Pensioenrecht samenvatting
Geen tentamenstof
- Nabestaandenpensioen - Artikel 52, 100 en 135 PW - PPI
- Verzekeringsovereenkomst artikel 5 PW - PF Governance - WIA
- Wet Vereniging Pensioenrechten bij Scheiding - Fiscale wetten
- Wet verplichte beroepspensioenregeling - Toezicht AFM en DNB
- Gevolgen onjuiste communicatie - Verzekeraar
- FTK pensioenfonds - Waardeoverdracht
Het pensioensysteem in Nederland
Pensioen is een woord dat we vaak gebruiken, maar het heeft meerdere betekenissen. In de spreektaal hoor
je bijvoorbeeld: “X is met pensioen” of “X gaat met pensioen”. Hiermee bedoelen we meestal dat iemand
gestopt is met werken en een inkomen ontvangt omdat hij of zij ouder is geworden. Dit is te kort door de
bocht, want er bestaat bijvoorbeeld ook arbeidsongeschiktheidspensioen en nabestaandenpensioen. Een
overkoepelende factor is dat het gaat om het gemis van inkomen.
Zonder pensioen zou het voor weinig mensen mogelijk zijn om te stoppen met werken. Het voorkomt dus
armoede.
Een groot deel van pensioenrecht is verbintenissenrecht: het sluiten van overeenkomsten. Het is verder een
breed rechtsgebied, wat veel onderdelen bestrijkt, waaronder sociaal zekerheidsrecht, arbeidsrecht,
financieel recht (WFT) en bestuursrecht. Om die reden zijn er veel aparte wetten, en plekken waar pensioen
geregeld is.
Pensioen in de wet?
Boek 7 Titel 10 kent geen definitie voor pensioen. Wel komt de term pensioen vaak terug:
bijvoorbeeld:
○ Art 655 lid 1 j BW informatie deelnemen pensioenregeling
○ Art 631 lid 3 BW loonbesteding: als deelnemen pensioenfonds / premie verzekeraar
○ Art 664 lid 1 BW rechten pensioenovereenkomst bij OvO niet over indien …
Boek 7 titel 10 gaat over arbeidsovereenkomstenrecht, wat er op kan duiden dat pensioen een
arbeidsvoorwaarde Dat dit het geval kan zijn, is ook te zien in de WOR: art 27 lid 1 onder a WOR:
instemmingsrecht OR bij wijziging pensioenregeling.
Het pensioenstelsel in Nederland is een driepijlerstelsel.
01. Wettelijk pensioen
02. Arbeidsgerelateerd pensioen
03. Individueel pensioen
De drie pijlers weerspiegelen:
(1) verschil in grondslag voor het verwerven van aanspraken van pensioen, en;
● Eerste pijler: wet; Tweede pijler: arbeid en derde pijler: individu
(2) verschil in verantwoordelijkheidsverdeling:
● Eerste pijler: overheid; Tweede pijler: sociale partners en derde pijler: individu
(3) verschil in overheidsbetrokkenheid.
● De overheidsbetrokkenheid bestaat bij de eerste pijler uit het tot stand brengen van de
wetgeving waar de aanspraken op pensioen rechtstreeks aan worden ontleend.
● Bij de tweede en derde pijler bestaat de overheidsbetrokkenheid uit het faciliteren van de
totstandkoming van een en uit het stellen van wettelijke regels ter bescherming van de
pensioenen.
○ Het faciliteren gebeurt in de eerste plaats door de verplichte deelneming in
pensioenregelingen mogelijk te maken.
○ In de tweede plaats gebeurt het faciliteren door fiscale wetgeving waarin de
premiebetaling voor pensioenaanspraken aftrekbaar is gemaakt voor de
loonbelasting of de inkomstenbelasting, alsmede de vennootschapsbelasting.
, De vraag kan gesteld worden of je het wel pijlers moet noemen, of dat (1) lagen of (2) trappen niet een betere
omschrijving is. De overheid regelt eigenlijk de begane grond. Werkgevers kunnen daar bovenop
voorzieningen treffen en de werknemer kan her zelf aftoppen als slagroom op de taart (drieptraksraket).
