Week 1: Internationalisering en de Europeanisering van de strafrechtspleging en de
onderdelen van het Internationaal en Europees strafrecht
Waar gaat deze week over?
In deze week gaan we het hebben over de bevoegdheden van de EU, de wijze van
besluitvorming, de doorwerking van EU-recht in het nationale strafrecht, de rol van het HvJ
EU bij de toepassing en uitlegging van EU-normen, de EU-agentschappen (Europol en
Eurojust) en de bevoegdheden van deze agentschappen.
Europees strafrecht: definitie
Het Europees strafrecht is een complexe wisselwerking tussen het Europese strafrecht en
het nationale strafrecht, dat ook nog een sterk beïnvloed wordt door het internationale
strafrecht. We moeten ons in dit rechtsgebied bewust zijn van normen uit verschillende
niveaus van regelgeving.
“Europa” in Europees strafrecht
Als we het hebben over Europees strafrecht, wat is dan de noemer “Europees”, hier zie je
ook de verschillende niveaus. Als we spreken over Europa dan kunnen we het hebben over
Schengen, de Europese Unie, maar ook over de Raad van Europa. De RvE heeft ook een
sterke invloed op de Europese Unie, want alle EU-lidstaten zijn ook lid van de RvE, dus als
de EU een bepaalde wetgevingsactiviteit ondergaat dan moet ook rekening worden
gehouden met de verdragsrechtelijke verplichtingen die onder de RvE gelden. De EU-
wetgeving kan dan niet zomaar iets anders vastleggen dan verdragsrechtelijk is bepaald
door de RvE-staten.
Gedifferentieerde integratie en multispeed Europe
Het strafrecht is niet voor alle lidstaten gelijk, dit komt door een gedifferentieerde integratie:
door de geschiedenis heen zijn er EU-lidstaten die een specifieke positie hebben verkregen
en hierdoor ander behandeld worden dan andere lidstaten. Een voorbeeld zijn Denemarken
en Ierland, zij hebben een “opt-in/opt-out” dit houdt in dat zij de beslissing hebben om
wel/niet mee te doen aan bepaalde instrumenten.
We spreken ook van multispeed Europe: binnen de EU kunnen bepaalde lidstaten kiezen om
verder te gaan met de integratie van een bepaald idee, dan andere lidstaten, dit maakt
nauwere samenwerking tussen een kleinere groep lidstaten mogelijk.
Wat zijn de rechtsbronnen van Europees strafrecht?
Voor ons ligt de focus op:
Nederlandse wetten
o Bijzondere wetten: Uitleveringswet, Overleveringswet, Wet Internationale
Misdrijven
o Wetboek van Strafrecht
o Wetboek van Strafvordering
Internationale rechtsbronnen
o Verdragen, overeenkomsten, richtlijnen en verordeningen
Internationale rechtspraak
o HvJ Eu, Internationaal Gerechtshof, Internationaal Strafhof
Het Europees en internationaal strafprocesrecht
Het strafprocesrecht is de internationale samenwerking inzake strafzaken. Er kan
onderscheid gemaakt worden tussen justitiële samenwerking en politiële samenwerking. Wij
focussen ons enkel op justitiële samenwerking, dit wordt ook wel wederzijdse rechtshulp
genoemd, het kan gaan om wederzijdse rechtshulp inzake:
1
, Uitlevering ter strafvervolging of ter strafexecutie
Overdracht van strafvervolging
Overdracht van strafexecutie
Wederzijdse rechtshulp (= justitiële samenwerking)
Wederzijdse rechtshulp ziet op rechtshulp tussen de justitiële autoriteiten van staten. Er zijn
twee vormen van wederzijdse rechtshulp:
1. Primaire rechtshulp het strafproces wordt overgedragen naar een andere
jurisdictie (dus een andere staat). Er zijn twee vormen van primaire rechtshulp:
Overdracht van de strafvervolging: er wordt rechtshulp geboden bij de
vervolging en berechting, dus een staat neemt de vervolging en berechting
van een verdachte over.
Overdracht van executie van sancties: er wordt rechtshulp geboden bij de
uitvoering van een straf, in dit geval is de verdachte al vervolgd en
veroordeeld, maar wordt de straf uitgezeten in een andere staat.
2. Secundaire rechtshulp er wordt rechtshulp verleend van de ene staat aan de
ander, maar een deel van het strafproces blijft waar het is. Ewr zijn twee vormen van
secundaire rechtshulp:
Kleine rechtshulp: hulp bij de opsporing en bewijsvergaring.
