Week 9.1 Systeem
Onderwerpen
Regelhiërarchie
Grondwettelijke toetsing
Toetsing aan algemene rechtsbeginselen
Toetsingsverbod
Jurisprudentie
HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725, Harmonisatiewet.
De Hoge Raad stelde dat de rechter niet de bevoegdheid heeft om een wet aan het Statuut
te toetsen, ook mag de rechter wetten niet toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen.
HR 16 mei 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9354, Landbouwvliegers.
Tegenover de onschendbaarheid van de formele wet staat de toetsing van lagere regelingen
aan hogere regelingen (inclusief de grondwet) en aan ongeschreven recht, met name het
willekeurcriterium.
ABRvS 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772, AA 2023/5 m.nt. J.J.J. Sillen
Dit arrest herhaalt precies het harmonisatiewet-arrest, de toetsing van een wetsbepaling aan
algemene rechtsbeginselen en ongeschreven recht is niet toegestaan. De rechter heeft ook
de bevoegdheid niet om een wet aan het statuut te toetsen.
HR 19 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA1056, Tegelen
De burgerlijke rechter is niet bevoegd om te oordelen over de rechtmatigheid van de
voorbereiding en behandeling van een wetsvoorstel of een wet in formele zin. De formele
wetgever, bestaande uit de regering en de SG, hebben hier een exclusieve bevoegdheid om
te beoordelen of procedurevoorschriften geschonden zijn.
HR 27 januari 1961, ECLI:NL:HR:1961:AG2059, Van den Bergh/Staat.
De Hoge Raad oordeelt dat er slecht twee vragen van belang zijn op grond van formele
toetsing:
1. Valt er uit de handelingen van de Staten-Generaal af te leiden dat zij de wet hebben
aanvaard?
2. Heeft de Koning volgens bekendmaking in het Staatsblad de wet bekrachtigd?
Indien beide vragen positief kunnen worden beantwoord, is het niet meer van belang dat de
wet bijvoorbeeld niet met twee derde meerderheid is aangenomen, en zolang beide kamers
zich niet hebben verzet tegen de totstandkoming van een wet, hebben de andere machten
dit te aanvaarden. Ook hieruit blijkt weer dat formele wetten onschendbaar zijn en dat er
zowel een inhoudelijk en een procedureel toetsingsverbod geldt.
Er bestaat een hiërarchie van normen binnen de Nederlandse wetgeving:
1. EU-recht
2. Internationale verdragen
3. Statuut
4. Grondwet
1
, 5. Algemene rechtsbeginselen (deze staan soms in wetten in formele zin en passen
daarom dus niet helemaal in het rijtje)
6. Wetten in formele zin (excl. de GW)
7. AMvB
8. Ministeriële regelingen
9. Provinciale verordeningen
10. Gemeentelijke verordeningen, waterschappen, en andere verordeningen van
openbare lichamen
Hieruit blijkt dat lager recht altijd in overeenstemming moet zijn met hoger recht. Artikel 93 en
94 GW zien op de doorwerking van Europees recht in ons nationale recht, artikel 93 bepaalt
wanneer EU-recht verbindende kracht heeft, en artikel 94 bepaalt dat EU-recht voorrang
heeft.
Het toetsingsverbod is neergelegd in artikel 120 GW, wetten in formele zin mogen niet
getoetst worden aan de grondwet, maar deze mogen wel aan verdragen getoetst worden op
grond van artikel 94 GW, en aan EU-recht op grond van Costa/Enel.
2
,Week 9 C&V
Nederland is een rechtsstaat, de vrijheid van godsdienst is een grondrecht, maar dat
betekent niet dat iedereen zomaar alles mag doen.
Nederland als rechtsstaat: Wetten en regels vormen het fundament voor het
functioneren van de samenleving, deze zijn bindend voor iedereen, inclusief de
overheid. De rechterlijke macht speelt een rol bij de handhaving van deze rechtsstaat
door onafhankelijk en eerlijk recht te spreken.
Vrijheid van godsdienst als grondrecht: De vrijheid van godsdienst is vastgelegd als
een grondrecht in de grondwet. Iedereen heeft het recht om zijn religie of overtuigen te
belijden. Dit grondrecht beschermt het recht van individuen om hun religieuze
overtuigingen te uiten en de praktiseren, zonder discriminatie op grond van hun religie.
Grenzen aan de vrijheid van godsdienst: Hoewel de vrijheid van godsdienst een
grondrecht is, betekent dit niet dat dit onbeperkt is. De rechtsstaat stelt grenzen aan
deze vrijheid om andere fundamentele rechten en de openbare orde te beschermen.
Dit grondrecht kan dus bijvoorbeeld beperkt worden omdat het in strijd is met andere
grondrechten.
