Algemene economie uittreksel
Webcollege 1 Introductie AEC (H1)
Welvaart is het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van
behoeften.
Mensen moeten steeds kiezen welke middelen ze zullen gebruiken voor de
behoeftebevrediging. Grondstoffen, machines en arbeid zijn middelen om goederen
en diensten mee te produceren. Deze middelen kan men voor heel verschillende
doeleinden gebruiken.
Behoeften zijn oneindig. Middelen zijn schaars en dat houdt in dat het beperkt
beschikbaar is en je moet kiezen tussen verschillende middelen en tussen vrije tijd
en arbeid.
Schaarste dwingt mensen tot keuzes over de aanwending van de middelen
gericht op een zo hoog mogelijke welvaart. Dit wordt ook wel economisch
handelen genoemd.
Algemene economie werkt vaak met relatieve gegevens (procentuele
veranderingen).
Voorbeeld
Waarde omzet = Volume of afzet x Verkoopprijs
€ 10 miljoen = 100.000 x € 100
Stel dat de afzet met 2% stijgt en de verkoopprijs stijgt met 3%. Hoeveel bedraagt de
groei van de omzet?
Waarde omzet = Volume of afzet x Verkoopprijs
€ 10,506 miljoen = 102.000 x € 103
€ 10,506 miljoen - € 10 miljoen
€ 10 miljoen x 100% = 5,06% groei van de omzet
Groei van nominale, reële en prijsvariabelen kunnen ook worden berekend met
indexcijfers door middel van deze formules:
NIC = RIC x PIC
100%
RIC = NIC
PIC x 100%
PIC = NIC
RIC x 100%
NIC = nominale indexcijfer
RIC = reële indexcijfer
PIC = prijsindexcijfer
Doordat een omzet een waardestijging is betreft het een nominale stijging. Met het
voorbeeld is de groei van de omzet aan de hand van indexcijfers op deze wijze
1
, Algemene economie uittreksel
berekend:
102 x 103
100% = 105,06% - 100% = 5,06%.
Stel de productiehoeveelheid stijgt met 1,5% en het prijsniveau met 0,75%. Wat is de
reële stijging.
De reële stijging is gelijk aan de volumestijging van de productiehoeveelheid.
Dus in deze situatie is de reële stijging 1,5%.
Nominale stijging is gelijk aan de reële verandering + de prijsstijging.
Nominale stijging = reële stijging + prijsstijging
Nominale stijging = 1,5% + 0,75% = 2,25%
De nominale stijging is de stijging van het totale geldbedrag.
Reële stijging= nominale stijging – stijging van de prijs.
Voor de toepassing van de economische groei wordt gemeten aan de hand van de
volumegroei van het Bruto Binnenlands Product (BBP).
Dit kan worden gezien als de reële groei van het BBP.
Als er sprake is van een prijsstijging van het BBP ontstaat een nominale groei;
het leidt niet tot een groei
van de productie.
Webcollege 2 Prijselasticiteit van de vraag (H3)
Een omzetverandering kan ontstaan door invloed van een prijsverhoging of
prijsverlaging.
De vraag naar een goed wordt bepaald door:
1. De prijs van het goed zelf
Vraagfunctie
Weergeeft het versimpelde vraaggedrag van de consument.
Verband tussen de vraag en de prijs van het goed.
Ceteris paribus (= de overige omstandigheden constant houden)
Zonder dit zou er geen zeggenschap op veranderingen van de prijs en
gevraagde hoeveelheid kunnen worden verricht.
2. Prijzen van andere goederen
3. Inkomen/ budget van de vragers
4. Voorkeuren/ behoeften (dat kan worden beïnvloed door reclame)
Formule van een vraagfunctie
Qv = -2p +50
Negatief verband: p en q of als p of q
Hoe sterk de vraag reageert op de prijsverandering hangt af van de soort goederen:
Basisgoederen: reageren niet sterk (brood, water)
Luxe goederen: reageren sterk (gouden kettingen, merkkleding)
Prijsonafhankelijke/ Indifferente goederen: reageren niet (medicijnen,
sigaretten).
2
, Algemene economie uittreksel
Prijselasticiteit van de vraag:
%Δqq
%Δqp = Epq
Waarin:
Epq = de prijselasticiteit van de vraag
%Δq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheidq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
%Δq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheidp = de procentuele verandering van de prijs
Tussen 0 en -1 = inelastisch
> 1 of < -1 = elastisch
0 = Volkomen inelastisch (verandert niet)
De vraaglijn bij een volkomen inelastisch is verticaal.
Kruiselingse prijselasticiteit
Geeft aan met hoeveel procent de gevraagde hoeveelheid van goed x
verandert als de prijs van goed y met 1% verandert.
%Δqqy
%Δqpx = Eqs
Waarin:
Eqs = de kruiselingse prijselasticiteit
Qy = de vraag naar goed y
Py = de prijs naar goed x
< 0: complementaire goederen (auto en benzine)
> 0: substitutie goederen (koffie en thee)
= 0: onafhankelijke goederen (bananen en rekenmachines)
Webcollege 3 Inkomenselasticiteit van de vraag (H3)
Inkomen/budget van de vragers
De vraag reageert op een inkomensverandering door de soort goed:
Basisgoederen: reageren niet sterk (brood, water)
Luxe goederen: reageren sterk (gouden kettingen, merkkleding)
Inferieure goederen: als het inkomen stijgt daalt de vraag naar goederen
(voorbeeld: aardappelen, goedkope artikelen van een supermarkt).
