Werkgroepen insolventierecht
Inhoud
Werkgroep 1: inleiding .............................................................................................................2
Werkgroep 2: girale betaling en verrekening ..............................................................................6
Werkgroep 3: goederenrechtelijke zekerheidsrechten ............................................................. 11
Werkgroep 4: wederkerige overeenkomsten ............................................................................ 16
Werkgroep 5: verhaalsbenadeling .......................................................................................... 21
Werkgroep 6: aansprakelijkheid curator .................................................................................. 25
Werkgroep 7: voortzetting, doorstart, medezeggenschap ........................................................ 28
Werkgroep 8: bestuurdersaansprakelijkheid ........................................................................... 31
Werkgroep 9: uitdeling, verificatie en akkoord ......................................................................... 35
Werkgroep 10: WHOA ............................................................................................................ 42
Werkgroep 11: internationale insolventies .............................................................................. 48
1
,Werkgroep 1: inleiding
Korte vragen
1. Noem enkel verschillen tussen faillissement en surseance van betaling.
a. Surseance van betaling is meer gericht op continuïteit, terwijl faillissement op
liquidatie van het vermogen is gericht.
b. Faillissement is voor alle crediteuren, surseance is alleen voor concurrente
crediteuren.
c. Surseance is alleen door de schuldenaar zelf aan te vragen, terwijl faillissement
kan worden aangevraagd door een schuldenaar, schuldeisers of het OM.
d. Voor het aanvragen van surseance van betaling heeft de bestuurder van een BV
geen goedkeuring van de ava nodig, terwijl dit wel is vereist in het geval van
faillissement.
e. Bij faillissement moeten meer stukken worden overlegd, terwijl deze niet of
vrijwel niet zijn vereist voor de surseance van betaling.
f. Bij surseance van betaling blijft de schuldenaar bevoegd om over zijn vermogen
te beschikken, maar heeft hij goedkeuring van de bewindvoerder nodig, terwijl de
schuldenaar in faillissement niet langer bevoegd is om over zijn eigen vermogen
te beschikken.
2. Bespreek aan de hand van één bepaling uit de Faillissementswet en één voorbeeld
uit de jurisprudentie de rol en betekenis van het fixatiebeginsel voor het
faillissement. Het fixatiebeginsel houdt in dat
3. Bestrijding van faillissementsfraude was een van de pijlers van het
wetgevingsprogramma Herijking Faillissementsrecht, hetgeen heeft geleid tot
aanpassing van art. 68 Fw. Omschrijf kort wanneer sprake is van
faillissementsfraude en welke juridische remedies daartegen bestaan.
Faillissementsfraude: fraude gepleegd voorafgaand, tijdens of middels het failliet te
laten gaan van een bedrijf, waarover de curator niet is geïnformeerd, terwijl de
schuldenaar weet dat het faillissement is uitgesproken of er aan zit te komen. Er zijn
meerdere vormen van faillissementsfraude:
a. Verwijtbare benadeling → schuldeisers worden bewust benadeeld. Kan
voorkomen worden met actio pauliana (art. 42 Fw)
b. Faillissement met voorbedachten rade → overeenkomsten worden gesloten,
terwijl er wetenschap is dat deze niet kunnen worden voldaan.
c. Bedrieglijke bankbreuk → goederen aan de boedel onttrokken of onder de
marktprijs onttrokken
De curator kan informatie achterhalen en veiligstellen via de RC, bv. in art. 66 Fw →
verhoor door de RC, digitale informatie veiligstellen, binnentreden, verzoek tot
inbewaringstelling of een paspoort signaleren danwel innemen.
4. In oktober 2018 zijn de IJsselmeerziekenhuizen en het Slotervaartziekenhuis failliet
verklaard. Deze faillissementen hebben in de media de nodig aandacht gekregen.
Bespreek enkele specifieke problemen die zich voordoen bij een faillissement van
een zorginstelling of ziekenhuis. Normaal gesproken staan bij een faillissement de
belangen van schuldeisers voorop. Bij een zorginstelling heb je echter ook met
belangrijke andere belangen te maken, namelijk de belangen van patiënten. Hoe ga je
om met deze verschillende belangen en hoe kun je de veiligheid van patiënten enerzijds
garanderen en anderzijds de belangen van de schuldeisers behartigen?
