Samenva'ng kennisbasis taal
Huizenga, H., & Robbe, R. (2020). Basiskennis taalonderwijs (3e druk). Groningen: Noordhoff
Hoofdstuk 2: Taalonderwijs en taal
2.1 Taalonderwijs
2.1.1 Belang taalonderwijs
Taalonderwijs is erg belangrijk, omdat:
* Schri9elijke taalvaardigheid leren kinderen niet spontaan: kinderen leren wel spontaan spreken,
maar de schri9elijke taalvaardigheid komt ze niet vanzelf aanwaaien.
* Niet alle kinderen kunnen zich zelfstandig een bepaald niveau van taalvaardigheid eigen maken: er
zijn veel anderstalige kinderen die op school voor het eerst in aanraking komen met het Nederlands.
Je moet speciaal aandacht besteden aan elementaire communicaBe of het vergroten van de
woordenschat. Taalzwakke kinderen hebben ook begeleiding nodig.
* Op school leer je een ander soort taalgebruik dan in het dagelijks leven: op school leer je de regels
voor het Standaardnederlands. Ook zijn er bepaalde woorden en begrippen die in het dagelijks leven
weinig gebruikt worden, maar in de schooltaal belangrijk zijn. Op school leer je ook een bepaald
begrippenapparaat om over te taal te praten. Met begrippen als oorzaak, gevolg, onderwerp en
zelfstandig naamwoord kun je snel duidelijk maken hoe een ingewikkelde zin in elkaar zit.
* Bepaalde taalvormen leer je alleen met behulp van taalonderwijs: er zijn niet veel kinderen die
zonder hulp een goede brief kunnen schrijven of een samenvaFng kunnen maken of een goede
discussie kunnen voeren.
* Als je kinderen plezier in het lezen van boeken wilt bijbrengen, dan moet je daar apart aandacht
aan besteden: kinderen moeten in aanraking komen met boeken en zich verdiepen in bijzonderheden
van teksten. Daar is apart onderwijs in jeugdliteratuur voor nodig.
2.1.2 Taalonderwijs op de basisschool
Bij het taalonderwijs ligt de nadruk op het schri9elijk taalgebruik en vaak staat de taalvorm centraal:
hoe schrijf je woorden, hoe zijn woorden opgebouwd of hoe ziIen zinnen in elkaar? Als leerkracht let
je op correct taalgebruik. Daarnaast is taalonderwijs veel schrijven en overschrijven, het liefst in hele
zinnen. Het lesgeven met behulp van een methode noemen we ook wel tradiBoneel taalonderwijs.
Binnen het taalonderwijs is het gebruikelijk om de leerstof op te splitsen in verschillende gebieden of
domeinen. In de Wet op het Basisonderwijs zijn voor het taalonderwijs kerndoelen opgenomen.
Hierin wordt voor het taalonderwijs de volgende onderverdeling gehanteerd:
* Mondeling onderwijs;
* Schri9elijk onderwijs;
* Taalbeschouwing, waaronder strategieën.
In de prakBjk zie je dat in taalmethoden een nog verfijnde verdeling in domeinen wordt gehanteerd.
Deze domeinen hebben vooral betrekking op het taalonderwijs vanaf groep 3. Bij de kleuters werk je
vooral aan de mondelinge taalvaardigheid van kinderen. Wat je in de kleutergroepen doet aan de
schri9elijke taalontwikkeling valt binnen wat we noemen de beginnende geleIerdheid.
Mondelinge taalvaardigheid
Het spreken en luisteren en het voeren van allerlei mondelinge gespreksvormen staan centraal. Het
gaat erom dat kinderen ervaring opdoen met bepaalde mondelinge taalvormen, zoals een discussie
of een spreekbeurt en dat ze leren om bepaalde spreek- en luisterstrategieën te hanteren.
