Complexe systemen van theorie tot praktijk
HC1 – Introductie en personalisatie A
Complexe systemen:
Bestaan uit een aantal elementen die vaak op een micro niveau interacteren met elkaar, dat je op
globale schaal bepaald gedrag kan zien
Eenvoudige systemen vs. complexe systemen:
Componenten vs. interacties
Lineaire verandering vs. niet-lineaire verandering
Één schaal vs. meerdere schalen
o Micro/macro
o Ruimtelijk/temporeel
Statisch vs. dynamisch
Enkelvoudig vs. meervoudige causaliteit (oorzaak-gevolg, niet eenrichting dan)
Reductionisme vs. zelforganisatie en emergentie (=plotseling verschijnen)
o Reduceren van een complex geheel, alle losse deeltjes begrijpen waardoor je het complexe
systeem kunt verklaren
Componenten:
Reductionisme
o Reduceert gecompliceerde problemen tot eenvoudigere delen
o Systeem gedrag= som van het gedrag van de componenten
o Dus alles wat er gebeurt leidt tot een bepaald gedrag(spatroon)
Interacties
o Zelforganisatie:
Lokale interacties tussen de componenten
Globaal emergent systeem gedrag
Reduceert niet tot het gedrag van de componenten
In simpele/lineaire systemen telt de activiteit van de componenten op (additiviteit)
In complexe systemen werken de processen, die betrokken zijn bij een activiteit, zo sterk op elkaar in dat
ze niet afzonderlijk kunnen worden begrepen (interacties)
Wat hebben we tot nu toe geleerd van lineaire statistiek:
Verklaringen over groepen:
o Vrouwen emotioneler dan mannen
o Baby’s hebben geen Theory Of Mind, peuters wel
o Adolescenten impulsiever dan jongvolwassenen
o Mensen met ADHD hebben zwak ontwikkelde effectieve functies
o Kinderen met autisme vertonen repetitief gedrag
o Docenten bevooroordeeld ten opzichte van leerlingen met lage SES-achtergrond
Laat zien dat we uitspraken doen over groepen
Verklaringen zijn vaak lineair
o Verandering in B is evenredig aan verandering in A
o Hoe ouder men wordt hoe minder impulsief gedrag
o Hoe zwakker EF hoe sterker ADHD
o Hoe repetitiever het gedrag hoe duidelijker het autisme
, Vergelijk gemiddelden
Correlatie berekenen (verklaarde variantie)
Anova uitvoeren
o Maar wat zegt dat over een individu?
Traditionele statistiek:
o Hebben alleen betrekking op de groep, niet het individu
o Lineaire relaties (zoals corrlatie, t-test, anova, regressie)
o Componenten verklaren gedrag
o Onafhankelijk componenten samen opgeteld verklaren het gedrag
o Waargenomen score = ware score + ruis
Complexiteitstheorie:
o Hebben betrekking op groep en individu, gemeten in de tijd
o Niet-lineaire relaties (zoals faseovergangen, kleine oorzaak groot effect en omgekeerd)
o Interacties verklaren gedrag (lokale interacties leiden tot het globale gedrag en andersom)
o Afhankelijke componenten (hele systeem kan van belang zijn)
o Waargenomen score= dynamisch veranderingsproces
Lineair:
o Een verandering in X gaat gepaard met een evenredige verandering in Y
o Eén rechte lijn
o Een oorzaak heeft een vast gevolg
o Statisch, één keer meten, verandert niet
Niet-lineair:
o Een verandering in Y is niet evenredig met X
o Geen één rechte lijn, wisselend, gebogen of stuk recht, stijgend en weer stuk recht
o Wederkerige relaties bijv., verandering
o Kijken naar dynamiek (niet naar het gemiddelde kijken), over langere tijd volgen
Statisch:
o Gewoonlijk vertegenwoordigt elk datapunt één gemeten waarde voor één persoon
o Dus elk puntje in een x/y-as tabel is één persoon
Dynamisch:
o Gewoonlijk vertegenwoordigt elk datapunt een veranderingsproces (veel waarden gemeten
in de tijd) van één individu
Causaliteit in complexe systemen:
Hoe betekenisvol is het gemiddelde bij een wisselende lijn?
