1. Leertheoretische benadering (h3 van der molen et al, h4 weerman)
Instrumentele conditionering = Thorndikke (1874 – 1949)
Operante conditionering = Skinner (1904 – 1990)
Translationele benadering = De voortdurende wisselwerking tussen onderzoek en praktijk
Onderzoek zeer actieve wisselwerking tussen mens- en dieronderzoek
Hoofdstuk 3 Leer theoretische benaderingen van psychopathologie
Onderzoek Pavlov onderzoek spijsvertering van honden.
Pavlov (1849 – 1936)
Klassieke conditionering = Elementaire vorm van leren waarbij een stimulus die een
aangeboren reflex oproept wordt geassocieerd met een voorheen nog neutrale stimulus.
Daarop het vermogen om dezelfde respons op te roepen.
Aanpassing stimulus = aanpassing in gedrag
*kan ook plaatsvinden als iets niet echt gebeurt. Het gaat om hoe het individu het ervaart.
(Denk aan trein die langsrijdt tijdens auto-ongeluk)
Ongeconditioneerd = Gaat vanzelf, niet aangeleerd gedrag
Geconditioneerd = Aangeleerd gedrag
Extinctie = Uitdoving van het aangeleerde gedrag (geluid wel geven, maar geen eten)
Spontaan herstel = Na periode van extinctie kan het geconditioneerde gedrag toch ontstaan
na geconditioneerde impuls.
Stimulus discriminatie = Het leren van een bepaalde respons op 1
specifieke stimulus
Basistermen klassieke conditionering:
OP = Onvoorwaardelijke Prikkel (standaard prikkel)
OR = Onvoorwaardelijke Reactie (reactie op standaard prikkel)
VP = Voorwaardelijke Prikkel (nieuw toegevoegde prikkel)
VR = Voorwaardelijke Reactie (reactie op nieuwe prikkel)
OCS = OngeConditioneerde Stimulus (voedsel bijv.)
CS = GeConditioneerde Stimulus (bel bijv.)
*Onvoorwaardelijk=altijd, deze prikkel is er standaard/gebruikelijk al.
(Conditionering kan voor effect zorgen waarbij OP naar VP verschuift)
Conditionering van hogere orde = Naast geconditioneerde stimulus (CS) ook nog een
tweede geconditioneerde stimulus kunt creëren, dit is dan van de tweede orde.
wekt wel hetzelfde geconditioneerde respons (CR) op.
(Denk aan voorbeeld hond bel scharnier)
1
,Thorndike (1874 – 1949)
Operante conditionering = kat in kooi voorbeeld
Acquisitie = verkrijgen/verwerven
Skinner (1904 – 1990)
Operante
conditionering/instrumenteel
leren = Het leerproces waarbij een
respons als gevolg van een
bekrachtiging (beloning) of
bepaalde straf weer het gevolg is
van bepaald gedrag. (ook gebruikt
bij verslavingen / probleemgedrag)
Er volgen op gedrag consequenties
in de vorm van beloningen en
straffen die de kans op herhaling beïnvloeden.
Instrumentele conditionering = Consumptie van het product is instrumenteel gedrag dat
wordt beloond met positieve consequenties. Instrumenteel gedrag is het gedrag waarmee
het genot van een handeling wordt bereikt, bijv. eten.
onder controle van 2 verschillende systemen:
- Doelgericht gedrag = Dit gedrag is gebaseerd op associaties tussen responsen en
uitkomsten.
- Gewoontegedrag = Gedrag gebaseerd op associaties tussen stimuli en responsen,
niet gemedieerd door de uitkomst die het gedrag genereert.
De wet van effect = Het idee dat bepaald gedrag tot plezierige of onplezierige resultaten
leidt. Leren wordt dus geleid door het effect wat bepaald gedrag heeft.
Volgens de wet zouden de negatieve gevolgen verslaving moeten stoppen, in praktijk niet
het geval.
Basistermen instrumentele conditionering:
S = Discriminatieve prikkel of Situatie
(prikkel waar het om gaat/die apart gezet wordt)
R = Respons (gedrag om bij O te komen)
O = Uitkomst, Output (gevolg van Respons)
Kat zit in kooi (S), trekt aan touw (R), krijgt voedsel (O).
Verschil klassiek en operant:
Klassiek: conditionering waarbij gebruik wordt gemaakt van reactie die automatisch
plaatsvind bij bepaalde prikkel (kwijlen bij eten)
Operant: Instrumenteel leren, een leerproces waarbij respons komt als gevolg van een
bekrachtiging (beloning) of een straf het gevolg van bepaald gedrag. (foei)
2
,Definitie leren door De Houwer, Barnes-Holmes en Moors: Gedragsveranderingen van
een organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in omgeving.
- Associatieve leertheorie: Leert door meerdere dingen met elkaar te associëren.
