Juridische vaardigheden 3 – Argumenteren voor juristen
Tentamen
- 4/5 open vragen + 25 MC-vragen
- Stof van werkcollege 1, 2, 3 en 6
Week 1: Overtuigingsmiddelen, deductief redeneren, juridische argumentatie & feiten/argumenten
en standpunten
Retorica: De kunst van het overtuigen (overtuigingskracht);
Hoe boei ik als spreker of schrijver het publiek?
Hoe beïnvloed ik als spreker of schrijver het oordeel van het publiek?
Welke strategie gebruik ik als spreker of schrijver om het publiek te boeien en te
beïnvloeden?
Overtuigingsmiddelen: er zijn drie soorten overtuigingsmiddelen;
Ethos (karakter, imago): overtuigen door een positief beeld van jezelf te geven. Het beeld
dat een spreker al sprekend van zichzelf opbouwt, zoals praktisch inzicht, deskundigheid,,
kwaliteiten, ervarenheid, intelligentie, integriteit en welgezindheid naar het publiek toe. Het
is een niet-argumentatief overtuigingsmiddel. Ethos verwijst naar de ethiek van de spreker
zelf (klopt het wat er gezegd wordt of niet?) Is hij betrouwbaar? Heeft hij een goed karakter?
Is hij deskundig? Is hij een man van eer? Het is een effectief overtuigingsmiddel, als je
eenmaal vertrouwen van het publiek hebt zal het publiek het standpunt van de spreker
eerder aanvaarden dan wanneer dit vertrouwen ontbreekt.
Voorbeeld: ‘’Ik zie aan je dat je koorts hebt, want ik ben dokter’ of door de OvJ: ‘’Deze
verdachte heeft duidelijk gemaakt dat hij niet zal veranderen. Ook het doel van de speciale
preventie leidt tot de conclusie dat hij niet thuis hoort in onze vrije maatschappij’’.
Pathos (gevoel, empathie, sympathie): overtuigen door in te spelen op gevoelens die leven
bij het publiek, zoals boosheid, kalmte, vriendschap, angst of medelijden. Het is een niet-
argumentatief overtuigingsmiddel als pathos de enige basis is voor argumentatie, het is dan
niet overtuigend.
Voorbeeld: De OvJ: ‘’ De verdachte heeft Theo van Gogh vermoord. Niet door een kil schot,
maar door een bijna rituele slachting met vijf kogels, een kromzwaard en een mes. Een
moord die de maatschappij diep heeft geschokt’’ (de OvJ speelt in op de gevoelens die leven
in de maatschappij, de bevolking is geschokt, dat is pathos).
Logos (redenering, logische argumentatie): overtuigen door argumenten te geven.
Voorbeeld: ‘’Je hoeft niet van een brug te springen om te weten dat het een slecht idee is.
Waarom zou je dan wel drugs moeten proberen om er achter te komen of het goed of slecht
voor je is?’’ Of een onderzoeksrapport.
Het is een argumentatief overtuigingsmiddel en kan deductief of inductief zijn.
Logos doet een rationeel beroep op de spreker en het publiek. Het is gebaseerd op logische
argumentatie en afdoende bewijs. Er zijn twee typen logische argumenten:
,Juridische vaardigheden 3 – Argumenteren voor juristen
- Deductieve argumenten (deductieve syllogismen)
- Inductieve argumenten (inductieve syllogismen)
Voorbeeld deductieve argumentatie:
Alle dieven zijn strafbaar (premisse 1)
Wendy is een dief (premisse 2)
(dus) Wendy is strafbaar
De conclusie dat Wendy strafbaar is, volgt noodzakelijk uit de eerste twee uitspraken: de
redenering is deductief geldig. In plaats van uitspraak wordt ook wel de term premisse
gebruikt. De redenering verloopt van algemeen (alle dieven zijn strafbaar) naar bijzonder
(Wendy is strafbaar). Wanneer het publiek bestaat uit Experts kan de spreker het beste
gebruikmaken van een deductieve redenering.
Voorbeeld inductieve argumentatie:
Een geoefende hbo-jurist is de beste (premisse 1)
Een geoefende rechter is de beste (premisse 2)
Dus (in het algemeen) is een geoefend persoon de beste
Deductief & Inductief redeneren: Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen inductief en
deductief redeneren;
Deductief redeneren: van algemeen naar specifiek, het is altijd zo, dus nu ook. Het toetsen
van een specifiek geval aan een algemene regel. Een casus oplossen is een typisch voorbeeld
van deductief redeneren. Voldoet een bepaalde casus wel of niet aan de voorwaarden van
een algemene rechtsregel? Je vraagt je af: past deze casus nu in mijn algemene regel?
Voorbeeld: Art. 310 Sr stelt diefstal strafbaar (algemene regel).
Casus: Marja neemt zonder toestemming en zonder te betalen een lippenstift mee uit de
winkel (specifieke casus).
Vraag: Past de casus van Marja aan de voorwaarden van het wetsartikel?
Antwoord: Ja. Conclusie is dat Marja diefstal heeft gepleegd.
(We gaan nu uit van een algemene regel en toetsen deze aan een specifieke casus. Dit is
deductief redeneren.
