Klinisch redeneren
Les 1 – Thoracaal letsel
1. Herkent en onderscheidt ‘de big 5’ van thoraxletsel, verkregen door hoogenergetisch letsel (HET).
De Big Five van thoraxletsel bestaat uit:
Spanningspneumothorax Het is een klaplong waarbij de druk in de borstholte steeds
verder oploopt, er komt lucht in de pleuraholte Hoopt zich op
tussen de pleura visceralis en de pleura pariëtalis Druk bouwt op
Long aan aangedane zijde verplaatst zich naar de niet-aangedane
zijde Asymmetrie van de thorax, stijging CVD en later verschuiving
van de trachea naar niet-aangedane zijde.
Massale haemathorax Aanwezigheid van bloed in de thorax/tussen de pleurabladen.
Vaak is er ook een pneumothorax aanwezig. Gaswisseling neemt af
door dichtdrukking van de aangedane long en de bloedvaatjes
Open pneumothorax Lucht van buiten het lichaam stroomt bij de ademhaling de
pleuraholte binnen
Fladderthorax Ontstaat als er meerdere ribben op meerdere plaatsen
gebroken zijn. Een deel van de thorax kan hierdoor los komen te
liggen dat tegengesteld van de ademhaling beweegt (= paradoxale
adembeweging). Vaak ook pneumothorax aanwezig)
Harttamponade Een aanwezigheid van teveel vocht in het hartzakje (bestaat
uit epicard en pericard). Hierdoor kan het hart niet meer
effectief pompen verminderde bloedstroom door het lichaam
(Luchtwegobstructie) Blokkade in de luchtwegen waardoor er geen effectieve
gasuitwisseling (O2 CO2 en andersom) kan plaatsvinden
HET, Hoog Energetisch Trauma Een trauma dat ontstaan is doordat iemand iets met grote
kracht, snelheid en / of massa tegen zijn lichaam heeft gekregen.
2. Kent de verschillende typen pneumothorax.
Spontane pneumothorax Deze klaplong is zomaar ontstaan.
Secundaire pneumothorax Hierbij is de oorzaak een andere longaandoening.
Spanningspneumothorax Hierbij fungeert de opening als een soort ventiel: De lucht kan
er wel in, maar er niet meer uit.
Traumatische pneumothorax Door bijvoorbeeld een verkeersongeluk waarbij door
ribfracturen het longvlies is beschadigd.
Open pneumothorax Lucht van buiten het lichaam stroomt bij de ademhaling de
pleuraholte binnen.
Haemathorax Aanwezigheid van bloed in de thorax/tussen de pleurabladen.
Hydrothorax Aanwezigheid van vocht in de thorax/tussen de pleurabladen.
3. Herkent en weerlegt de symptomen van een luchtwegobstructie en kent de verschillende soorten
stridor.
Een luchtwegobstructie is een blokkade van (een deel van) de luchtwegen. Er wordt onderscheidt gemaakt in
de onderste en de bovenste luchtwegen. Ook onderscheidt mogelijk tussen milde en ernstige belemmeringen:
Mild: Praten of hoesten is nog wel mogelijk
Ernstig: Praten of hoesten is niet meer mogelijk
Stridor Een piepend/gierend geluid bij
de ademhaling t.g.v. een
belemmering van de hogere
luchtwegen (trachea, pharynx,
larynx en stembanden)
Inspiratoire stridor Hoorbaar
o Laryngeale obstructie
Expiratoire stidor Niet-hoorbaar
o Tracheobronchiale obstructie
4. Past de stappen van het klinisch redeneren toe.
, 5.Hanteert communicatiemiddelen (SBARR, ABCDE, MIST, RSVP): Doel & wanneer in het klinisch
redeneerproces?
SBARR Situation Background Assessment Recommandation Reflection
Voor korte, duidelijke communicatie over patiënten, zowel in acute als in normale situaties
ABCDE Airway Breathing Circulation Dissability Environment
Werkwijze voor met name acute situaties. Er wordt gehandeld volgens het principe ‘treat first, what
kills first’.
