Samenvatting Rechtswetenschappen - Privaatrecht (RB0204) - 10 EC
- Samenvatting door Bart van den Krommenacker
Deze uitgebreide samenvatting is de ideale gids voor de cursus Rechtswetenschappen - RB0204
en biedt een helder overzicht van de belangrijkste concepten en leerstof. De focus ligt op het
privaatrecht, met nadruk op het vermogensrecht, waarin de juridische relaties tussen burgers en
hun vermogensrechtelijke handelingen worden behandeld. Het biedt inzicht in zowel algemene
begrippen als specifieke leerstukken binnen het goederenrecht en verbintenissenrecht.
De samenvatting bevat:
Een tekstboek voor de fundamentele begrippen.
Handboek: J. Tigchelaar, Grondslagen van het recht 3: Vaardigheden, Den Haag: Boom
Juridische Uitgevers, de meest recente uitgave.
Digitale leeromgeving met oefenvragen, videomateriaal, zelftoetsen en tussentijdse
toetsen.
Jurisprudentie voor diepgaand inzicht in de toepassing van het recht.
Hoorcolleges en herhalingstoetsen voor extra verdieping.
Leereenheid 1 – Een inleiding in het privaatrecht
Onderscheid privaat en publiekrecht, drie criteria:
a. de subjecten die een rol spelen;
b. het belang dat gediend wordt;
c. de wijze van handhaving van de regels.
a. subjecten: betreft de juridische relatie een relatie tussen burgers onderling, dan is de relatie
privaatrechtelijk van aard (vb. persoon A verkoopt zijn huis aan persoon B).
- de overheid kan in twee kwaliteiten optreden: in publiekrechtelijk en in privaatrechtelijke
kwaliteit.
b. belang: publiekrechtelijk regelt het algemeen belang, privaatrecht regelt de belangen van
afzonderlijke burgers.
- Let op! Verschil is niet absoluut.
c. de wijze van handhaving van de regels: het initiatief tot handhaving van privaatrechtelijke
regels wordt aan de betrokken individuen zelf overgelaten.
- Het publiekrecht omvat de regels die door de overheid als overheid (kunnen) worden
gehandhaafd. Tot het publiekrecht worden gerekend:
- staatsrecht;
- administratief of bestuursrecht;
- strafrecht.
Onderscheid tussen materieel privaatrecht en formeel privaatrecht
- Materieel privaatrecht: de regels die aan de personen rechten en plichten toekennen.
- onderscheid regelend en dwingend recht:
- regelend recht: regels die door de wetgever zijn opgesteld om in bepaalde
situaties te gelden, voor zover niets anders geregeld is.
- dwingend recht: regels die door de wetgever zijn opgesteld en waarvan niet mag
worden afgeweken.
- Formeel privaatrecht: geeft aan op welke wijze men het materiële privaatrecht kan
verwezenlijken.
- regels van het formele privaatrecht vindt men in:
- het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), 1838;
- de Wet op de Rechterlijke organisatie (RO), 1827;
- bijzondere wetten.
1
,Leereenheid 2 – Een inleiding in het vermogensrecht
Ontstaansgeschiedenis, indeling en systematiek van het BW
- bij Koninklijk Besluit (KB) van 25 april 1947 ontving prof. Mr. E.M. Meijers, hoogleraar burgerlijk
recht te Leiden, de opdracht een nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) te ontwerpen.
- Als argumenten voor een NBW werden aangevoerd:
- de onoverzichtelijkheid van de verspreiding van het privaatrecht over twee
wetboeken (namelijk het BW en het Wetboek van Koophandel);
- de sterke veroudering van het BW van 1838;
- de invloeden van de maatschappelijke ontwikkelingen die het burgerlijk recht
sinds 1838 had ondergaan, dienden ook in de wetstekst tot uiting te komen.
- in februari 1990 werd het KB getekend tot invoering van het NBW.
Schematisch ziet de indeling van het BW er als volgt uit:
Personenrecht − Boek 1 Personen- en familierecht
− Boek 2 Rechtspersonen
Vermogensrecht
1. Algemeen deel − Boek 3 Vermogensrecht in het algemeen
2. Bijzonder deel − Boek 4 Erfrecht
− Boek 5 Zakelijke rechten
− Boek 6 Algemeen gedeelte van het
verbintenissenrecht
− Boek 7 Bijzondere overeenkomsten
− Boek 8 Verkeersmiddelen en vervoer
− Boek 9 Dit boek is gereserveerd voor de
rechten op voortbrengselen van de
menselijke geest (de intellectuele
eigendomsrechten)
− Boek 10 Internationaal privaatrecht
- Aan de indeling/systematiek van het BW liggen twee hoofdprincipes ten grondslag:
a. het onderscheid tussen personenrecht en vermogensrecht
b. binnen het vermogensrecht het onderscheid in een algemeen en een bijzonder deel.
- Het personenrecht valt uiteen in twee rechtsgebieden:
1. het personenrecht in enge zin, en;
2. het rechtspersonenrecht
Rechtssubjecten, bestaande uit:
- het personenrecht gaat over natuurlijke personen, mensen
- een rechtspersoon: een door mensen in het leven geroepen organisatie die een
bepaalde status heeft (die aan haar is toegekend door het recht), waardoor zij de
bevoegdheid heeft om in het rechtsverkeer als eenheid te functioneren.
- grofweg drie categorieën rechtspersonen:
a. de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap, de vereniging,
de stichting, de onderlinge waarborgmaatschappij en de coöperatieve vereniging. - dit zijn
alle privaatrechtelijke rechtspersonen.
b. publiekrechtelijke rechtspersonen: zoals de staat, de provincie, de
gemeenten en de waterschappen.
c. kerkgenootschappen.