Voorstel vijfpijlerstelsel Wereldbank 2005:
01. Zero pijler bestaande uit sociale bijstand gefinancierd door de overheid;
02. Eerste pijler bestaande uit verplichte pensioenvoorzieningen die op omslagbasis worden
gefinancierd;
03. Tweede pijler bestaande uit verplichte ‘defined contribution’-pensioenregelingen;
04. Derde pijler bestaande uit vrijwillige individuele voorzieningen;
05. Vierde pijler bestaande uit informele steun van bijvoorbeeld familie, sociale
ondersteuningsprogramma’s en persoonlijk vermogen.
⇒ In Nederland kan dit al door beleggingen of vermogen dat in een huis besloten ligt. Een eigen
woning zonder lasten en een inkomen uit pensioen zijn tot op bepaalde hoogte communicerende
vaten: indien er geen woonlasten meer zijn, kan met een lager (pensioen)inkomen worden volstaan
en omgekeerd.
Nibud noemt geeft een andere invulling:
⇒ Vierde Pijler Arbeid na pensionering
⇒ Vijfde Pijler Inkomsten uit vermogen ( spaargeld, woning, beleggen, aandelen)
In het hoorcollege noemde Van Marwijk Kooy de bovenstaande vierde pijler ook. Ook noemde hij een
mogelijke pijler van arbeidscapaciteit. Ook als je met pensioen bent, kan je nog blijven doorwerken.
Eerste pijler Grondslag: wet
De eerste pijler ziet op wettelijke socialezekerheidsregelingen betreffende pensioen. Een algemeen kenmerk
is dat het gaat om door de overheid getroffen pensioenregelingen met een verplichte deelneming die
voorzien in ten minste een minimuminkomen/bestaansminimum.
In Nederland omvat dit:
(1) ouderdomspensioen (AOW); pensioen aangeduid als ouderdomspensioen
(2) nabestaandenpensioen (Anw) en pensioen aangeduid als uitkering
(3) arbeidsongeschiktheidspensioen (WIA). pensioen aangeduid als uitkering
[A = volksverzekering / W = werknemersverzekering]
Financiering via het omslagstelsel. Het omslagstelsel is een financieringsstelsel waarbij werknemers
elk(kalender)jaar een vooraf bepaald percentage van hun inkomen aan premie afdragen. Deze premie wordt
in hetzelfde jaar gebruikt voor de financiering van de AOW-uitkeringen. De omslagfinanciering kent een
plafond. Doordat de premie is gemaximeerd, wordt er bij een tekort een deel betaalt uit de algemene
middelen.
➔ Het stelsel werkt als volgt:
○ Elk jaar wordt geschat hoeveel er nodig is voor de uitkeringen.
○ Het benodigde bedrag wordt "omgeslagen" over de inkomens die in dat jaar worden
verdiend door de mensen die jonger zijn dan 67 jaar. Iedereen die werkt, betaalt een vast
percentage van zijn inkomen
○ Naast de premies wordt de AOW aangevuld met geld uit de algemene middelen, oftewel
belastinginkomsten die door de overheid worden opgehaald. Dit is nodig omdat de
inkomsten uit de AOW-premies alleen niet voldoende zijn om alle AOW-uitkeringen te
betalen, zeker gezien de vergrijzing.
➔ Een belangrijk kenmerk van het omslagstelsel is dat er niet wordt gespaard. Er is dus geen opbouw
van pensioenvermogen.
○ Hierom is een grote mate van solidariteit nodig. Het is daarom alleen mogelijk in landen
met een sterk socialistische verleden. Er is sprake van intergenerationele solidariteit.
➔ Omslagstelsel is erg gevoelig voor demografische veranderingen
, ○ Als de bevolking vergrijst verandert de verhouding tussen gepensioneerden en werkenden.
Werkenden moeten meer gepensioneerden onderhouden, dus de premie moet stijgen of de
pensioenuitkeringen moeten worden gekort.
○ Landen met een omslagstelsel lossen dit in veel gevallen tijdelijk op door de
pensioenverplichtingen uit de algemene middelen bij te springen (reservefonds), maar ook
deze algemene middelen moeten uiteindelijk worden opgebracht door de belastingbetaler.
