Samenvatting SIV OWE 9/10
Inhoudsopgave
Infusie en venapunctie............................................................ 3
Peritonitis en ileus .................................................................. 6
Verpleegkundig leiderschap .................................................. 12
Zelfmanagement .................................................................. 17
Samenwerken: ..................................................................... 22
Schriftelijke rapportage ......................................................... 25
Zorgplan opstellen................................................................ 30
Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg .............................. 34
Aantekeningen tijdens de les (SIV): ........................................ 36
1
,2
, Infusie en venapunctie
Indicaties voor een intraveneuze toegangsweg: toedienen van vocht, medicatie en
bloedproducten.
Flebitis: Ontsteking van het bloedvat. Als dit wordt geconstateerd wordt dan wordt de PIVC
verwijderd dan blijft de schade meestal beperkt.
Flebitis oorzaak: Irritatie van vaatwand door katheter of chemische irritatie door de
infuusvloeistof of medicatie.
Flebitis symptomen: Pijn, voelbare verdikking van het vat en zwelling of roodheid rondom plaats
van de PIVC.
Bacteriëmie: Is het verschijnsel van bacteriën in de bloedbaan. Patiënten kunnen
hemodynamisch instabiel worden en bij een kleinere groep ontstaan problemen, doordat
bacteriën vanuit de bloedbaan zich vasthechten aan bijvoorbeeld een hartklep.
Wat kan je doen tegen bacteriëmie: (langdurig) antibiotica
Bij Bacteriëmie is er een verhoogde kans op: verlengde opnameduur, morbiditeit, mortaliteit.
Morbiditeit: Verwijst naar het voorkomen van ziekte of aandoeningen in een bepaalde populatie.
Het geeft aan hoeveel mensen lijden aan een specifieke ziekte of gezondheidsprobleem binnen
een bepaalde tijd. Het kan zowel gaan over de ernst als de impact van een ziekte. Er is geen
directe maat voor sterfte (dat is mortaliteit).
Mortaliteit: Verwijst naar het aantal sterfgevallen in een bepaalde populatie binnen een
bepaalde tijd. Het geeft aan hoeveel mensen overlijden aan een specifieke ziekte of oorzaak.
Wordt vaak uitgedrukt als een sterftecijfer per 1000 of 100.000 personen.
Dislocatie: dit kan optreden als een PIVC niet goed geplaatst is en/of gefixeerd is of door
manipulatie, door stoten. Het kan knikken of met de tip tegen de wand van het bloedvat komen
te liggen.
Gevolgen Dislocatie: niet meer toegankelijk zijn van de katheter of trobusvorming.
Extravasatie: Als infuusvloeistof, bloedproducten, medicatie buiten het bloedvat in de huid
terechtkomt. Afhankelijk van de stof varieert de ernst van deze complicatie van vochtlekkage tot
necrose van weefsel.
Vessel Health and preservation (VHP): Is een aanpak gericht op het beschermen van
gezondheid van bloedvaten bij patiënten die intraveneuze toegang nodig hebben. Het doel is om
de juiste toegang te kiezen, complicaties te voorkomen en bloedvaten zo min mogelijk te
beschadigen. Dit verbetert de zorg en vermindert het risico op problemen zoals infecties,
trombose of dislocatie.
VHP zorgt voor: Betere patiënte uitkomsten (zoals minder complicaties), voordelen voor
zorgprofessionals, reductie van kosten.
Vier kwadranten van zorg: Het VHP-framework ondersteunt zorgprofessionals bij het maken
van de juiste keuzes in de vier kwadranten van zorg rondom veneuze toegang en infusie.
1. Juiste van bloedvat en materiaalkeuze: Neem factoren zoals duur, eigenschappen van
vloeistof mee bij de keuze van het materiaal.
2. Juist inbrengen en trainen: complicaties worden beperkt als de uitvoerder goed
gekwalificeerd is.