Woordenschat
Het gaat om het aanleren van de betekenis van nieuwe woorden, uitdrukkingen, zegswijzen en
spreekwoorden. Ook willen we kinderen strategieën leren om achter de betekenis van onbekende
woorden te komen. De ontwikkeling van de woordenschat hangt nauw samen met de mondelinge
taalontwikkeling. Door het leren van nieuwe woorden ontwikkelen kinderen ook hun spreek- en
luistervaardigheid.
,Beginnende gele3erdheid
Onder geleIerdheid verstaan we het vermogen om schri9elijk taal te begrijpen en te gebruiken. In de
ontwikkeling van de geleIerdheid worden drie stadia onderscheiden: ontluikende geleIerdheid,
beginnende geleIerdheid en gevorderde geleIerdheid. Met ontluikende geleIerdheid bedoelen we
de ontwikkeling van de geleIerdheid in de voorschoolse periode van nul tot vier jaar. Beginnende
geleIerdheid hee9 betrekking op de ontwikkeling van de geleIerdheid in de groepen 1 t/m 3.
Gevorderde geleIerdheid is de periode na groep 3. Een belangrijk onderdeel van het onderwijs in
beginnende geleIerdheid is het leren lezen in groep 3. We noemen dit ook wel aanvankelijk lezen.
Naast aanvankelijk lezen kennen we ook het voortgezet lezen. Dit is het leesonderwijs na groep 3. Bij
het aanvankelijk lezen willen we kinderen de beginselen van het leren lezen bijbrengen. Ze moeten
leren welke leIers er zijn en ze moeten in staat zijn om eenvoudige woorden hardop te lezen.
Aanvankelijk lezen speelt zich af in de eerste hel9 van groep 3. Er wordt vaak een aparte methode
voor gebruikt. De bekendste is Veilig Leren Lezen.
Eigenlijk is beginnende geleIerdheid geen domein van taalonderwijs, maar een bepaalde fase in de
ontwikkeling van geleIerdheid.
Voortgezet technisch lezen
Een onderdeel van voortgezet technisch lezen is het technisch lezen. Bij technisch lezen gaat het om
het kunnen ontcijferen van de leIers en het hardop lezen van woorden, maar er wordt ook aandacht
besteed aan efficiënte leesstrategieën. Technisch lezen gaat alleen om het vlot en nauwkeurig kunnen
lezen van de tekst, niet om het begrijpen van wat je leest.
Begrijpend lezen
Een andere vorm van voortgezet lezen is begrijpend lezen. Hierbij gaat het om het begrijpen van de
tekst, het achterhalen van de bedoeling.
Stellen
Bij stellen gaat het om schrijven van teksten. Kinderen moeten hun gedachten, ervaringen en
waarnemingen kunnen weergeven in de vorm van verschillende soorten tekst. Ze moeten weten hoe
je te werk kunt gaan bij het schrijven en wat de regels en kenmerken zijn van de belangrijkste
tekstsoorten.
Jeugdliteratuur
Onderwijs in jeugdliteratuur hee9 tot doel om de kinderen in aanraking te brengen met verschillende
literaire genres, hun literaire smaak te ontwikkelen en ze te laten genieten van het lezen van
jeugdboeken. Naast de term jeugdliteratuur gebruiken we ook wel begrippen als belevend lezen,
waarderend lezen of leesbevordering.
Taalbeschouwing
Bij taalbeschouwing wil je kinderen leren te reflecteren op de taalvorm, de manier waarop iets is
verwoord en het gebruik van taal. Het gaat erom dat kinderen in de vorm van de taal bijzonderheden
en regelmaat ontdekken. Zo kunnen ze bijvoorbeeld ontdekken dat een persoonsvorm alBjd de Bjd in
de zin aangee9 en dat je het woord kantelen op twee manieren kunt uitspreken. Een belangrijk
onderdeel van taalbeschouwing is de tradiBonele grammaBca, waarbij kinderen zinnen moeten
ontleden in zinsdelen en de verschillende soorten woorden kunnen benoemen.