Een voorbeeld is het horen van getuigen in een Nederlandse zaak, terwijl de
getuige zich in België bevindt naar aanleiding van een vergelijkbaar proces.
Als Nederland de getuige dan wil horen kunnen zij een verzoek doen aan
België, dit noemen we dan kleine rechtshulp: ook wel hulp bij de opsporing en
bewijsvergaring.
Grote rechtshulp: de noodzaak tot overlevering en uitlevering aan een andere staat om
daar een strafproces te kunnen starten
Het begin van Europees strafrechtelijke samenwerking
De geschiedenis:
1957 EEG
De EEG hield de economische samenwerking in die specifiek gericht was op het creëren
van een gemeenschappelijke markt om zo de economische groei, stabiliteit en welvaart
in de bij het EEG aangesloten staten te bevorderen. De EEG had een communautaire
basis: dus een gemeenschappelijke aanpak en besluitvorming, waarbij de lidstaten
2
, bepaalde bevoegdheden overdroegen aan EU-instellingen zoals de EC. Het ging hier
dus niet om strafrechtelijke samenwerking, maar slechts om economische
samenwerking.
1985-1990 Verdrag van Schengen
In het Verdrag van Schengen werd bepaald dat de binnengrenzen tussen de
deelnemende landen in Europa werden afgeschaft. Strafrecht komt door dit Verdrag op
de radar, want ook criminelen kregen meer mogelijkheden nu de binnengrenzen werden
afgeschaft. Daarom werden in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst de eerste
maatregelen van Europees Strafrecht vastgelegd: als er een voortvluchtige verdachte de
grens passeerde dan mocht de politie de achtervolging verder voortzetten in de andere
lidstaat.
1992 Verdrag van Maastricht
Het Verdrag van Maastricht leidde tot de oprichting van de EU, het verdrag introduceerde
een drie-pijlerstructuur die de samenwerking binnen de EU-lidstaten op verschillende
gebieden organiseerde:
o 1e pijler: economische en sociale samenwerking
Dit was een supranationale samenwerking: EU-lidstaten droegen bevoegdheden
over aan EU-instellingen om beslissingen te nemen op het gebied van economische
en sociale samenwerking, zoals de interne markt, landbouwbeleid, milieu,
kernenergie, kolen en staal.
o 2e pijler: samenwerking op het gebied van buitenlands beleid en veiligheid met als
doel om gezamenlijk Europees buitenlands beleid te ontwikkelen (bv. t.a.v. defensie,
internationale conflicten). Dit is een intergouvernementele samenwerking: lidstaten
behouden hun soevereiniteit en moeten unaniem beslissen.
o 3e pijler: samenwerking in zaken als grensoverschrijdende criminaliteit, immigratie,
asiel en de bestrijding van terrorisme, deze samenwerking kennen we nu als het
beleid van de “Ruimte van Vrijheid, Veiligheid en Recht” (RVVR). Ook dit was een
intergouvernementele samenwerking: lidstaten behouden hun soevereiniteit en
moeten unaniem beslissen. De derde pijler is voor ons het meest van belang, omdat
het hier gaat over politiële en justitiële samenwerking in strafzaken.
1997 Verdrag van Amsterdam
Er werd nagedacht over RVVR: hoe kunnen we het vrij verkeer tussen de EU-lidstaten
belonen voor mensen met goede bedoelingen, maar niet voor mensen met slechte
bedoelingen? Dit was het begin van de Kaderbesluiten. Hier ontstond het Europees
strafrecht als tegenhanger van het vrij verkeer van personen en de afschaffing van
binnengrenzen (zoals werd bepaald in het Verdrag van Schengen). Ter realisatie van de
RVVR kwam er:
o Beleid inzake grenscontroles, asiel en immigratie
o Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken
o Justitiële samenwerking in strafzaken
o Politiële samenwerking
1999 Europese Raad Tampere
Er werd hier op beleidsniveau bepaald hoe RVVR in zijn werking ging, om RVVR te
realiseren werd er bepaald dat het principe van wederzijdse erkenning als
hoeksteen voor de samenleving dient. Er kwamen Kaderbesluiten om dit te realiseren
(dit zijn rechtsinstrumenten die lidstaten een verplichting geven, en die verplichting
dient vervolgens geïmplementeerd worden in nationaal recht door de lidstaat. Dus
door implementatiewetgeving wordt uitwerking gegeven aan het KB)
2005 uitspraak: HvJ EU Pupino
De uitspraak van het HvJ EU in de pupino-zaak is een mijlpaal in de ontwikkeling van
justitiële samenwerking binnen de EU, de zaak ging over de uitlegging en toepassing
van Kaderbesluiten binnen de derde pijler van de EU. In dit arrest werd geoordeeld
dat nationale rechters verplicht zijn om nationaal recht zoveel mogelijk in
overeenstemming met kaderbesluiten uit te leggen: de plicht tot richtlijnconforme
3
, interpretatie. Het HvJ EU oordeelt wel dat KB’s niet dezelfde directe werking hebben
als richtlijnen, dus burgers kunnen zich er niet op beroepen, maar nationale rechter
moeten hun nationale recht toch interpreteren in het licht van het doel en de inhoud
van het KB. Een lidstaat moet dus doen wat een KB bepaald, maar mag dit wel doen
op een manier die in het nationale rechtssysteem past.