3. Juist management: Fixeer zowel de centrale als de perifere lijnen na het inbrengen voor
het behoud van de juiste positie van de katheter en het voorkomen van infecties. Kies
voor fixatie die past bijà locatie, conditie van huid, eventuele aanwezigheid van
oedeem. Vervang tijdig het fixatiemateriaal om positionering te beschermen.
4. Juiste evaluatie: Evalueer de bekwaamheden en behoeften van zorgprofessionals.
De juiste inbrengplaats en materiaalkeuze worden bepaald door: vorm, grootte, loop,
doorgankelijkheid en flow.
Inspecteren intraveneuze toegangsweg: moet dagelijks gebeuren. Gehele infuussysteem,
katheter, insteekplaats, omliggende weefsel moet je checken.
3
, Centraal veneuze katheters plaatsen: worden ter voorkoming van infecties geadviseerd om
steriele handschoenen, muts, mondkampje en steriele jas te dragen.
Venapunctie:
Bloed kan op verschillende manieren worden afgenomen: Direct vanuit de ader of via een
infuus. Vanuit de ader heeft de voorkeur.
Venapunctie: bloed afnamen vanuit de ader. Deze handeling valt onder de wet BIG.
Redenen voor venapunctie: nakijken van bloedgroep, Hb of lever- en nierfuncties te bepalen.
Ongeschikte plekken voor venapunctie: Plaatsen waar die door vocht gezwollen zijn,
trombosegebied, verlamde ledematen, harde plekken, rode of blauwe plekken, te opereren
gebied of geopereerd gebied, ontstoken gebied, gebied met wondjes of eczeem, buurt van grote
bloedvaten, bestraald gebied of ledemaat met dystrofie (plek waar zenuwen zijn beschadigd).
Gesloten vacuümsysteem of open systeem voor bloedafname: Bij voorkeur bloed afnemen
via een gesloten vacuümsysteem en een bloedbuis. In de buis is een onderdruk aanwezig, de
hoeveelheid bloed die in de buis stroomt is per buis verschillend.
Open systeem: als er bloed wordt afgenomen met een vleugelnaald en een spuit. Het risico op
bloedcontact en infectie is groter.
Meest voorkomende bloedonderzoeken:
• BSE: om te kijken of er ontstekingen zijn. Gebeurt haast altijd met andere onderzoeken.
• CRP: >10 is ontsteking. Stelt ontstekingen vast en hoe erg deze is.
• INR: Stollingstijd wordt bepaald hoog INRà duurt langer voor bloed stolt. Laag
INRàstolt bloed sneller.
• Trombocyten: (bloedplaatjes) tussen 150-400. Hoogà infecties, ontstekingen,
ijzergebrek. Laagà Hierdoor kunnen bloedingen komen.
• Troppnines: Verhoogd sprake van CK-mb hartspierschade (vaak infarct).
• CO2: Tussen 4,5-6,1
• Hb: Stelt eventuele bloedarmoede vast.
• Kalium: (tussen 3,5-5) Verhoogd KàWerken nieten minder goed. Wordt niet
uitgescheiden. Te veel K gevolgà Hartritmestoornis, hartstilstand.
• Na: Tussen 136-144. Verhoogd Na werken nieren minder goed. Hierdoor blijft meer vocht
in het lichaam. Gevolgà hypertensie, oedeem
• Ureum: tussen 2,5-7,5. >7,5 à nierfunctie verminderd, Nieren scheiden dit dan niet uit.
Verhoogd ureumà Is vaak niks.
• Glucose: bepaalt hoe hoog de bloedsuikerspiegel is.
• T4: Werking van de schildklier testen.
• PSA: Bepaalt of er afwijkingen zijn aan de prostaat.
Naaldhouder: Dubbelzijdige naald:
Bloedbuizen: de meeste buizen bevatten een stof waarmee het bloedmonster wordt
geprepareerd voor het onderzoek. Als het aantal cellen in het bloed geteld moeten worden is
hiervoor een andere stollingsremmer nodig dan wanneer een andere chemische bepaling wordt
gedaan.
4