Verzamelen van tijdreeksen veel nuttiger
,Waarom is personalisatie belangrijk?
Populatiestatistiek geeft kennis over een populatie
o Maar kunnen we daar ook wat mee voor het individu
Is iedereen hetzelfde, uniek of er tussenin?
Populatiestatistiek:
o Kleine effectgroottes in de pedagogiek
o Weinig informatie over het individu, terwijl het wel statisch significant is
o Daarom werkt het vaak niet op een specifiek individu
Traditionele kijk:
o Diversiteit als ruis, error, afwijkend
Gemiddelde = norm(aal)
Afwijking van het gemiddelde (diversiteit) = error uitschieters
Gemiddelde geldt voor de meeste mensen
Maar is dat zo?
Hoe groter het aantal individuen dat we observeren, hoe meer de individuele bijzonderheden, hetzij
fysiek/psychologisch, verdwijnen en hoe meer zij de algemene feiten bepalen op de grond waarvan de
samenleving bestaat en zichzelf in stand houdt (Quetelet)
Miller: gemiddelde brein
bepaalde hersenactiviteit in het gemiddelde brein werd tijdens onderzoek bij individuen niet gevonden
Het gemiddelde verbergt heel veel, zegt niets over specifieke onderdelen
Zo kun je ook hetzelfde IQ hebben, maar op veel onderdelen verschillend kunnen scoren (goed zijn in
andere dingen)
Of dezelfde kledingmaat, maar lengte en breedte verschilt bijvoorbeeld
Personen met dezelfde stoornis kunnen ook heel andere symptomen hebben
Grilligheidsprincipe (Todd Rose)
Dimensionaliteit
Bijna niemand scoort gemiddeld op multidimensionale constructen
o Bijv. intelligentie, kledingmaat, symptomen
Context-principe (Todd Rose)
Context speelt ook een rol
Fysieke constructen, zoals kledingmaat, zijn redelijk stabiel over verschillende contexten
Psychologische constructen zijn niet stabiel
Wat zegt populatiestatistiek nog?
Als profielen grillig zijn en psychologische eigenschappen verschillen tussen contexten, wat is een
populatie dan?
o Intelligent vs. niet-intelligent
o Extravert vs. introvert
o Angstig vs. niet-angstig
Wat zegt dit allemaal, je kunt het niet als groep zien eigenlijk
,(1)Een gemiddeld persoon bestaat niet
Bijna niemand scoort gemiddeld op multidimensionale constructen
Mensen gedragen zich anders in andere contexten
Diversiteit als rangorde (Galton):
Het gaat niet om de gemiddelde mens, niet overal hetzelfde op scoren
De verdeling geeft een rang weer
Normaalcurve:
o Sommige mensen zijn ergens slecht in en andere dingen juist weer goed
Lineaire curve:
o Wie slecht is in het één is doorgaans ook slecht in het ander en wie goed is in het één is
doorgaans ook goed in het ander
Het context- en grilligheidsprincipe:
Context principe: rang is niet stabiel
Grilligheidsprincipe: het is niet zo dat wie goed is in het één, ook goed is in het ander
Galton’s ideeën bleken niet te kloppen
o Hij had wel correlatie uitgevonden, waarmee ook nu nog onderzoekers iets proberen te
zeggen over individuen
Een verkeerde interpretatie van een correlatie:
Wie hoger dan een ander scoort op X, scoort ook hoger dan een ander op Y
Dat betekent niet dat:
o Iemand die hoger op X gaat scoren dan zichzelf, ook hoger gaat scoren op Y
o Dus als je hoog scoort op lezen, dat je rekenvaardigheden dan ook hoger worden
o Als we X bij iemand verhogen, wordt Y dus niet hoger
(2)Verschillen tussen personen zeggen niets over processen binnen personen
Variatie tussen persoenen en binnen personen is verschillend
Variatie tussen personen is niet bruikbaar voor het bestuderen van interventies
Vragen over verandering moeten binnen personen onderzocht worden
Hoe kunnen we iets leren van individuen?
