Anesthesie (ASA) (1 vraag):
Benoemen waar de letters ASA voor staan en beschrijven wat de ASA-classificatie bij kinderen
weergeeft en waarvoor het wordt gebruikt.
Wat is ASA? -> ASA = American society of anesthesiologists
Een leidraad voor preoperatief onderzoek. De indeling is op basis van de anamnese en het lichamelijk
onderzoek. Onder te verdelen in 6 groepen. Het is een risico inschatting van de anesthesie.
Klasse Definitie Lijst van voorbeelden
ASA 1 Normaal en gezond kind -
ASA 2 Kind met een milde - Milde astma (weinig exacerbatie, geen O2 behoefte)
systemische ziekte (zonder - Anemie zonder Circulatoire consequenties
duidelijke functionele
beperkingen) - Obesitas
- Hartafwijking met normale hartfunctie, zonder PHT of respiratoire
consequenties
- Diabetes
- Epilepsie
- Psychomotore retardatie
ASA 3 Kind met een ernstige - Astma met respiratoire beperkingen en/of O2 behoefte
systemische ziekte (één of - BPD en leeftijd <3 jaar
meer ziekten, met
duidelijke functionele - Pneumonie/pleuraempyeem met matige respiratoire distress
beperkingen) - Anemie met circulatoire consequenties
- Morbide observaties
- Obstructief slaap apneu
- Hartafwijking
- DM
- Epilepsie (nog) onvoldoende reagerend op therapie
- Maligniteit met respiratoire, circulatoire of neurologische klachten
ASA 4 Kind met een ernstige - BPD met persisterende O2 behoefte
systemische ziekte die - Ernstig astma
continu levensbedreigend
is - Sepsis
- DKA
ASA 5 Stervend kind dat zonder - Ernstige shock (hypotensie, distributief, obstructief, cardiogeen,
interventie naar dissociatief)
verwachting zal overlijden - Ernstig neurotrauma
ASA 6 Hersendood kind voor een -
orgaandonatie procedure
,Benoemen welke verdovingstechnieken worden gebruikt en wat de werking hiervan is
Pijnstillers, epidurale of lokale zenuwblokkades -> geen pijn ervaart tijdens de operatie.
Anesthesie -> voor verdoving.
Maar de bijwerking is ook dat de bloeddruk daalt. Deze wordt goed in de gaten gehouden.
Verdovingstechnieken bij kinderen
Het kapje (beademingsmasker)
Door in een kapje te ademen krijgen kinderen anesthesiedamp binnen en vallen ze snel in slaap.
Infuus prikken
Via het infuus wordt anesthesie toegediend om het kind onder narcose te brengen.
Verdovingstechnieken
Algehele verdoving: ook wel narcose is in volledig diepe slaap. Tijdens de narcose krijgt de patiënt
medicatie die de werking van de spieren blokkeren, waardoor de ademhaling belemmerd wordt.
Hierdoor wordt de patiënt geïntubeerd.
Ruggenprik (spinaal en epiduraal): Deze vorm van verdoven is geschikt voor operaties onder het
niveau van de navel. Verdoofd onderlichaam, kan tot 6 uur werken. Bij een epidurale ruggenprik kan
de patiënt ook pijnstilling toegediend krijgen.
Plaatselijke verdoving: Een plaatselijke verdoving kan worden toegepast als er bijvoorbeeld alleen
een operatie nodig is aan een arm of been. De anesthesioloog prikt met een naald in de buurt van de
zenuw die verdoofd moet worden. Door het inspuiten van het verdovende middel kan de patiënt zijn
arm of been niet meer bewegen en is dit gevoelloos.
Sedatie (roesje): Bij een roesje zorgt de anesthesioloog ervoor dat een patiënt medicatie krijgt wat
ervoor zorgt dat het bewustzijn wordt verlaagd, zodat een patiënt minder van de operatie mee krijgt.
Hierdoor is iemand vaak meer ontspannen.
Pre- en postoperatieve medicatie
Premedicatie
Ter voorbereiding op de narcose krijgt het kind (eventueel) premedicatie toegediend.
● Pijnstillers: voorafgaand aan de ingreep al pijnstillers geven (paracetamol)
● Emla-pleisters: verdooft lokaal de huid - goede pijnstilling voor het prikken van een infuus
● Andere geneesmiddelen: als een kind andere medicatie gebruikt (bijvoorbeeld wegens
astma) moet besproken met de anesthesist
Postoperatieve medicatie
● Postoperatieve pijnmedicatie; pijnbestrijding
● Medicatie tegen misselijkheid; narcose, weinig darmperistaltiek en spannende gebeurtenis
● Verlies van vocht en elektrolyten; aanvullen via het infuus
,Farmacologie (3 vragen):
Beredeneren hoe de onderwerpen farmacokinetiek, farmacodynamiek,
geneesmiddelen en groei, informatiebronnen en toediening zich verhouden
tot de context van het kind.
Farmacokinetiek: wat doet het lichaam met het geneesmiddel.
