Samenvatting colleges Sociale en Cross-Culturele Psychologie
Maart 2020
Femke van Rijn
College 1
Sociale psychologie = de wetenschap van alledaags sociaal gedrag
- Hoe gedachten, gevoelens of gedrag wordt beïnvloedt door de (echte of niet echte)
aanwezigheid van anderen
- Voortdurende wisselwerking tussen cognitie en gedrag van jezelf en sociaal gedrag van
anderen door sociale beïnvloeding
Bystander effect = hoe meer mensen er bij een ongeval zijn, hoe kleiner de kans is dat je iets gaat
doen om te helpen
- Diffusion of responsibility
- Evaluatie dat er niets aan de hand is omdat anderen niks doen
- Angst om jezelf voor schut te zetten
Je kunt het bystander effect vermijden door specifieke opdrachten te geven en duidelijk te maken
dat er hulp nodig is.
Het bystander effect is een voorbeeld van sociale psychologie, omdat de reactie van iemand afhangt
van hoe anderen reageren.
Het onderliggende principe is dat psychologische processen tot een zekere hoogte functioneel en
efficiënt zijn, maar ze kunnen leiden tot onverwachte effecten.
Voorbeelden:
- Economen gaan nog steeds uit van de rationale mens, maar dingen zoals instinct en emotie
bepalen ook economische beslissingen (crisis 2008)
- Verbanden psychische problemen en geestelijke gezondheid met sociale psychologie
- Discriminatie tegen lager opgeleiden (Weiner’s attributietheorie)
- Protesten en sociale problemen: 2 belangrijke factoren zijn
efficacy (denken ze dat het effectief zal zijn?) en rechtvaardigheid
Cross-culturele psychologie gaat over de verschillen tussen culturen in
sociaal gedrag.
- Sociale psychologie gaat over het universele gedrag van de mens
- Culturele psychologie gaat over de invloed van cultuur op het psychologische proces (zoals
zelfbeeld)
Cultuur = de verschillende aspecten van onze leefomgeving en ons
gedrag
- Patronen in sociaal gedrag
- Gebruiken en tradities
- Sociale normen en regels
- Organisatie van de samenleving
Het culturele proces: veel aspecten van cultuur zijn een aanpassing
aan omgeving en levensomstandigheden
- Dit is een traag proces en is niet rationeel of instrumenteel
- Kan leiden tot een cultuurshock bij verhuizen
1
,Van de Vliert doet 2 aannames:
- Afwijkingen van de ideale temperatuur (22 graden) zijn bedreigend voor de mens
- Als je meer geld (resources) hebt, kun je beter met dreiging omgaan
Dit leidt tot 3 typen culturen:
- Survival cultures = hard klimaat en arm
o Ongelukkig, fysieke en economische onzekerheid, mensen werken om geld te
verdienen (extrinsieke motivatie), weinig vertrouwen tussen mensen
- Self-expression cultures = hard klimaat en rijk
o Gelukkig, gefocust op zelf-ontwikkeling (self-actualization), kwaliteit van leven,
mensen werken voor plezier, veel tolerantie en vertrouwen
- Easygoing cultures = mild klimaat, arm of rijk
o Gemiddeld, traditioneel en religieus
Een cultuur is dus een reactie op dreigingen van de omgeving.
Hofstede: cultuur is attitudes, waarden en overtuigingen die het alledaagse leven bepalen
- Machtsafstand
- Individualisme/collectivisme
- Masculiniteit/femininiteit
- Onzekerheidsvermijding
- Lange- of korte-termijn oriëntatie
WEIRD = White, Educated people living in countries that are Industrialized, Rich and Democratic
- Veel onderzoek in de psychologie is hierop gebaseerd, en de westerse cultuur wordt als
normaal gezien
De sociale psychologie is theorie-gedreven: het begint met een theorie die bestaat uit
concepten/constructen en aannames over relaties ertussen. De theorie is een hulpmiddel bij
onderzoek.
- Construct -> operationalisatie -> variabele
Onderzoeksmethoden:
- Survey: meting van variabelen en correlatie tussen variabelen
- Experiment: manipulatie van de onafhankelijke variabele, meten van het effect op de
afhankelijke variabele
- Kwalitatief onderzoek: bestuderen van tekst en archieven met weinig theoretische
verwachtingen/aannamen
Typen experimenten:
- Gerandomiseerd experiment: willekeurige toekenning van proefpersonen aan de condities,
volledige controle over de stimulus
- Quasi-experimenteel onderzoek: natuurlijke toekenning van proefpersonen aan de condities,
vaak in natuurlijke setting
- Veldexperiment: natuurlijke setting met willekeurige toekenning aan condities
Waar kan het misgaan in onderzoek?
- Interne validiteit: zijn er meerdere verklaringen voor X -> O?
- Constructvaliditeit: zijn X en O goede operationalisaties van het construct?
o Vertekening door sociale wenselijkheid: proefpersoon is oneerlijk
o Demand characteristics: proefpersoon raadt de hypothese
o Experimenter expectancy: proefleider stuurt de respons
2
, - Externe validiteit: kun je de steekproef generaliseren naar de populatie en kun je de setting
van het experiment generaliseren naar het echte leven?