Bijzondere beperking: gericht op het beperken van het grondrecht
Om te bepalen of een grondrecht beperkt wordt, moeten de volgende vragen beantwoord
worden:
1. Valt de maatregel binnen de reikwijdte van het grondrecht?
2. Is er sprake van een beperking van het grondrecht?
3. Is de beperking te rechtvaardigen?
Is de beperking te rechtvaardigen, dan is er sprake van een beperking.
Is de beperking niet te rechtvaardigen, dan is er sprake van een schending.
3.1 Te rechtvaardigen?
- Wettelijke basis
- Legitiem doel
- Proportionaliteit;
Effectiviteit: is de maatregel effectief om het doel te bereiken?
Subsidiariteit: is er een maatregel die hetzelfde doel zou kunnen
bereiken?
Belangenafweging: de maatregel moet worden afgewogen tegenover
het grondrecht, wat is belangrijker?
Voorbeeld 1: Boerkaverbod
Valt de maatregel binnen de reikwijdte van het grondrecht?
Op grond van artikel 6 lid 1 GW heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging te
belijden. In de casus gaat het om vrouwen die een boerka dragen en deze worden dus in
beginsel beschermd door dit grondrecht, omdat het dragen van een boerka gezien kan
worden als een uiting van godsdienst.
Is er sprake van een beperking van het grondrecht?
Wanneer er sprake is van een boerkaverbod, wordt het recht op vrije uiting van geloof
beperkt, hierdoor valt de maatregel binnen de reikwijdte van artikel 6 lid 1 GW. Er is sprake
van een beperking omdat vrouwen niet meer in staat zijn om hun boerka te dragen in het
3
, openbaar, en daarmee hun geloof te uiten, daarom is er sprake van een beperking van
artikel 6 lid 1 GW.
Is de beperking te rechtvaardigen?
Is de beperking te rechtvaardigen, dan is er sprake van een beperking.
Is de beperking niet te rechtvaardigen, dan is er sprake van een schending.
3.1 Te rechtvaardigen?
- Wettelijke basis: artikel 6 lid 2 GW
- Legitiem doel: in lid 2 van dit artikel mag de wet regels stellen ten uitvoering van dit
grondrecht ten aanzien van de openbare orde. Mensen zouden zich mogelijk niet
veilig kunnen voelen wanneer bepaalde mensen die hun geloof uiten niet herkenbaar
zijn.
- Proportionaliteit:
Effectiviteit: is de maatregel effectief om het doel te bereiken? Ja, door
een boerkaverbod worden alle mensen weer herkenbaar, en hoeven
mensen zich niet meer onveilig te voelen door onherkenbaarheid van
bepaalde bevolkingsgroepen.
Subsidiariteit: is er een maatregel die hetzelfde doel zou kunnen
bereiken? Er is geen maatregel die hetzelfde effect zou hebben, een
verbod zal ervoor zorgen dat niemand meer een boerka zal dragen,
wanneer hier een andere variant van gedragen wordt etc. zullen
mensen zich nog steeds onveilig voelen omdat mensen die hun geloof
uiten nog steeds niet volledig herkenbaar zijn.
Belangenafweging: de maatregel moet worden afgewogen tegenover
het grondrecht, wat is belangrijker? Er is een meerderheid die zich
veilig wilt voelen en zich veilig moet voelen, en daarmee wordt de
minderheid onderdrukt. De openbare veiligheid is belangrijker dan het
individuele belang van een kleine groep mensen die hun geloof willen
uiten.
Hiermee wordt voldaan aan alle voorwaarden, en er is sprake van een gerechtvaardigde
beperking van het grondrecht.
Voorbeeld 2: Een lokale politieke partij wil hoofddoeken verbieden in Maastricht, ook
thuis en in de moskee.
Valt de maatregel binnen de reikwijdte van het grondrecht?
Op grond van artikel 6 lid 1 GW heeft ieder het recht zijn godsdienst of levensovertuiging te
belijden. In de casus gaat het om vrouwen die een boerka dragen en deze worden dus in
beginsel beschermd door dit grondrecht, omdat het dragen van een boerka gezien kan
worden als een uiting van godsdienst.
Is er sprake van een beperking van het grondrecht?
Wanneer er sprake is van een boerkaverbod, wordt het recht op vrije uiting van geloof
beperkt, hierdoor valt de maatregel binnen de reikwijdte van artikel 6 lid 1 GW. Er is sprake
van een beperking omdat vrouwen niet meer in staat zijn om hun boerka te dragen in het
openbaar, en daarmee hun geloof te uiten, daarom is er sprake van een beperking van
artikel 6 lid 1 GW.
Is de beperking te rechtvaardigen?
Is de beperking te rechtvaardigen, dan is er sprake van een beperking.
Is de beperking niet te rechtvaardigen, dan is er sprake van een schending.
4