Farmacodynamiek: wat doet het geneesmiddel met het lichaam
Kinderen zijn geen kleine volwassenen.
- Proces van opname en verwerking van middelen gaat heel anders.
- Hoeveelheden afhankelijk van het gewicht en leeftijd van het kind.
- Sommige geneesmiddelen hebben invloed op de groei van een kind. Aanbevolen wordt om deze
in lagere doseringen te geven om dit te voorkomen.
- Toedieningsvorm kan soms lastig zijn -> niet innemen, vieze smaak, lage doseringen die niet
beschikbaar zijn.
- Orale vaste vorm zoals tabletten pas na de leeftijd van 5 jaar, hiervoor kans op aspiratie.
- Ook zijn orale drankjes weer een gevaar voor uitspugen.
Farmacodynamiek bij kinderen
De farmacodynamiek is bij kinderen soms anders, waardoor de kans op bijwerkingen is verhoogd:
Benzodiazepinen (angst & slaapproblemen) -> grotere kans op paradoxale reacties (agressie).
Promethazine (werkt versuffend) -> verhoogde kans wiegendood -> gecontra-indiceerd < 2j.
B2-mimetica (salbutamol) moet de 1e keer onder supervisie gegeven worden-> kans op
dyspnoe/hypoxemie door averechts effect op de bronchus musculatuur
Verapamil (verbeterd O2 toevoer) iv -> gecontra-indiceerd bij kinderen < 1 j i.v.m. kans op
hartstilstand.
Opiaten -> sneller ademhalingsdepressie, er wordt per kg lager gedoseerd.
o neonaten -> 0.3-0.6 mg/kg.dag in 6 doses
o kinderen ouder dan 1 maand -> 0.6-1.2 mg/kg.dag in 6 doses.
Geneesmiddelen, groei en kinderen
Corticosteroïden -> verminderde groei -> zo laag mogelijke doses.
Fenobarbital (overprikkelde zenuwen) -> cognitieve ontwikkeling negatief beïnvloeden.
Doxycycline (antibioticum) -> permanente verkleuring van tanden -> gecontraïndiceerd <8j.
Cytostatica (remming tumorcellen) -> beïnvloed celdeling en interfereren daardoor met de groei.
Het cytostaticum ifosfamide -> jongens = vaak infertiliteit (onvruchtbaar). Meisjes -> minder vaak
Het toedienen van medicatie
Het kiezen van de juiste toedienvorm is bij kinderen lastig, om de volgende redenen:
Capsules of dragees kunnen niet altijd in zijn geheel worden doorgeslikt
De dosering is vaak veel lager dan de beschikbare sterkte van de toedienvorm
Medicatie met een vieze smaak wordt uitgespuugd
Hulpstoffen zijn soms gecontraïndiceerd bij kinderen
Het maximale volume per gift is leeftijdsafhankelijk.
< 5 jaar: maximaal 5 ml (bij neonaten < 1ml)
> 5 jaar: maximaal 10ml
,Absorptie: Opname
Vindt altijd plaats in opgeloste vorm en verloopt via passage door membramen.
Welke factoren zijn van invloed op de absorptie?
- pH in het maagdarmkanaal (hoger bij neonaten, dus basischer)
- comedicatie
o maagzuurremmer, calcium
- staat van maagdarmkanaal
- snelheid maag- en darmlediging (traag bij neonaten): laxantia (snel) +
anticholinergica (langzaam)
Distributie: Verdeling over lichaam (lichaamswater neemt af, eiwitbinding = lager)
- Waar gaat het geneesmiddel heen?
- Vermenging met het bloed
- Daarna, doordringing in de weefsels: actief en passief
o Lipofiliteit = vetoplosbaarheid (apolaire)
o Hydrofiliteit = wateroplosbaarheid (polaire )
Hoe lipofieler -> hoe beter passage door membraanwand.
Metabolisme: Omzetting van stoffen in de lever
Zodat ze makkelijker via de nieren het lichaam kunnen verlaten
- Meestal in de lever: doel: omzetten van lipofiele geneesmiddelen naar meer hydrofiele stoffen,
waardoor de eliminatie door de nieren bevorderd wordt.
- Twee typen metabolisme:
o Fase 1 reacties: oxidatie, reductie, hydrolyse vnl. via CYP450 enzymen;
o Fase 2 reacties: conjugatie zoals glucuronidering en sulfatering
Eliminatie: uitscheiding (nierfunctie neemt eerste jaar toe tot volwassen waarde)
- Voornamelijk via de nieren. Via 3 stappen; filtratie, secretie en terugresorptie.
Termen:
Antagonist = maakt geneesmiddel niet werkend.
Agonist = werkende binding
Halfwaardetijd
De tijd die nodig is om de plasmaconcentratie van een geneesmiddel tot de helft van de
oorspronkelijke waarde te doen dalen.