2009 Verdrag van Lissabon
In het Verdrag van Lissabon werden KB’s stopgezet, want er werd nu met Richtlijnen
(met directe werking) en Verordeningen gewerkt. Er werd bepaald dat de drie pijlers
werden samengevoegd: de RVVR en interne markt werden samengevoegd. Er werd
bepaald dat er geen intergouvernementele samenwerking meer was inzake
strafzaken: er werd voortaan met de meerderheid gewerkt. De lidstaten konden wel
gebruik maken van de noodrem-procedure: als er bij meerderheid iets wordt beslist
inzake strafzaken, maar een lidstaat zegt “dit besluit is tegen onze fundamentele
rechten in” dan kan de noodrem-procedure worden gestart om ervoor te zorgen dat
het wetsvoorstel wordt stopgezet. Een ander belangrijk ontwikkelpunt: er werd
uitwerking gegeven aan RVVR, want de RVVR werd wettelijk verankerd in art. 67 lid
3 VWEU: “alsmede door de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in
strafzaken en, zo nodig, door onderlinge aanpassing van de strafwetgevingen”. Deze
volzin “zo nodig door aanpassing van strafwetgeving” duidt op harmonisatie.
Uit de geschiedenis maken we de volgende bronnen op van EU-strafrecht
Primaire wetgeving:
o Justitiële samenwerking art. 82-86 VWEU
Secundaire wetgeving:
o Richtlijnen en verordeningen
Na het Verdrag van Lissabon kwamen er Europese normen ten aanzien van materieel- en
formeel strafrecht:
1. Europese strafrechtelijke samenwerking en wederzijdse erkenning
2. Harmonisatie
3. EU-agentschappen, zoals: Europol, Eurojust en het Europese OM
Deze normen zullen hieronder verder worden besproken:
Europese strafrechtelijke samenwerking en wederzijdse erkenning
Het beginsel van wederzijdse erkenning: definitie en voordelen
Sinds Tampere in 1999 wordt wederzijdse erkenning gezien als hoeksteen van de Europese
strafrechtelijke samenwerking, er wordt hiermee afgestapt van internationale
overeenkomsten en bilaterale verdragen (verdragen tussen twee staten onderling) en lange
diplomatieke procedures. Wederzijdse erkenning houdt in dat een strafrechtelijke
beslissing genomen in een andere lidstaat wordt erkend en ten uitvoer gelegd alsof
het een beslissing is van de lidstaat zelf, ook al zou de beslissing van deze lidstaat
anders luiden. Het is dus een principe waarbij er bij beslissingen en vonnissen van de ene
jurisdictie worden erkend en worden uitgevoerd in een andere jurisdictie, zonder dat deze
opnieuw beoordeeld worden. Als de rechter in land A een beslissing neemt, dan moet deze
beslissing in land B ook gelden. Het beginsel van wederzijdse erkenning is sinds het Verdrag
van Lissabon neergelegd in art. 67 lid 3 VWEU en art. 82 lid 1 VWEU.
Voor het beginsel van wederzijdse erkenning verliep de internationale samenwerking als
volgt: een OvJ in Nederland had een verdachte op het oog die momenteel een straf uitzit in
België voor een ander delict. De OvJ moet dan een verzoek indienen tot het horen van de
verdachte bij de Minister van Justitie/Minister van Buitenlandse zaken. De Nederlandse
minister stuurt dit verzoek vervolgens naar België, maar voor het beginsel van wederzijdse
erkenning was er geen verplichting van de Belgische overheid om in te gaan op dit verzoek
en waren zij ook niet aan tijdslimieten onderworpen. Als de Belgische overheid dan
uiteindelijk besloot om gehoor te geven aan het Nederlandse verzoek, dan werd de
4