Of
Alle studenten zijn mensen
Fatima is een student
Conclusie: Fatima is een mens
Of
Een knappe man heeft haar (algemene regel)
Trump heeft haar (specifiek geval)
(dus) Trump is knap (conclusie)
,Juridische vaardigheden 3 – Argumenteren voor juristen
Inductief redeneren: Verschillende specifieke gevallen leiden tot een algemene conclusie. Bij
een inductieve argumentatie wordt een algemene conclusie getrokken uit een paar
premissen die specifieke gevallen bevatten (de geoefende hbo-jurist en de geoefende
rechter). De redenering verloopt van bijzonder naar algemeen. De inductieve redenering
vond Aristoteles vooral geschikt voor een publiek van leken vanwege het gebruik van
voorbeelden.
Voorbeeld:
De eerste zwaan is wit
De tweede zwaan is wit
De derde zwaan is wit etc.
De laatste zwaan is wit
Conclusie: alle zwanen zijn wit
Klassiek Syllogisme: Modus Ponens: bevestigende Modus Tollens: ontkennende wijs
wijs
Alle A’s zijn B’s Als p dan q
X is A Als p dan q niet q
(dus) X is B p (dus) niet p
(dus) q
Redeneerschema’s: Er zijn verschillende vormen van deductief redeneren. Daarbij wordt gebruik
gemaakt van verschillende redeneerschema’s. Alle deductieve redeneerschema’s voldoen aan
bepaalde keiharde regels die afkomstig zijn uit de logica.
De logica houdt zich bezig met de geldigheid van een redenering. Een deductieve redenering is
namelijk gebaseerd op bepaalde aannames of uitgangspunten.
Premissen: deze bepaalde aannames worden premissen genoemd en leiden logisch tot een
bepaalde conclusie. Daarmee wordt bedoeld: uit de combinatie van de premissen moet je
dwingend en noodzakelijkerwijs een bepaalde conclusie trekken. Die conclusie is onontkoombaar,
een soort van 1+1 = 2. Dus:
Basis: LOGICA
Elke deductieve redenering
o Start vanuit PREMISSEN = uitgangspunten of aannames
o die LOGISCH = dwingend en noodzakelijkerwijs
o tot een bepaalde CONCLUSIE leiden.
Premisse major = de hoofdpremisse = de algemene regel van waaruit men
redeneert.
Voorbeeld: ‘Als men diefstal pleegt, is men strafbaar’.
Premisse minor = het individuele geval
Voorbeeld: ‘Piet pleegt diefstal’
Conclusie = de gevolgtrekking, het standpunt
Voorbeeld: ‘Dus Piet is strafbaar’
, Juridische vaardigheden 3 – Argumenteren voor juristen
N.B.: In een betoogvorm kan de volgorde anders zijn:
‘ Mijn standpunt is dat Piet strafbaar is (standpunt/conclusie)’
Hij heeft namelijk diefstal gepleegd (premisse minor/ argument). En een ieder die diefstal pleegt is
strafbaar (premisse major/ algemene regel)
Premisse Major (groot) = Algemeen geval, hoofdpremisse, rechtsregel bijvoorbeeld.
Premisse Minor (klein) = Specifiek geval
Syllogisme = de conclusie, een sluitrede. De conclusie komt logischerwijs uit de premisse
Voorbeeld: met 2 premissen die dwingend en noodzakelijkerwijs tot een bepaalde uitkomst moeten
leiden;
Aanname 1 is: als iemand een fiets steelt, dan is hij strafbaar
Aanname 2 is: Bob steelt een fiets
Als we deze 2 premissen combineren (want dat zijn ze), moeten we onontkoombaar tot de conclusie
komen dat Bob strafbaar is.
of
Alle paarden zijn dieren (premisse major)
Marengo is een paard (premisse minor)
(dus) Marengo is een dier (syllogisme, conclusie)
Geldige redenering
Verschillende deductieve redeneervormen (schema’s)
Zoals gezegd onderscheiden we verschillende deductieve redeneervormen. De 3 meest bekende
redeneerschema’s moeten we kennen en kunnen toepassen. Veel deductieve redeneerschema’s zijn
gebaseerd op het klassieke syllogisme.
Klassieke syllogisme: dit is eigenlijk een soort basisschema. Bij het syllogisme wordt de conclusie
dwingend afgeleid uit de premisse. Vandaar dat het ook wel een sluitrede wordt genoemd: er is
geen speld tussen te krijgen, de redenering is sluitend. Een syllogisme kan geherformuleerd worden
tot twee klassieke schema’s uit de logica, namelijk:
- Modus Ponens = bevestigende wijs
- Modus Tollens = ontkennende wijs
Voor elk schema geldt: de redenering is gebaseerd op bepaalde veronderstellingen: zogenaamde
premissen en deze leiden onontkoombaar (dus dwingend) tot een bepaalde conclusie. Als eerst:
1) Klassieke Syllogisme (sluitrede): dit is de basisvorm van deductief redeneren
Alle A’s zijn B’s (Algemene regel= Premisse Major)
X is een A (Specifiek geval = Premisse Minor)
Dus: X is een B (Conclusie)
De bovenste premisse bevat een algemene regel, deze heet ook wel Premisse Major
De tweede premisse gaat over een specifiek geval: die noemen we de Premisse Minor