Aardrijkskunde Havo 5 Samenvatting
De Geo, domein E: Leefomgeving
Wonen in Nederland: H1 t/m H4
H1 Nederland Waterland
In Nederland stromen vier rivieren: de Eems, de Schelde, de Rijn en de Maas. De
twee grootste zijn de Rijn en de Maas, die beide vanuit de Alpen naar Nederland
stromen.
Het stroomgebied van de Rijn
De Rijn ontstaat waar de gletsjerrivieren de Vorderrhein en
de Hinterrhein samenkomen in de Zwitserse Alpen.. De
bovenloop van de Rijn stroomt door Zwitserland en
Duitsland. Daar stroomt de rivier het snelst en vindt veel
erosie plaats. De middenloop van de Rijn stroomt door
Duitsland. Daar is de stroomsnelheid al afgenomen en is er
een evenwicht tussen erosie en sedimentatie. De
benedenloop van de Rijn stroomt door Nederland, waar hij
uitmondt in de Noordzee. Hier stroomt de rivier langzaam
en heeft sedimentatie de overhand, waardoor er een delta
vormt. In Nederland splitst de Rijn zich op in de Waal en de
Neder-Rijn/Lek. De Rijn is een gemengde rivier van
gletsjerwater en regenwater. In de winter is de waterafvoer
het grootst, want dan vindt er minder verdamping plaats.
Om het water van de Rijn in
Nederland te reguleren, is het
Pannerdens kanaal gegraven en
zijn er in de Neder-Rijn stuwen
aangelegd. De eerste stuw bij
Driel is aangelegd om de
watervoorziening van de IJssel
veilig te stellen en de tweede en
de derde stuw bij Amerongen en
Hagestein maken scheepvaart
mogelijk. Verder is de Rijn
grotendeels bedijkt.
,Het stroomgebied van de Maas
De Maas is een regenrivier die ontstaat in Frankrijk en via
België Nederland binnenstroomt. Ook bij deze rivier ligt
dus de benedenloop in Nederland en hij mondt uit in de
Noordzee. Het eerste deel van de benedenloop die door
Limburg stroomt is onbedijkt. Het tweede deel is wel
bedijkt voor verschillende redenen. De Maas moet hier
namelijk bijna al het water uit het gehele stroomgebied
afvoeren en het land rondom de Maas wordt intensief
gebruikt voor bijvoorbeeld woningbouw en industrie. Bij de
Nederlands-Belgische grens ligt de Grensmaas die van
Maastricht tot Maasbracht stroomt. Om scheepvaart
mogelijk te maken, is naast de Grensmaas het
Julianakanaal gegraven. In de Grensmaas is dat namelijk
niet mogelijk doordat de rivier daar ondiep is en veel
meandert.
Verval en verhang
De doorsnede van een rivier over een bepaald traject, bijvoorbeeld van bron tot
monding, is het lengteprofiel van de rivier. Het lengteprofiel wordt gebruikt om het
hoogteverschil tussen twee plaatsen langs de rivier te meten (verval) en het verval
per kilometer (verhang). Met het verhang kan de stroomsnelheid van de rivier
berekend worden.
Debiet en regiem
De hoeveelheid water die op een bepaald moment door een rivier stroomt, heet ook
wel waterafvoer of debiet. Een tijdelijke hoge waterafvoer is de piekafvoer. Deze
gegevens kunnen worden gebruikt voor bijvoorbeeld scheepvaart en het vaststellen
van overstromingsgevaar. De soort rivier heeft invloed op het debiet. De Maas is een
regenrivier met een lager debiet, omdat hij uitsluitend afhankelijk is van regenwater.
Vooral in de zomer, wanneer het droog is, is het debiet laag. De Rijn is een
gemengde rivier met een hoger debiet, omdat deze rivier ook wordt aangevoerd door
smeltwater van gletsjers.
De verdeling van het debiet over een jaar heet het regiem en wordt beïnvloed door
het klimaat, het type water in de rivier en het landschap rondom de rivier.
Het klimaat bepaald wat voor en hoeveel neerslag er valt, en waar die dan valt in een
bepaalde periode. In natte periodes, zoals december t/m februari in Nederland, zal
het debiet het hoogst zijn omdat er dan meer neerslag valt. In koude gebieden waar
het sneeuwt, heeft het water meer tijd nodig om af te voeren omdat de sneeuw eerst
nog moet smelten. De temperatuur heeft invloed op verdamping. In warme gebieden
zal de rivier in de warmste maanden minder water afvoeren, omdat er dan veel water
verdampt.
, Het regiem in een gemengde rivier is regelmatiger dan dat van een regenrivier. De
gemengde rivier ontvangt namelijk ook smeltwater, waardoor het debiet in de droge
periode hoger blijft.
Als het gebied rondom de rivier een groot sponskarakter heeft, wat betekent dat
water zich goed in de bodem kan infiltreren, dan is het regiem ook lager. De rivier
hoeft dan niet al het water rechtstreeks af te voeren, maar een deel van het water
wordt opgenomen in de bodem.
Dijken, dammen en Deltawerken.
Al sinds de vroege middeleeuwen zijn de bewoners van wat nu Nederland is in strijd
met het water. Als oplossing zijn er langs rivieren dijken aangelegd. Het gebied waar
de rivier stroomt is het buitendijks gebied en gebied tussen de rivier en de zomerdijk
noem je een uiterwaard. Het landschap achter de dijken, waar het bebouwd is, is het
binnendijks gebied. Er zijn zomerdijken en winterdijken. ’s Zomers blijven de rivieren
in hun zomerbed, dat is het gebied tussen de twee zomerdijken. In het voorjaar
stroomt het water over de zomerdijken in de uiterwaarden. Dit winterbed moet er
voor zorgen dat de rivieren ook ’s winters niet overstromen.
In de rivieren zijn kribben aangelegd die de snelle stroming herleiden naar het
midden van de rivier. Hierdoor vindt er minder sedimentatie plaats en is scheepvaart
ook bij laagwater mogelijk.
Tot aan de watersnoodramp in 1953 werden dijken, dammen of duinen aangelegd,
verbreed en verhoogd. Dit ha vooral invloed op het overstromingsgevaar van de
rivieren. Na deze ramp werd er echter direct besloten om de deltawerken aan te
leggen om Nederland ook te beschermen tegen overstromingen vanuit de zee. Alle
structuren om water tegen te houden noem je waterkeringen.
Menselijke invloed op het rivierengebied
Door menselijk handelen is het regiem van de rivieren in Nederland onregelmatiger
geworden. Voordat de mens ingreep was het gebied rondom de rivier nog bebost en
kon de rivier zijn gang gaan. De afgelopen eeuwen is veel van dat bos gekapt omdat
het plaatst moest maken voor bebouwing of landbouwgrond. Door de ontbossing valt
neerslag direct op de bodem, waardoor het sneller in die rivier terecht komt. Ditzelfde
gebeurd door verstening. In gebieden met veel bebouwing stroomt het water
rechtstreeks van daken, straten en de riolering naar de rivier toe. Om de scheepvaart
te bevorderen, zijn de rivieren gekanaliseerd: de bochten zijn uit de rivier getrokken,
de rivieren zijn bedijkt en er zijn stuwen aangelegd. Hierdoor stroomt de rivier veel
sneller en in één keer stroomafwaarts. Ontbossing, verstening en kanalisering
hebben er alle drie voor gezorgd dat de vertragingstijd van de rivier werd verkleind.
De rivier moet dus veel meer water in één keer afvoeren, wat leidt tot een verhoogde
en versnelde piekafvoer.