Spelling
Bij spelling gaat het erom dat de kinderen de meest voorkomende woorden correct kunnen schrijven
en de belangrijkste spellingsregels kunnen toepassen. Ook het kunnen hanteren van de regels voor
de interpuncBe behoort tot het spellingsonderwijs.
,2.2 Het taalsysteem
2.2.1 Func@es van taal
De communica@eve of sociale taalfunc@e
We gebruiken de taal als communicaBemiddel. Een spreker wil steeds een boodschap doorgeven aan
een hoorder. We spreken ook wel van de sociale funcBe van taal. CommunicaBe gaat ook om de
interacBe tussen mensen. Sociale taalfuncBes zijn bijvoorbeeld:
* Zel^andhaving: Jezelf beschermen en verdedigen wat je hebt.
* Zelfsturing: Met woorden je handelen ordenen en plannen aankondigen.
* Sturing van anderen: Handelen van anderen sturen door bijvoorbeeld de vraag: ‘ga je mee?’
* Structurering van het gesprek: Taal gebruiken om het gespreksverloop te beïnvloeden.
De conceptualiserende of cogni@eve func@e
Je gebruikt de taal als hulpmiddel om je gedachten te ordenen en greep te krijgen op de
werkelijkheid. Dat merk je als je je mening moet geven over een onderwerp waar je niet veel van
afweet. Je hebt dan niet direct een mening paraat. Al pratend en zoekend naar woorden krijg je vaak
wat meer greep op de zaak. Je hebt drie cogniBeve taalfuncBes, namelijk:
* Rapporteren: Je hebt iets meegemaakt of gezien en je vertelt erover. Daarbij kun je dingen
benoemen, eBkeIeren, beschrijven en ook vergelijken.
* Redeneren: Je kunt de gebeurtenis chronologisch ordenen, trekt conclusies, legt een relaBe tussen
middel en doel, legt relaBes tussen oorzaak en gevolg of je doet een voorstel om een probleem op te
lossen.
* Projecteren: Je probeert je te verplaatsen in de gedachten en gevoelens van iemand anders.
De expressieve taalfunc@e
De taal wordt gebruikt als expressiemiddel. Binnen de taal zijn er oneindig veel mogelijkheden om
iets op een speciale, creaBeve manier te zeggen. We gebruiken de taal dan om ons van anderen te
onderscheiden of om uitdrukking te geven aan persoonlijke emoBes. Een speciale woordkeuze kan
ook plezier verschaffen.
Als een kind zijn taal leert, ligt in eerste instanBe de nadruk op de conceptualiserende funcBe van de
taal. Een kind gebruikt de taal om greep te krijgen op de werkelijkheid. Een peuter van een jaar roept
bal tegen een rond voorwerp en kan het daarmee onderscheiden van de vele andere voorwerpen in
zijn omgeving. Maar tegelijkerBjd kan hij met het uitspreken van het woordje bal ook aan anderen
duidelijk maken dat hij een bal ziet. Dan hanteert het de communicaBeve funcBe van de taal. Het
vermogen om de communicaBeve funcBe van taal te gebruiken, noemen we ook wel de
communicaBeve competenBe. Of je de communicaBeve competenBe goed kunt gebruiken hangt af
van je kennis van het taalsysteem en de taalregels, maar hee9 ook te maken met de vaardigheid om
een gesprek te voeren en daarbij efficiënte strategieën te gebruiken. En je moet ook je taalgebruik
kunnen aanpassen aan de verschillende taalgebruikssituaBes. De communicaBeve competenBe wordt
ook wel onderscheiden in verschillende deelcompetenBes:
* De grammaBcale competenBe (ook wel linguïsBsche competenBe genoemd): Het omvat alle kennis
van de taal en de taalregels die nodig zijn om adequaat te kunnen communiceren.
* De tekstuele competenBe: Kennis van gesproken en geschreven teksten. Je moet weten hoe je een
gesprek begint en eindigt, maar ook kennis hebben van de regels voor schri9elijke teksten.