➔ Omslagstelsel niet gevoelig voor veranderingen op financiële markten, zoals lage rente
Voordelen omslagstelsel Nadelen omslagstelsel
Eenvoudig te beheren: Geen complexe reserveberekeningen Kwetsbaar voor demografische veranderingen: Als
nodig. er minder werkenden zijn om de kosten te dragen,
moeten de bijdragen fors omhoog.
Flexibel: Direct aan te passen aan jaarlijkse kosten. In
Kamerstukken wordt gesteld dat door het omslagstelsel de Geen buffer voor schokken: Onverwachte
bijdragen/uitkeringen jaarlijks eenvoudig kunnen worden stijgingen in kosten leiden direct tot hogere
aangepast aan de actuele economische omstandigheden, bijdragen
zoals inflatie.
Welvaartsvast: Bij omslagfinanciering is het mogelijk om de
pensioenen te koppelen aan de
loonontwikkeling zodat pensioenen welvaartsvast worden.
AOW (Algemene Ouderdomswet )
De AOW is een minimumvoorziening waarmee ingezetenen in Nederland in een basispensioen
worden voorzien na het bereiken van de AOW-leeftijd. Het is daarom een volksverzekering en geen
werknemersverzekering.
Op grond van artikel 6 AOW hebben ingezetenen, die verzekerd zijn, bij het bereiken van de
AOW-leeftijd recht op AOW. Je bent ingezeten als je in nederland woont of werkt.
⇒ Het is geen vereiste dat iemand stopt met werken
⇒ Als iemand minder dan een jaar verzekerd is geweest (bijvoorbeeld als ze kort in
Nederland hebben gewoond of gewerkt), bouwt die persoon minder dan 2% van de AOW
op. Dit wordt een "kruimel pensioen" genoemd omdat het zo'n klein bedrag is dat het niet
zinvol wordt geacht om het apart uit te keren. Volgens de regels wordt AOW niet toegekend
als je minder dan een jaar verzekerd bent geweest. Dit voorkomt administratieve lasten
voor zeer kleine bedragen.
⇒ Als je als werknemer een deel in het buitenland werkt, kan het zo zijn dat je werkgever
vervangend aow aanbiedt,
De AOW dekt de volgende twee risico’s af:
01. Het voorkomt dat iemand zonder inkomen komt te zitten na het verlaten van de
arbeidsmarkt. Hoewel er geen verbod is om te blijven werken na bijvoorbeeld je 67e, is het
pensioenstelsel vooral ontworpen om inkomenszekerheid te bieden vanaf de
pensioengerechtigde leeftijd.
02. Het dekt het lang leven risico af. Het ouderdomspensioen wordt levenslang uitgekeerd.
Hoewel dit niet expliciet in de wet staat, is het impliciet geregeld doordat er geen maximale
termijn aan de uitkering is gekoppeld. Uit artikel 18 AOW blijkt bijvoorbeeld dat het
ouderdomspensioen blijft doorlopen tot de pensioengerechtigde overlijdt.
[Opbouwsystematiek] Volgens artikel 6 AOW wordt het pensioen lineair opgebouwd op basis van het
aantal jaren dat iemand ingezetene is van Nederland tussen de leeftijd van 17 en 67 jaar. Voor elk
jaar dat je verzekerd bent, bouw je 2% van je volledige pensioen op. Dit betekent dat na 50 jaar een
volledig pensioen wordt bereikt (50 jaar × 2% = 100%). Je bouwt dus een recht op.
De pensioengerechtigde leeftijd (eigenlijk is het dus niet de aow-leeftijd, maar de
pensioengerechtigde leeftijd is de correcte term) is in de loop der jaren verhoogd. Artikel 7a AOW
regelt dat de leeftijd tussen 2013 en 2024 stapsgewijs verschuift van 65 naar 67 jaar. Vanaf 2028
wordt de leeftijd verder verhoogd naar 67 jaar en 3 maanden, gekoppeld aan de levensverwachting.
Daarbij is de eventuele verdere verhoging van de AOW-leeftijd voor 2/3-gekoppeld aan de
ontwikkeling van de levensduurverwachting.
⇒ Als de AOW-leeftijd stijgt, stijgt ook de periode waarover wordt opgebouwd. Hierdoor
blijft de totale opbouwperiode 50 jaar.
