Voeding Samenvatting
Hoorcollege 2 - fysiologie maagdarmkanaal 2
Hoorcollege 3 - Lichaamssamenstelling 7
Hoorcollege 4 - Vetten en Vetzuren 13
Hoorcollege 5 - Gezondheidsraad 18
Hoorcollege 6 - Macronutriënten: Eiwitten 19
Hoorcollege 7 - Energiebalans 24
Hoorcollege 8 - Voedselverdeling wereldwijd 29
Hoorcollege 9 - Micronutriënten: Vitaminen en Mineralen 32
Hoorcollege 10 - Klinische voeding 38
Hoorcollege 11 - Voedselconsumptie methode 42
Hoorcollege 12 - De macht van het menu 48
,Hoorcollege 2 - fysiologie maagdarmkanaal
Maagdarmkanaal = spijsdigesverteringssysteem = tractus digestivus
Functie:
● Vertering/digestie van voeding = afbraak
● Absorptie van voedingsstoffen en vocht in bloed/lymfe = opname
● Excretie van afvalstoffen = uitscheiden
Motiliteit en secretie is vereist
- Motiliteit: Beweging van organen, zoals het peristaltische beweging (knijp beweging)
van het spijsverteringskanaal die voedsel naar de darmen verplaatst.
- Seceretie: productie en afgifte van bepaalde stoffen, zoals spijsverteringssappen
● Koolhydraat - polymeer van monosacharide die door elkaar verbonden zijn via
condensatie
● Eiwitten - keten van aminizuren
→ Enzymen (spijsvertering), hormonen (insuline) , transport (hemoglobine).
- Essentiële eiwitten moeten via voedsel binnen komen.
● Vetten - glycerol + 3 vetzuren
→ Verzadigd vet: zonder dubbele binding
→ Onverzadigd Vet: met dubbele binding, Meervoudig onverzadigd vet (>1 dubbele
binding) is essentieel vet (Omega 3 & 6)
Peristaltiek: samentrekking van sluitspieren
1. Bovenste en onderste slokdarmsfincter
Bovenste: tussen keelholte en slokdarm, zorgt ervoor dat voedsel in de slokdarm
blijft. Ontspant bij slikken.
Onderste: Tussen slokdarm en maag, voorkomt terugstroming in slokdarm
2. Pylorische sluitspier
Tussen de maag en duodenum (12 vingerige darm), regelt de doorgang van voedsel
van maag naar de dunne darm
3. Ileocaecale klep/klep van Bauhin
Tussen de ileum en de caecum, voorkomt terugstroom van dikke naar dunne darm
4. Rectale spier
Is aan het einde van de rectum, anus. Zorgt ervoor dat je niet continu naar het toilet
moet.
,Anatomie:
1. Orofarynx - Mond-keelholte
- Lengte 15 cm
- Je maakt 1500 mL speeksel / dag aan
→ Bevat uit 95% water, amylase & immunoglobuline A
- Functie: Verdunnen van voedsel, smaak, bescherming tegen
ziektes door aanwezigheid IgA
● IgA zorgt dat er al een groot deel bacterie gedood worden in de mond
2. Oesofagus - slokdarm
- Lengte 25-30 cm
- Spierlagen voor peristaltiek
● Binnenste laag loopt circulair
● Buitenste laag loopt longitudinaal
- Functie: Voortstuwen van voedsel, relaxatie en concentraties
3. Maag
- Lengte 20 cm
- Functie: Opslag en kneden van voedsel, vertering.
Als we hebben gegeten dan geeft ons lichaam gastrine af, dit zorgt ervoor dat
maagsap wordt aangemaakt en dat de zuurgraad in de maag omlaag gaat, 1.5-3.5
pH. Dan komt er pepsine vrij, dit enzym splitst eiwitten en breekt het af tot kortere
polypeptiden.
Leptine en Ghreline komen vrij. Ghreline is een hormoon wat de eetlust stimuleert
als je trek hebt, dan is het ghreline niveau hoog. Leptine is een hormoon dat de
eetlust onderdrukt, als je vol zit dan heb je een hoog leptine niveau.
4. Dunne darm
- Duodenum = twaalfvingerige darm, eerste deel van dunne darm 25-30 cm.
● Functie: Het begin van de chemische vertering van voedingsstoffen,
de maaginhoud wordt gemengd met spijsverteringssappen.
- Jejunum = nuchtere darm, middelste deel van dunne darm 2-2,5 m
● Functie: Een groot deel van de absorptie vindt hier plaats, via de
darmwand wordt het verteerde voedsel opgenomen in het bloed.
- Ileum = kronkeldarm, laatste deel van de dunne darm 3m
● Functie: Absorbeert B12, galzouten, overige vitamines en mineralen.
De dunne darm heeft een groot oppervlak, 150-200 m^2, door de villi en
microvilli, dit zijn de plooien in de darmen. Doordat ze het oppervlak
vergroten is de absorptie makkelijker.
, 5. Lever en Galwegen
- Dit is de chemische fabriek van metabole functies
● Metabolisme
I. Synthese van niet essentiele aminozuren en eiwitten: de
lever produceert aminozuren die belangrijk zijn om eiwitten te
bouwen.
II. Koolhydraatmetabolisme: De lever speelt een belangrijke rol
in de regulatie van de bloedsuikerspiegel door glucose om te
zetten in glycogeen (opslag).
III. Productie van triglyceriden en cholesterol: De lever
produceert vetten voor energieopslag. De lever produceert ook
LDL en HDL cholesterol die nodig zijn voor transport van
vetten door het bloed
● Ontgifte: ontgiften van schadelijke stoffen
I. Afbraak van erytrocyten (rode bloedcellen): Als deze
worden afgebroken dan wordt hemoglobine omgezet in
bilirubine, dit wordt vervolgens via de gal uitgescheiden in
dunne darm.
II. Omzetting van ammoniak (NH3) naar ureum: Bij afbraak
van aminozuren komt er ammoniak vrij, dit is giftig dus de lever
zet dit om in ureum, dit wordt via de nieren uitgescheiden in
urine.
III. Afbraak van medicatie: Het CYP450 enzymen systeem in de
leer zorgt ervoor dat giftige stoffen worden afgebroken en
uitgescheiden uit het lichaam.
● Genereren en Secretie
I. Stollingseiwitten: De lever maakt deze eiwitten, deze zijn
nodig om bloedingen te stoppen
II. Gal: De lever produceert gal, gal helpt bij het verteren van
vetten.
III. Enzymen: De lever produceert verschillende soorten enzymen
die belangrijk zijn voor zijn eigen levercellen
● Opslag
I. Vitaminen: De lever is een opslagplaats voor verschillende
vetoplosbare vitamines ADEK en de wateroplosbare vitamine
B12. Ook slaat die ijzer en koper op.
II. Glycogeen: Hij slaat glycogeen op als opslagvorm van
glucose, als het lichaam energie nodig heeft zet die dit weer
om.
III. Bloed: De lever kan ongeveer 1.5 L bloed opslaan. Dit is
belangrijk in bloedverlies, want de lever kan snel bloed
vrijgeven.