Hoe snel werken geneesmiddelen? Dit hangt af van meerdere factoren:
Snelheid van opname (bij niet-iv toediening)
Snelheid van vrijkomen uit formulerings-matrix (tabletten met gereguleerde afgifte)
Snelheid van verdeling over weefsels
Snelheid van transport/diffusie door: bloed/hersenbarrière/membraan
Wordt bepaald door het uitscheidingstijd.
- Bij (kleinere) kinderen langere halfwaardetijd omdat het lichaam nog niet helemaal goed werkt.
- Nierfunctiestoornis: hebben vaak een langere halfwaarde tijd.
,Pijn (2 vragen):
Postoperatieve pijn herkennen, classificeren en de interventies hierop aanpassen
Pijn definitie
Pijn is een onaangename sensibele en emotionele ervaring die primair wordt geassocieerd met echte
of potentiële weefselbeschadiging of beschreven wordt in termen van dergelijke beschadiging.
● Pijn is altijd subjectief.
● Pijn is wat degene die pijn heeft zegt dat het is en treedt op telkens als hij zegt dat het optreedt
● Nociceptieve pijn (weefsel/zenuwschade) → ruggenmerg → hersenstam → hersenen
Pijnpoorttheorie (gate-control). Bijv TENS-apparaat of de buzzy. Andere geleidingen voor laten gaan
op de pijn, waardoor de pijn onderdrukt wordt.
Theorie van Loeser
● Nocicepsis -> vinger tussen de deur
Eerste cirkel staat voor de (dreigende) verwonding waarin de pijnprikkels omgezet worden in
zenuwsignalen. Dit is een lichamelijk proces, men is zich op dit moment nog niet bewust van de
pijn.
● Pijngewaarwording -> je voelt pijn
De tweede cirkel staat voor de
gewaarwording van de pijn. Dit is het
resultaat van de verwerking van de
hersenen dat de pijnprikkel uit cirkel 1
aangekomen is.
● Pijnbeleving -> emotionele beleving
De derde cirkel staat voor de pijnbeleving.
Dit is voor iedereen anders: Hoe sterk en
hoe lang ervaart men de pijn, zijn vragen
die hierbij beantwoord kunnen worden.
Angst is een andere beïnvloedende factor
van pijnbeleving. In een ruimte die men
niet kent en met vreemde personen is de
pijndrempel vaak lager dan in een
vertrouwde situatie.
● Pijngedrag -> roepen, medicatie
De vierde cirkel staat voor het pijngedrag. Dit is het gedrag dat men vertoont om de pijn kenbaar
te maken aan onze omgeving. Dit kunnen non-verbale gedragingen zijn maar ook verbale
uitingen.
, Volgorde van pijn
Nociceptie >> pijngewaarwording >> pijnbeleving >> pijngedrag
Nociceptie is in feite het voelen van een pijnprikkel door de zenuwuiteinden (nociceptoren). Als door
de sterkte van de pijnprikkel een drempel wordt overschreden waardoor de prikkel naar de hersenen
wordt doorgegeven, treedt pijngewaarwording op. Door eerdere pijnervaringen treedt dan de
pijnbeleving op, die verder nog beïnvloed kan worden door factoren als cultuur, opvoeding, religie en
pijntolerantie, factoren die individueel sterk kunnen verschillen. Uiteindelijk leidt dit proces tot
pijngedrag. Pijngedrag bestaat voor een deel uit onwillekeurig gedrag als het terugtrekken van een
ledemaat of tranen die je in de ogen springen, en verder uit willekeurig gedrag, dwz gedrag waarmee
men de situatie waarin men zich bevindt beïnvloedt; al dan niet schreeuwen, vloeken of huilen.
● Wel nociceptie, geen pijngewaarwording: bijv. bij verlamming, emla of anesthesie
● Wel nociceptie, geen pijngedrag: bijv overlevingsdrang boxers (door adrenaline)
● Geen nociceptie, wel pijngewaarwording: bijv. fantoompijn
● Geen nociceptie, wel pijngedrag: bijv aandacht (voetballers)
Soorten pijn
Nociceptieve pijn Neuropatische pijn
Dreigende weefselschade Zenuwschade
Stekend, kloppend zeuren Brandend, tintelend, hyperalgesie
Vrijkomen prostaglandines Veranderingen in zenuwstelsel
WHO-ladder (pijnmedicatie ladder) Complexere behandeling
Acute pijn Chronische pijn
Korte duur > 3 maanden
Nociceptieve pijn Geen weefselschade
Symptomen Symptoom of primaire aandoening
Normale neuronale gevoeligheid Abnormale neuronale gevoeligheid
Pijnmedicatie (opiaten, NSAID's) Antidepressiva en anti-epileptica
Beoordelen en meten van pijn
Om de pijnbeheersing te verbeteren. Er moet rekening worden gehouden met:
Cognitief vermogen
Omgeving (ziekenhuis)
Spanning
Oorzaak van pijn (bijvoorbeeld: postoperatief)
Drie manieren om pijn te meten:
● Zelfrapportage - wat het kind zegt (de gouden standaard)
● Gedragsmatig – hoe het kind zich gedraagt
● Fysiologisch-klinische observaties