Kritiek op experimenten in de sociale psychologie:
- Sociale gebeurtenissen zijn altijd cultureel ingebed
- Proefpersonen gedragen zich op basis van hun eigen psychologische inzichten, dus de
principes van de sociale psychologie kunnen veranderen over tijd
- De waarden, motieven en het gedrag van de onderzoeker beïnvloeden het onderzoek
- Sommige resultaten blijken niet goed repliceerbaar te zijn
o Methodologische problemen: kleine steekproeven, gebrek van openheid over
hypothesen (vooraf vs gebaseerd op data), alleen publicatie van positieve resultaten
College 2
Sociale perceptie = hoe we anderen waarnemen
- Persoonspercepties: uiterlijke kenmerken
- Attributies: verklaringen voor gedrag en uitspraken
- Lichaamstaal: interpretatie non-verbaal gedrag
Persoonsperceptie: de eerste indruk is vaak zeer snel en onbewust,
op basis van schema’s en impliciete theorieën over persoonlijkheid, en op basis van centrale
kenmerken.
- Onderzoek van Whalen et al.: proefpersonen kregen zeer kort gezichten te zien die blij of
angstig waren, de perceptie was onbewust. Toch werden de hersengebieden voor emotie
(amygdala) geactiveerd
Impliciete persoonlijkheidstheorieën (implicit personality theory): ideeën die we hebben over hoe
persoonlijkheid in elkaar zit en welke kenmerken samengaan.
- Als je één ding over iemand weet, ga je ook veel andere dingen veronderstellen
- Voorbeelden: warm -> extravert, moreel, en mooi -> sociaal vaardig
- Deze associaties zie je ook in schema’s (gestructureerde kennis, scripts over hoe dingen
verlopen) en stereotypen (beeld over een bepaalde groep mensen)
- Asch: bepaalde traits zijn belangrijker dan andere, getest door proefpersonen een lijst met
adjectieven te geven. Verschillen in de kenmerken ‘’warm’’ en ‘’koud’’ leidden tot grote
meningsverschillen, ook als de andere kenmerken hetzelfde bleven. Perifere kenmerken zijn
minder belangrijk en hebben minder impact
- Osgood, Suci en Tannenbaum: er zijn centrale dimensies in percepties van personen,
groepen en objecten. Eerst evalueren we algemeen, daarna potency, en daarna soms ook
activiteit
o Evaluatie: goed/slecht, warm/koud
o Potency (kracht): sterk/zwak, groot/klein
o Activiteit: actief/passief
o In groepen: warmth/competence
3
, Configural model: sociale waarnemers construeren actief diepere betekenissen uit de stukjes
informatie die ze krijgen van mensen
- Niet alleen kijken naar de informatie die je hebt, maar ook invullen van gaten door activatie
van schema’s en stereotypen
- Algemener dan implicit personality theory, die gaat alleen over perceptie van
persoonskenmerken
- Gestalt = de indruk van de hele persoon of object
Nadat onze indruk is gevormd, kunnen impliciete persoonlijkheidstheorieën meteen al ons gedrag en
onze perceptie gaan sturen. Geactiveerde schema’s en stereotypen vertellen ons hoe we om moeten
gaan met de andere persoon.
- Self-fulfilling prophecy = wanneer we iets geloven dat niet klopt, kan het uiteindelijk ertoe
leiden dat dit wel correct wordt
- Voorbeeld: Pygmolion effect = als de leerkracht denkt dat een scholier intelligent is, gaat
deze ook beter presteren. Dit kan gedeeltelijk de lage prestaties verklaren van leerlingen met
een lage sociaaleconomische achtergrond
Attributie = het maken van een inferentie over de oorzaak van gedrag
dat we observeren
- Zelf-attributie = het verklaren van gedrag van jezelf
Heider’s attributietheorie: de mens is een naïve psycholoog die het
gedrag van anderen probeert te verklaren
- Organiseren en begrijpen van waarnemingen, zodat je kan voorspellen wat er in de toekomst
gaat gebeuren
- Twee soorten attributies:
o Interne attributies = gedrag veroorzaakt door de persoon
▪ Attitude, persoonlijkheid, etc.
▪ Dispositie, diagnostisch
o Externe attributies = gedrag veroorzaakt door de omgeving
▪ Sociale druk, toeval, etc.
▪ Niet diagnostisch, geen voorspellende waarde voor de toekomst
Correspondent inference theory: we leiden de intenties van iemand af uit de consequenties van het
gedrag
- We vergelijken de opties die de actor had
- Wanneer mensen een bepaalde keuze maken
en ze hadden alternatieven, dan kunnen we daar iets uit afleiden
- Consequentie correspondeert met intentie wanneer het gedrag uit vrije wil wordt gemaakt,
en we doen het vaker voor onverwacht gedrag
- Non-common effects = gevolgen van gedrag die weinig redenen kunnen hebben
o We kunnen makkelijker in een inferentie maken als er weinig mogelijke redenen zijn
o Voorbeeld: kiezen tussen George Clooney en Ryan Gosling -> inferentie dat je de
voorkeur hebt voor een jonge man, want ze verschillen maar op één punt
- Kritiek op de theorie:
o Aanname dat we bewust zijn van de consequenties van onze handelingen, terwijl dit
vaak niet zo is
o Aanname dat gedrag intentioneel is, terwijl dit vaak niet zo is (gewoonte of omdat de
situatie erom vraagt)
4