* De strategische competenBe: Het vermogen van een taalgebruiker om strategieën te hanteren en
om zo bepaalde doelen te bereiken. Het gaat om schrijfstrategieën en spreek- en luisterstrategieën.
* De funcBonele competenBe: Het vermogen van een taalgebruiker om zijn taalgebruik aan te passen
aan een specifieke situaBe.
De laatste twee competenBes worden ook wel de pragmaBsche competenBes genoemd, omdat ze
betrekking hebben op de prakBjk en het concrete gebruik van de taal. Bij het taalonderwijs zul je als
leerkracht er steeds op uit moeten zijn om de communicaBeve competenBe van kinderen te
ontwikkelen.
, 2.2.2 De verschillende niveaus van taal
Niveau Regels voor
Fonologisch niveau Uitspraak
Morfologisch niveau Opbouw van woorden
SyntacBsch niveau Volgorde van woorden
SemanBsch niveau Betekenis
PragmaBsch niveau Gebruik
Orthografisch niveau Spelling
Taal is een recursief systeem. Dat houdt in dat een element van de taal weer eenzelfde element van
de taal kan bevaIen. We noemen dat ook wel een samengestelde zin. In theorie zou je een
oneindige zin kunnen maken.
Hoofdstuk 3: Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
3.1.1 Theorieën over taalverwerving
Behaviorisme
Het behaviorisme gaat ervan uit dat kinderen hun taal leren door imitaBe. De meest frequente
woorden worden als eerst geleerd. Ook speelt de goedkeuring van de ouders een belangrijke rol.
Werkelijk blijken kinderen zinnen te produceren die ze nog nooit eerder gehoord hebben,
bijvoorbeeld: ik ben gevald. Ook is het zo dat de meest frequente woorden in onze taal (zoals de, ik
en die) niet het eerst door kinderen geleerd worden. Dat zijn de concrete zelfstandige naamwoorden
en werkwoorden die verwijzen naar dingen en acBes uit de directe omgeving van het kind. Wel is het
zo dat het voorbeeld van de ouders noodzakelijk is om de taal te leren.
Crea@eve construc@etheorie/mentalisme
De creaBeve construcBetheorie gaat ervan uit dat kinderen over een aangeboren taalvermogen
beschikken waarmee ze op een creaBeve manier zinnen kunnen bouwen. Een aanwijzing voor een
aangeboren taalleermechanisme ligt in het feit dat een kind elke willekeurige taal kan leren. Met het
aangeboren taalleervermogen is een kind in staat om zelf structuur te ontdekken in de taal en kan het
ook zinnen vormen die het nog nooit eerder hee9 gehoord. Wel is het zo dat de volgorde waarin een
kind zich een taal eigen maakt wordt bepaald door biologische rijping. Alle kinderen beginnen pas
vanaf een jaar of één met het produceren van taal, omdat de hersenen dan zo ver ontwikkeld zijn dat
een kind er klaar voor is. Binnen deze theorie ligt de nadruk op de creaBeve manier waarop een kind
met behulp van taalvermogen zelf zijn taal construeerde.
Interac@onele benadering
De interacBonele benadering benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interacBe tussen
een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van een taal. Wel is het zo dat het
taalaanbod afgestemd moet zijn op de mogelijkheden van het kind.
3.1.2 Eerstetaalverwerving
De taalontwikkeling van kinderen begint op fonologisch niveau met het vormen van spraakklanken.
Kinderen ontwikkelen zich ook op het morfologisch niveau, waarbij het gaat om de manier waarop
woorden gevormd woorden. Kinderen maken zich geleidelijk aan de opbouw van Nederlandse
woorden eigen. Ook op semanBsch niveau, waar het gaat om de betekenis van woorden, ontwikkelen
kinderen zich. Ze leren niet in één keer de exacte betekenis van een woord. Zo kan het voorkomen
dat een kind eerst alle dieren een paard noemt.