (afschrijvingen) en opbrengsten 4.49, 4.50 en 4.52
- Uitgaven en ontvangsten
week 2 - Hoofdstuk 5.1 t/m 5.3 en 6.2 Heezen Maken de opgaven
- Kosten en integrale kostprijs. 5.4, 5.5, 5.8, 6.3 en 6.7 t/m
- Transactie- en bezettingsresultaat e1
week 3 - Hoofdstuk 5.4 (t/m blz. 223) Heezen Maken de opgaven
- Directe en indirecte kosten
- Opslagmethode 5.19, 5.20, 5.21, 5.22 en
5.23
week 4 - Hoofdstuk 5.4.3 Heezen Maken de opgaven:
- De kostprijsberekening bij heterogene 5.26, 5.29, 5.31 en 5.32.
productie kennen.
- Kostenplaatsenmethode en activity based
costing kennen;
- Beide methoden kunnen toepassen
op eenvoudige bedrijfssituaties
week 5 -Hoofdstuk 6.1 t/m 6.5.1 Heezen Maken de opgaven
- Het onderscheid tussen absorption costing 6.1, 6.2, 6.7, 6.9 en 6.13.
en direct costing kennen en berekeningen
hierover kunnen uitvoeren;
het bepalen van een break-even-punt.
week 6 - H 4.8.2 t/m 4.8.3 en H 5.33 Heezen. Maken de opgaven
- De economische levensduur van een nieuw 4.41a, 4.45, 5.11 en 5.14.
bedrijfsmiddel kunnen bepalen.
- Capaciteitsvraagstukken kunnen oplossen.
Week 1 - H 4.1, 4.2, 4.8.1, 4.9 & 4.13
, Kosten (afschrijvingen) & opbrengsten + uitgaven & ontvangsten
Opbrengsten & kosten reken je toe aan een bepaalde periode.
In dit geval gaan de kosten over gelduitgaven die verband houden met de
opoffering van productiemiddelen. Denk hierbij aan grote uitgaves van
machines, groot onderhoud aan gebouwen en verzekeringen bijvoorbeeld.
De opbrengsten houden verband met de verkoop van producten of
leveringen van diensten.
De wijze waarop de gelduitgave over de periode verdeeld wordt, hangt af
van de situatie. (taxi die in het begin meer rijdt dus dan ook meer
afschrijft.)
Ontvangsten & uitgaven reken je toe aan de periode waarin ze ook
daadwerkelijk gerealiseerd zijn.
(aanschafprijs−restwaarde)
Restwaarde=
Economische levensduur
Een duurzaam productiemiddel (dpm) is een productiemiddel dat
langer dan een jaar/productieproces meegaat.
De kosten van het dpm per werkeenheid(= hoeveel er nog gedaan kan
worden met het dpm) bestaat uit:
Complementaire kosten,
Dit zijn alle kosten die moeten worden gemaakt om het dpm te kunnen
gebruiken.
Bijvoorbeeld – Het loon van degene die het dpm bedient & de kosten van
de onderhoud en reparaties.
! In het algemeen geldt dat de complementaire kosten stagen
naarmate het dpm ouder word!
Vermogenskosten,
Een dpm kost meestal een groot bedrag. Je moet dus ook altijd
rekening houden met vermogens kosten.
Afschrijvingskosten,
Spreekt voor zich.