Onbewust elementen aan elkaar koppelen, geheugen niet actief betrokken.
- Associatievermogen: Het vermogen waar jij prikkels mee koppelt (associeert)
- Mentale representatie: Verzameling van beelden, gevoelens, ideeën in je hoofd over
1 onderwerp
S-R Leren: Stimulus-Respons leren. Conditionering langere tijd zo beschouwd.
S-R legt directe verbinding tussen VP en VR (voorwaardelijke prikkel/respons)\
S-S Leren: Stimulus-stimulus leren. Geconditioneerde respons wordt gelijkgemaakt aan VP,
OP(voorwaardelijke prikkel, onvoorwaardelijke prikkel)
Propositionele leertheorie: Gaat niet om linde associatie tussen 2 elementen (bel = eten),
maar om als-dan verhouding die werkzaam is in het geheugen. (vorige keer toen ik de bel
hoorde kreeg ik eten).
1) Hypothese
2) Propositie in geheugen
3) Mate van vertrouwen in hypothese
Darwin: Organismes passen zich aan, aan hun omgeving.
Ontogenetische adaptatie: Aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van 1
organisme.
Verschillende vormen van leren:
- Appetitieve conditionering
- Aversieve conditionering
- Casuaal leren
Appetitieve conditionering: Doelgericht gedrag komt tot stand door koppeling VP en OR.
(Aangename OP, onvoorwaardelijke prikkel. Aangename prikkel.
helpt bij het begrijpen van verslaving, obesitas, problemen met grote maatschappelijke
impact.
Stimuli (VP) kunnen geassocieerd raken met inname van product (OP) en/of lichamelijke
effecten ervan (OR). Gevolg is dat de VP’s een verlangen kunnen creëren naar een bepaald
product (VR).
*Voorbeeld: Iemand is verslaafd aan alcohol. Via conditionering koppelt die stimulus aan
verslaving. Zien van bierglas = alcohol innemen.
Cravings/hunkering en preoccupatie: Verslaving aan te herkennen
3
, Instrumenteel gedrag kan onder controle staan van:
- Doelgericht gedrag
- Gewoontegedrag
Doelgericht gedrag: Gedrag dat gebaseerd is op associaties tussen responsen en
uitkomsten.
R-O Leren: Respons-outcome leren.
Gewoontegedrag: Gedrag dat gebaseerd is op associaties tussen stimuli en responsen,
maar niet wordt gemedieerd door de uitkomst die het gedrag genereert.
S-R Leren: Stimulus-respons leren.
Uitkomstdevaluatieprocedure: Devaluatie = iets wordt minder waard.
Bij verslavingsgedrag wordt het gewoontegedrag bijv. (kick is weg, nu gewoonte)
Kritiek op S-R leren: Het concept ‘gewoontegedrag’ heeft veel kritiek. Feit dat gedrag blijft
bestaan na devaluatie bewijst niet automatisch dat het een gewoonte is. Gedrag kan ook
worden gemotiveerd door andere factoren.
Pavloviaans-instrumentele transfer (PIT) (Holmes, Marchand & Coutureau, 2017)
Pavloviaanse conditionering: Een neutrale stimulus wordt geassocieerd met ene beloning.
*Combineren van klassieke conditionering en instrumentele conditionering laat zien dat de
drang voor bepaald gedrag (R) groter is als er ook klassieke conditionering heeft
plaatsgevonden.
PIT verslavingsgedrag vrouw probeert van alcohol af te blijven (instrumentele
conditionering = geen drank kopen). Vrouw heeft pavloviaanse associatie met alcohol, na
lange werkdag drang triggert.
Pavloviaanse prikkel = vermoeidheid, als dit optreed is kans groot dat ze alcohol koopt
ondanks dat dit instrumenteel is geleerd te vermijden.
Instrumentele conditionering = kopen van fles alcohol
Klassieke conditionering = moe thuiskomen na werk
Beide aanwezig, kans groter dat verslavingsgedrag groter is
Watson/behaviorisme: Watson had de overtuiging dat de psychologie bestond uit mentale
koppelingen in ons brein die het gedrag van de mensen kunnen verklaren.
Watson wordt gezien als de grondlegger van het behaviorisme.
Onderzoek:
laat zien dat klassieke conditionering ook werkt als het gaat om het toevoegen van een
negatieve prikkel.
Pavlov liet zien dat automatisch gedrag (speeksel) gekoppeld kan worden aan een stimulus
(bel), Watson liet zien dat nieuw gedrag (angst) ook kan ontstaan als je twee prikkels aan
elkaar koppelt (hard geluid en witte muis).
Onderzoek liet ook zien dat de stimulus gegeneraliseerd kan worden (little albert was
uiteindelijk bang voor alle harige beestjes en materialen).
4