- het vermogensrecht:
- algemeen deel (boek 3)
- bijzonder deel (boeken 4-9)
- bij deze indeling van het BW is er sprake van een gelaagde structuur
2
, - schakelbepalingen: bepalingen die regelingen van overeenkomstige toepassing
verklaren op rechtsbetrekkingen waarvoor zij naar de letter niet zijn geschreven.
Objectief recht en subjectief recht
- Objectieve recht: het geheel aan rechtsregels (de geschreven en ongeschreven rechtsregels)
die in een bepaalde samenleving gelden.
- Subjectief recht: is een door het objectieve recht verleende bevoegdheid.
- het subjectieve recht ontstaat door een rechtsfeit: een feit dat rechtsgevolg heeft (vb
sluiten van een overeenkomst).
- tegenover een rechtsfeit, staat een niet-rechtsfeit: een feit dat geen rechtsgevolg heeft
(vb een afspraak om wekelijks te carpoolen naar het werk).
- de rechtsfeiten kunnen we onderverdelen in twee categorieën:
- handelingen van rechtssubjecten en blote rechtsfeiten
- een bloot rechtsfeit is een feit waarbij het rechtsgevolg intreedt, zonder
dat daarvoor enig actief menselijk handelen nodig is (vb. iemand die de achttienjarige leeftijd
bereikt, wordt meerderjarig).
- is voor het intreden van een rechtsgevolg wel een handeling van een
rechtssubject nodig, dan zijn er twee mogelijkheden:
a. een rechtshandeling;
b. of een feitelijk handelen
- een rechtshandeling is een handeling van een rechtssubject, waaraan
een rechtsgevolg wordt verbonden dat ook door het handelend subject wordt beoogd. (vb de
schenking).
- rechtshandelingen zijn verder onder te verdelen in:
a. eenzijdige rechtshandeling: bij een eenzijdige rechtshandeling is
voor het intreden van het rechtsgevolg het handelen en dus de wilsverklaring van één persoon
voldoende.
- de eenzijdige rechtshandeling is verder onder te verdelen in:
- eenzijdig gerichte handeling: vb van een eenzijdig tot een
bepaalde persoon gerichte rechtshandeling is de opzegging door een werknemer van de
arbeidsovereenkomst die hij heeft gesloten met zijn werkgever.
3
, - eenzijdige niet-gerichte handeling: een voorbeeld van een
eenzijdige niet tot een bepaald persoon gerichte rechtshandeling is het maken van een
testament.
b. meerzijdige rechtshandeling: voor het ontstaan van een
meerzijdige rechtshandeling zijn de wilsverklaringen van twee of meer personen vereist (vb de
(obligatoire) overeenkomst.
- een feitelijk handelen is een handeling van een rechtssubject waaraan
een feitelijk handelen wordt verbonden, ongeacht of dit rechtsgevolg door het handelend subject
is beoogd. (vb. een onrechtmatige daad – schade door het niet verlenen van voorrang in het
verkeer).
Objectief vermogensrecht en subjectief vermogensrecht
Drie betekenissen van ‘vermogen’ in het (privaat)recht:
1. het geheel van op geld waardeerbare (ofwel in geld uit te drukken) rechten plichten – in deze
betekenis wordt het begrip vermogen gebruikt in het begrip ‘objectief vermogensrecht’
2. de som van de aan iemand toekomende rechten, waarbij de schulden als aftrekpost in
aanmerking komen (vb zo spreken we bij vermogensbelasting, waarbij enkel het vermogen in
aanmerking wordt genomen voor zever het de schulden overtreft.
3. het geheel van aan een persoon toekomende, op geld waardeerbare rechten. De aan een
persoon toekomende, op geld waardeerbare plichten worden dan buiten beschouwing gelaten.
Leereenheid 3 - Goederen en hun onderscheidingen
De begrippen ‘goed’, ‘zaak’ en ‘vermogensrecht’
- in het vermogensrecht dat in deze cursus wordt behandeld, wordt ‘vermogen’ opgevat als het
geheel van de op geld waardeerbare rechten en plichten.
- de actieve vermogensbestanddelen worden in het BW aangeduid als goederen.
- het begrip ‘goed’ is de verzamelterm voor de vermogensbestanddelen en daarmee ook
de verzamelterm voor de zaken en de vermogensrechten.
goed
huidig recht
zaak recht
- in artikel 3:2 is bepaald: ‘Zaken zijn de voor menselijke beheersing vatbare stoffelijke
objecten’
- de in dit artikel genoemde twee onderscheidende criteria ‘stoffelijkheid’ en ‘voor
menselijke beheersing vatbaar’ zijn cumulatief, dat wil zeggen dat voor het bepalen of een
bepaald goed een zaak is, moet aan beide criteria worden voldaan.
- Dieren vallen krachtens art. 3:2a niet onder het begrip ‘zaak’.
- in artikel 3:6 wordt een omschrijving gegeven van ‘vermogensrecht’: ‘Rechten die, hetzij
afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht, overdraagbaar zijn, of er toe strekken de
rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in
het vooruitzicht gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten.’
- overdraagbaar: een recht dat overdraagbaar is, is een recht dat verhandelbaar is
en is dus ook een recht dat op geld waardeerbaar is. Bijna alle rechten zijn
overdraagbaar.
- stoffelijk voordeel: sommige rechten kunnen niet worden overgedragen, deze
rechten hebben een strikt persoonlijk karakter (vb. rechten op gebruik en bewoning art. 3:226).
4