2
,Casus 1: Crediteur Alinks heeft twee opeisbare vorderingen op debiteur Brandse. Beide zijn
ondanks herhaalde aanmaningen onbetaald gebleven.
a) Kan Alinks met succes het faillissement of de surseance van betaling van Brandse
aanvragen? Art. 1 Fw bepaalt dat een faillissement kan worden aangevraagd door: 1. De
schuldenaar zelf, 2. Schuldeisers of 3. Het OM. Art. 6 lid 3 Fw bepaalt dan o.a. dat er
meer dan één schuldeiser moet zijn (= pluraliteit van schuldeisers). In dit geval is er maar
sprake van één schuldeiser, waardoor niet aan de pluraliteit is voldaan en er dus geen
faillissement kan worden aangevraagd.
Surseance van betaling (art. 214 Fw) kan alleen worden aangevraagd door de
schuldenaar zelf. Dat betekent dus dat Alinks dit niet kan aanvragen.
Stel dat Alinks het faillissement van Brandse kan aanvragen.
b) Welke stukken dient Alinks dan aan de rechtbank toe te zenden in het kader van een
faillissementsaanvraag van Brandse? Alinks moet stukken aanvoeren waaruit
summierlijk blijkt dat er feiten of omstandigheden bestaan die aantonen dat de
schuldenaar in de toestand verkeert dat hij is gehouden te betalen (art. 6 lid 3 Fw). Het
Procesreglement insolventiezaken bevat nadere regels over de inhoud van het
verzoekschrift en daaraan toe te voegen stukken.
c) Stel dat Alinks één van zijn vorderingen op Brandse heeft overgedragen aan
Driehoven. Hoe luidt uw antwoord op vraag a nu? In dit geval zijn er, in tegenstelling tot
de situatie bij a, 2 opeisbare vorderingen. Daarmee lijkt er dan ook aan het
pluraliteitsvereiste te worden voldaan. Een schuldeiser kan niet met het oog op het
aanvragen van faillissement door cessie van een gedeelte van zijn vordering ervoor
zorgen dat de schuldenaar meerdere schuldeisers heeft (HR 4 juni 1923). Schuldeisers
die verschillende delen van dezelfde vordering hebben geërfd, moeten in het kader van
pluraliteit als één schuldeiser worden beschouwd (Hof Den Haag 22 juni 2020).
Anders dan hiervoor heeft Alinks één opeisbare vordering op Brandse. Hij weet dat
Christovsen een niet-opeisbare vordering op Brandse heeft. Beide vorderingen blijven
onbetaald.
d) Kan Alinks met succes het faillissement van Brandse aanvragen? Is voor het
antwoord op die vraag relevant of Alinks de hoogte van de vordering van Christovsen
kan bewijzen? ? Art. 1 Fw bepaalt dat een faillissement kan worden aangevraagd door:
1. De schuldenaar zelf, 2. Schuldeisers of 3. Het OM. Art. 6 lid 3 Fw bepaalt dan o.a. dat
er meer dan één schuldeiser moet zijn (= pluraliteit van schuldeisers). In dit geval zijn er
2 schuldeisers en 2 vorderingen. Er moet sprake zijn van meer dan één vordering. Het feit
dat de steunvordering van Christovsen nog niet opeisbaar is, maakt hiervoor niet uit. Ook
de hoogte van de vordering van Christovsen is niet relevant.
e) Kan Christovsen het faillissement van Brandse aanvragen? Er moet minimaal één
opeisbare vordering zijn. Deze is er, namelijk: de vordering van Alinks. Ook de
schuldeiser met een niet-opeisbare vordering kan een faillissementsaanvraag doen,
want ook hij heeft er belang bij dat hij meteen kan meedelen in de opbrengst en niet
hoeft te wachten totdat de vordering opeisbaar is geworden. Art. 131 Fw → de
schuldenaar kan zich tijdens het faillissement niet op een opschortende tijdsbepaling
beroepen.
f) Kan Brandse voorkomen dat hij failliet wordt verklaard of in surseance van betaling
geraakt, en zo ja, hoe? Hij zou één van de twee vorderingen kunnen voldoen, zodat
wordt voldaan aan één van beide en er dus geen sprake meer is van twee vorderingen.