%Δqq
%ΔqY = EqY
EqY = de inkomenselasticiteit van de gevraagde hoeveelheid
%Δq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheidq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheid
%Δq = de procentuele verandering van de gevraagde hoeveelheidY = de procentuele verandering van het inkomen
3
, Algemene economie uittreksel
Bij een inkomenselasticiteit met een waarde kleiner dan 1 is de verandering
van de vraag kleiner dan de verandering van het inkomen. Dit is het geval bij
basisgoederen. De vraag naar voedsel neemt wel iets toe als het inkomen
stijgt, maar niet zoveel als het inkomen zelf. (Laagconjunctuur)
Bij een inkomenselasticiteit met een waarde groter dan 1 dan neemt de
gevraagde hoeveelheid sterker toe dan het inkomen. Dat is het geval bij luxe
goederen. Bijvoorbeeld de vraag naar toeristische reizen neemt sterk toe bij
een inkomenstoename. (Hoogconjunctuur)
Bij een inkomenselasticiteit met een negatieve waarde dan is er sprake van
een stijging van het inkomen maar daling van de uitgaven aan het goed. Dit
komt voor bij inferieure goederen.
Webcollege 4 Kosten, opbrengsten en winst (H4)
Kostensoorten
Constante kosten (TCK)
Kosten die niet mee variëren met de productieomvang.
Constante
kosten
Gemiddelde
constante
kosten
Q
(productie-
omvang)
Toename van de productieomvang daling van de gemiddelde
constante kosten
4
, Algemene economie uittreksel
Variabele kosten (TVK)
Variabele
kosten
Gemiddelde
variabele
kosten
Q
(productie-
omvang)
Toename van de productieomvang constante gemiddelde variabele
kosten (proportioneel)
Marginale kosten is een toename van de totale kosten bij uitbreiding van de
productie met minimaal één extra eenheid.
1. Progressief variabele kosten
Gemiddelde variabele kosten nemen toe, omdat de marginale kosten
toenemen.
2. Degressief variabele kosten
Gemiddelde variabele kosten nemen af, omdat de marginale kosten afnemen.
Functievoorschrift totale kosten
TVK
TK
TCK
Gemiddelde totale kosten = TK: q = GVK + GTK
5
, Algemene economie uittreksel
Totale opbrengst (TO = omzet; prijs x verkochte hoeveelheid)
Gemiddelde opbrengst (GO = TO/q)
Marginale opbrengst (=MO)
De extra opbrengst van één extra verkochte hoeveelheid.
Totale winst (TW = TO- TK)
Marginale winst (MO-MK)
Maximale winst (MO = MK)
Webcollege 5 Maximale winst (H4)
Ondernemingsdoelen
Maatschappelijk
Verantwoord
Ondernemen
People Planet Profit
MO = MK Maximale winst
Een ondernemer die zijn productieomvang wil uitbreiden moet ervoor zorgen dat de
extra opbrengsten van een extra verkochte eenheid (MO) hoger is dan de extra
kosten van deze eenheid (MK). Zijn winst zal namelijk verder toenemen (MW> 0)
Alles verder dan het punt MO= MK in de grafiek is een afname van de
marginale winst, MO<MK.
Als de GVK daalt dan is de MK lager dan de GVK.
Een onderneming biedt producten aan tegen een prijs die onder de gemiddelde
totale kosten ligt. Deze onderneming handelt rationeel, want zij verdient een deel van
de constante kosten terug zolang de prijs boven de GVK ligt.
Maximale winst bij dalende prijsafzetcurve
Als een ondernemer zijn afzet wil verhogen, moet hij zijn prijs verlagen.
Het verband tussen de prijs en afzet is dus negatief dalende
prijsafzetcurve.
6
, Algemene economie uittreksel
Webcollege 6 Markten en marktvormen (H6)
Markten
Abstracte markt Concrete markt
Geheel van vraag Markt die
en aanbod naar gebonden is aan
een product of een bepaalde
dienst plaats
Marktvormen
SGR- methode is een hulpmiddel bij het analyseren van markten en het geeft
een verklaring voor de wederzijdse beïnvloeding van de structuur van de
markt en het gedrag van de ondernemers.
Volledige mededinging
Structuur Gedrag Resultaat
Veel aanbieders Hoeveelheid aanpassen Prijs gelijk aan minimale kosten
Homogeen product
Volledig informatie
Geen toetredingsbarrières Geen concurrentie met Geen bedrijfswinst op lange
Lage vaste kosten prijs, product en reclame termijn
Prijsnemer
Geen individuele innovatie
Voorbeelden van een volledige vrije mededinging: markt voor suikerbieten, melk en
graan en de markt voor dollars.
Oligopolie
Structuur Gedrag Resultaat
Weinig aanbieders Reactie op concurrenten Prijsstarheid
Heterogeen/ Homogeen
product
Prijszetter
Onvolledige informatie Concurrentie met product, Wel winst; niet maximaal
Toetreding: Beperkt reclame
Weinig/ Veel afnemers Kartelvorming
Voorbeelden fabrikanten die grote productmarkten bedienen van bijvoorbeeld auto’s
en consumentenelektronica.
7