Volgens artikel 9 AOW bedraagt de netto-uitkering:
, ● 70% van het netto-minimumloon voor ongehuwden (ongeveer € 1.569 bruto per maand in
huidige cijfers).
● 50% van het netto-minimumloon per persoon voor gehuwden of samenwonenden.
⇒ De AOW is dus gekoppeld aan het minimumloon.
Belangrijk is dat de hoogte van de AOW niet afhankelijk is van ander inkomen, zoals loon, vermogen
of een aanvullend pensioen van een pensioenfonds of verzekeringsmaatschappij. Ook een
eventueel vermogen of eigen huis is niet van invloed op uw AOW-uitkering. Dit wordt een ‘flat
rate’-uitkering genoemd.
De kosten voor de AOW zijn hoog en stijgen door dubbele vergrijzing:
01. Meer ouderen: Door de vergrijzing groeit het aantal gepensioneerden. Dit betekent dat er
steeds meer mensen recht hebben op AOW.
02. Langere levensduur: Ouderen leven langer en ontvangen daardoor langer een
AOW-uitkering.
Alleen de AOW kost de staat ruim 40 miljard euro per jaar. Dit is een aanzienlijk deel van de totale
overheidsuitgaven, die rond de 200 miljard euro per jaar liggen. Om de stijgende kosten van de
AOW te beheersen, heeft de Nederlandse overheid sinds 2013 maatregelen genomen, waaronder het
stapsgewijs verhogen van de AOW-leeftijd.
Verder heb je in de eerste pijler ook nog:
01. ANW (algemene nabestaandenpensioen) - schrijven wij een essay over - geen opdrachten over op
het tentamen
De Algemene Nabestaandenwet (ANW) is een Nederlandse volksverzekering die bedoeld is om
nabestaanden financieel te ondersteunen na het overlijden van een kostwinner. Het wegvallen van
inkomen is dan ook het afgedekte risico.
Net als voor de AOW omvat de kring van verzekerden ingezetenen en degenen die wegens arbeid in
Nederland aan de loonbelasting zijn onderworpen (artikel 13 Anw). De netto nabestaandenuitkering
is gelijk aan 70% van het nettominimumloon (artikel 17 Anw), maar anders dan de AOW-uitkering is
de Anw-uitkering wel afhankelijk van het inkomen (artikel 18 Anw).
Vroeger was dit een belangrijkere wet dan nu door de verandering in de man/vrouw-verdeling.
Vroeger was het vaker zo dat de man de broodwinnaar was en de vrouw thuisbleef. Nu worden de
taken veel meer verdeeld.
02. WIA (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen) - onderdeel van sociale zekerheidsvak
Sociale verzekering die werknemers financieel ondersteunt als ze arbeidsongeschikt raken door
ziekte of een ongeval.
Tentamenvraag: AOW
De AOW wordt gefinancierd via een omslagstelsel, en tweede pijler pensioenen via kapitaaldekking. Maar
dat maakt in de praktijk eigenlijk helemaal geen verschil: er worden premies betaald en die leiden tot
opbouw van een uitkering.
● Onjuist. Kern stelling zit in tweede zin. En die slaat de plank echt mis. Het wettelijk vereiste van
kapitaaldekking voor OP (art 127 PW) maakt enorm verschil: een vermogen van (dagkoers, want
belegd) 1.500 miljard. Dus de wijze van financiering van tweede pijler pensioen is veel robuuster: veel
minder beroep op solidariteit dan AOW.
● Op zich onderscheid kapitaal / omslag begrepen, maar grote impact van verschil niet benoemd.
● Onjuist om 2 redenen die niet de kern raken. allebei noemen voor punten.
○ 1 Tweede helft eerste zin alleen juist voor zover OP; bij NP en AOP geldt geen kapitaal
dekkingseis en in praktijk meestal risicodekking. WTP brengt zelfs plicht risicodekking (16
PW) voor NP voor geval overlijden onder de pensioenleeftijd.
○ 2: bij de AOW bepaalt niet de premie de opbouw van de uitkering, maar ingezeteneschap
(art 6 lid 1 AOW).
Derde pijler Grondslag: individuele keuze