Daarnaast zou hij kunnen kijken of hij o.b.v. de WOA op een akkoord zou kunnen komen.
andere mogelijkheden zouden zijn:
a. Voorlopige surseance van betaling aanvragen
3
, b. Afkoelingsperiode verzoeken om alsnog een onderhands akkoord tot stand te
brengen
g) Stel dat Tom Brandse enig bestuurder is van Brandse BV. De aandelen van Brandse
BV worden gehouden door 3 aandeelhouders (Tom Brandse en zijn twee broers), die
elk 33,33% van de aandelen bezitten. Moet Tom Brandse de aandeelhouders
raadplegen voordat hij ten aanzien van Brandse BV faillissement of surseance van
betaling aanvraagt? Zo ja, wat is het gevolg als hij faillissement of surseance
aanvraagt zonder de aandeelhouders te raadplegen?
a. Bij faillissement moeten alle aandeelhouders overeenstemming hebben alvorens
het faillissement aangevraagd kan worden. In dit geval had Brandse dus
toestemming moeten hebben van de 2 andere aandeelhouders (art. 2:246 BW).
Dit is tenzij de statuten anders bepalen. Aangezien deze toestemming er niet is,
kan het faillissement niet worden aangevraagd. Mocht hij dit wel doen, dan zou
dit kunnen leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid.
b. Voor surseance van betaling hoeven aandeelhouders niet te worden
geraadpleegd. Het bestuur kan deze aanvraag doen. Aangezien Brandse enig
bestuurder is, is dit geen probleem. Hij hoeft in dit geval de aandeelhouders dus
niet te raadplegen.
h) Is Tom Brandse verplicht om het faillissement van Brandse BV aan te vragen indien
Brandse BV niet langer kan voldoen aan haar opeisbare verplichtingen? Zoals ook
hier boven staat: uiteindelijk bepaalt de ava of faillissement wordt aangevraagd (art.
2:246 BW). Brandse is dus niet verplicht om faillissement aan te vragen. Echter, als het
bestuur wist of behoorde te weten dat de BV haar verplichtingen niet zou kunnen nagaan
en wel nieuwe overeenkomsten of verplichtingen aangaat, dan is ze in beginsel
aansprakelijk op de voet van art. 2:248 BW.
i) Welke stukken moeten in het kader van de eigen faillissementsaanvraag naar de
rechtbank worden toegezonden? Brandse moet stukken aanvoeren waaruit
summierlijk blijkt dat er feiten of omstandigheden bestaan die aantonen dat de
schuldenaar in de toestand verkeert dat hij is gehouden te betalen (art. 6 lid 3 Fw). Het
Procesreglement insolventiezaken bevat nadere regels over de inhoud van het
verzoekschrift en daaraan toe te voegen stukken. Hij moet allereerst de eigen aangifte
invullen, waarbij hij bijvoorbeeld bankafschriften zal moeten toevoegen.
Casus 2: puntlasser Stefanos wordt op dinsdag 3 september 2024 om 15.00 u failliet verklaard
door de Rechtbank Gelderland. Op 5 september 2024 wordt dit gepubliceerd in de
Staatscourant (ook digitaal beschikbaar) en opgenomen in het Centraal Insolventieregister CIR.
a) Stefanos probeert er ondanks de faillietverklaring maar het beste van te maken en
spreekt die avond (3 september 2024) af in een café in Arnhem met een goede
vriend. Terwijl hij achteruit inparkeert in een parkeerhaven vlak voor het café, rijdt
Stefanos een voetganger aan. Kan de voetganger de schade op de boedel verhalen?
Het ontstaan van schulden na de faillietverklaring waar de boedel niet bij gebaad is, gaan
niet mee in het uitgesproken faillissement (art. 23 en 24 Fw). Wel kan Stefanos worden
aangesproken door bv. beslaglegging op zijn goederen of inkomsten die buiten het
faillissement blijven (zoals genoemd in art. 21 Fw).
b) Anders dan hiervoor heeft de aanrijding plaatsgevonden toen Stefanos op weg was
naar de rechtbank op 3 september 2024 om 13.00 u. Hoe luidt nu uw antwoord op
vraag a? art. 23 Fw → faillissement heef terugwerkende kracht tot 0:00 uur, ondanks dat
het faillissement nog niet wat uitgesproken. Deze vordering kan dus niet worden
betrokken in de insolventieprocedure.
c) De curator besluit de onderneming van Stefanos, die een eenmansbedrijfje voerde
waar nog wat onderhanden werk ligt dat rendabel op korte termijn kan worden
afgemaakt, voort te zetten. Tijdens de voortgezette werkzaamheden verwondt
4