Geen groepsvergelijkingen
Geen cross-sectionele correlaties
Volg individuen over de tijd alles is een proces
Het bestuderen van processen:
, Volg iets over de tijd heen (woordenschat, stemming, lichaamsbeweging, voedselkeuze)
Stijgt niet in één rechte lijn, maar naarmate kinderen ouder worden zullen er eerst niet veel
woordjes bijkomen, maar ineens schiet dat omhoog
Een aantal eigenschappen van processen in de praktijk/pedagogiek:
Sequentie-principe (Todd Rose)
o Equifinality: verschillende wegen, zelfde uitkomsten
o Traject is passend bij het individu
o Eerst werd er gedacht dat er een vaste volgorde was in de ontwikkeling van het lopen
Gebaseerd op gemiddelde
Dus bijv. eerst hoofd omhoog, rollen, kruipen, zitten etc.
Maar dit is dus niet bij iedereen zo, iedereen zijn eigen pad/traject
Iedereen zijn eigen volgorde ook, niet perse de vaste volgorde en zelfde tempo
Uiteindelijk wel zelfde uitkomst, leren allemaal lopen
Multifinaliteit
o Zelfde startpunt, maar andere trajecten en uitkomsten (vertakking)
o Bijv. uitkomsten van kindermishandeling (angst, agressie, aanpassing)
Stabiliteit en fluctuatie
o Verschil tussen het verwerven van vaardigheden (bijv. leren lopen) en meer fluïde
psychologische constructen (bijv. stemmingswisselingen)
o Verschillende mate van stabiliteit op verschillende tijdschalen
o Bijv. je leert lopen en dat is er een stabiele fase dat je dat kan, zo ook met stemming kan
even stabiel zijn
Onvoorspelbaarheid
o Op korte termijn redelijk precies zeggen wat de verwachting is (van het weer bijv.)
o Op lange termijn is dit lastiger te zeggen, betrouwbaarheidsinterval wordt groter, je weet
niet precies hoe het gaat lopen, kan fluctueren
o Je weet niet precies waar het dan heen gaat
Het is niet mogelijk om de uitkomst van psychotherapie vooraf te voorspellen
Mensen met dezelfde beginwaarden divergeren over de tijd heen
(3)Er is diversiteit in individuele processen
Sequentie-principe
Multifinaliteit
Stabiliteit en fluctuatie
Onvoorspelbaarheid
Samenvatting:
De gemiddelde persoon bestaat niet
Verschillen tussen personen zeggen niets over processen binnen personen
Context is cruciaal
Er is diversiteit in individuele processen
Echter, traditioneel onderzoek gaat daar wel vanuit
Complexe systemen van theorie tot praktijk
HC 2 – Personalisatie B en gifted education A
, Traditionele (medische) benadering: achterliggende oorzaken
In de pedagogiek/psychologie
Wat klopt er niet?
Voor geen enkele psychische aandoening is er een achterliggende oorzaak gevonden
Mensen hebben zeer individuele klachten, die niet passen in ‘hokjes’ van de DSM
DSM categorieën zijn beschrijvend, niet verklarend
o Hebben geen claims over causaliteit, homogeniteit bijv.
o Zeggen enkel iets voor de communicatie en behandelplanning
o Het zijn constructen, maar zegt niet waar het vandaan komt perse
Dat maakt de problemen die iemand ervaart niet minder echt, doen er wel zeker toe
Complexe systeem benadering:
Doel van complexiteitswetenschap
o Verklaren en begrijpen van patronen zonder achterliggende oorzaak
o Op individueel niveau
o Uit de interacties ontstaan er patronen, zonder dat dit direct afgesproken wordt, maar het
vormt wel iets en dat maakt het patroon niet minder echt (oftewel het probleem wat iemand
ervaart)
Netwerkmodellen als casusbeschrijving:
o
Het veroorzaakt elkaar, daarmee ook sterke
punten bijv. zien
Hoogbegaafdheid
De opvatting van een leek over hoogbegaafdheid