MIST Mechanism injury, Identified injury, Signs, Therapy
Methode voor de eerstehulpverlener om de overdracht naar ambulancepersoneel zo duidelijk
mogelijk te maken
RSVP Reason Story Vital signs Plan
Manier om kort en duidelijk over te dragen
6. Hanteert redeneerhulpen (AMPLE, SCEGS, EWS): Doel & wanneer in het klinisch redeneerproces?
AMPLE Allergy, Medication, Past, Last meal, Events
Voor het uitvragen van de patiënt
SCEGS Somatiek, Cognitief, Emoties, Gedrag, Sociaal
EWS Early Warning System
Vroegtijdig opsporen van klachten/problemen
Pulsus paradoxus Daling van de systemische systolische bloeddruk met > 10 mmHg tijdens de
inspiratie
Shock
Cardiale/cardiogene shock Verminderde pompfunctie van het hart waardoor het bloed niet meer
goed bij de organen terecht komt.
Hartinfarct, hartspierontsteking of bij ernstige hartritmestoornissen zoals slechte werking van
hartkleppen of ritmestoornissen.
Distributieve shock Verkeerde verdeling, - de distributie, - van bloed. De bloedvaten gaan
te veel openstaan waardoor de bloeddruk daalt. Hierdoor kan het bloed niet
goed meer rondgepompt worden.
Anafylactische shock Allergische reactie. Vocht uit bloed gaat in de weefsels zitten.
Neurogene shock Treedt op bij ruggenmerg- of hersenletsel. Haarvaten gaan
openstaan en de bloeddruk daalt. Hierdoor kan niet genoeg
bloed verplaatst worden.
Septische shock Ontstaat door infectie in het lichaam. Bij een infectie worden
bacteriën of virussen in het lichaam gedood. De schadelijke stoffen
die hierbij vrij komen kunnen shock veroorzaken.
Toxische shock Wordt veroorzaakt door vergiftiging. Er ontstaan problemen
met de vochtverdeling, het hart wordt beïnvloed of de bloedvaten
vernauwen, verwijden of raken lek.
Hypovolemische shock Wordt veroorzaakt door een tekort aan volume in de bloedvaten.
Dit kan gebeuren door ernstige inwendige of uitwendige bloedingen, brandwonden en andere
manieren van groot vochtverlies (diarree, braken en zweten).
Obstructieve shock Wordt veroorzaakt door het blokkeren, - de obstructie, - van een van de
grote bloedvaten van of naar het hart.
Dit kan door een bloedstolsel of door het afknellen van een bloedvat.
Hemorragische shock Dit ontstaat door groot bloedverlies: Tekort aan circulerend volume.
, Les 2 – Abdominaal letsel
1. Beheerst de uitwendige en inwendige anatomie van het abdomen.
Het abdomen wordt begrensd door de buikwand, de wervelkolom, het middenrif en de bekkenorganen
Het abdomen bevat veel organen, deze behoren veelal toe tot het spijsverteringsstelsel, het
urinewegstelsel en het voortplantingsstelsel.
o Gaster ○ Hepar ○ Spleen
o Duodenum ○ Jejunum ○ Ileum
o Appendix ○ Caecum ○ Colon ascendens
o Colon transversum ○ Colon descendens ○ Colon sigmoïd
o Rectum ○ Ren ○ Ureter
o Urethra ○ Vesica ○ Prostatae/Uterus
o Ovaria ○ Tubae ○ Cervix
Alle lagen van buiten naar binnen gelegen zijn:
Huid Cutis
Subcutis Fascia subcutaneus
o Fascia van Camper (cribrosa) Met vetweefsel
o Fascia van Scarpa Met bloedvaten
Fascia abdominis superficialis = buitenste schuine
buikspier
Buikwandspieren
o Voor lateraal
M. obliquus externus abdominis Loopt lateraal
omlaag naar mediaal
Buiten-binnen: fascia van Scarpa – musculus externus – binnenste fascia
M. obliquus internus abdominis Loopt lateraal omhoog naar mediaal
Buiten-binnen: buitenste fascia – musculus internus – binnenste fascia
M. transversus abdominis
Buiten-binnen: buitenste fascia – musculus – fascia transversalis
o Voor mediaal
M. rectus abdominis Rectusschede, gevormd door aponeurosen
(peesblad) van laterale buikspieren + fascia
transversalis
M. pyramidalis
o Achter diep
M. quadratus lumborum
M. psoas major
Fascia transversalis
Preperitoneaal vet
Peritoneum