100% tevredenheidsgarantie Direct beschikbaar na betaling Zowel online als in PDF Je zit nergens aan vast
logo-home
Civiele Rechtspleging Hoorcollegedictaat week €2,99
In winkelwagen

College aantekeningen

Civiele Rechtspleging Hoorcollegedictaat week

1 beoordeling
 22 keer bekeken  0 keer verkocht

Zeer uitgebreid hoorcollegedictaat Civiele Rechtspleging week 2. Vrijwel alles is letterlijk meegetypt en alle slides zijn verwerkt.

Voorbeeld 3 van de 30  pagina's

  • 4 mei 2020
  • 30
  • 2019/2020
  • College aantekeningen
  • Onbekend
  • Alle colleges
Alle documenten voor dit vak (15)

1  beoordeling

review-writer-avatar

Door: shannonRachel • 3 jaar geleden

avatar-seller
kleinganseijm
Hoorcollegedictaat Civiele Rechtspleging Week 2

Hoorcollege 2A – Bewijslastverdeling – P. Koerts

Vandaag staat de bewijslastverdeling op het programma. Dat is een onderwerp dat door veel mensen
als een lastig onderwerp wordt beschouwd. Maar in de kern is het vrij eenvoudig. Het wordt lastig op
het moment dat er nuances en uitzonderingen om de hoek komen kijken. Het is daarom zaak dat u, en
dat ga ik u vandaag proberen bij te brengen, die bewijslastverdeling op een gestructureerde wijze
benadert en niet te snel naar bepaalde uitzonderingsgevallen toestapt. Als u steeds het rijtje afloopt dat
ik u straks zal geven, dan zal er eigenlijk niet zo heel veel mis kunnen gaan. De bewijslastverdeling in
het boek beslaat een deel van een hoofdstuk, en ik besteed er een heel college aan. Terwijl bijvoorbeeld
de bewijsmiddelen meerdere hoofdstukken beslaan en ik daar maar twee colleges aan zal besteden. Uit
die verhouding mag u als gevorderde masterstudent zelf opmaken wat wij wel heel belangrijk vinden
en wat we gewoon belangrijk vinden.

Overzicht en leerdoelen
1. Recapitulatie Inleiding bewijsrecht
2. Bewijslastverdeling algemeen
3. Hoofdregel bewijslastverdeling
4. Uitzonderingen op de hoofdregel
5. Afronding

Het programma van vandaag vindt u hierboven. Die uitzonderingen op de hoofdregel zal ik
behandelen aan de hand van drie categorieën, namelijk de zogenaamde ‘bijzondere regels’, de
‘redelijkheid en billijkheid’ en de zogenaamde ‘vermoedens’. De bedoeling van vandaag is dat u aan het
eind van dit college die bewijslastverdeling helemaal in de vingers heeft. En zowel die hoofdregel als
die uitzonderingen kunt toepassen op een concrete casus.

Recapitulatie
Zeven stappen:
1. Stellen
2. Betwisten
3. Bewijslastverdeling
4. Bewijsaanbod (2B/3A)
5. Bewijsopdracht (2B/3A)
6. Bewijslevering (2B/3A)
7. Bewijswaardering (2B/3A)

Dit plaatje herkent u van de vorige keer. Toen heb ik het met name gehad over de eerste twee stappen.
Stellen en betwisten geldt over een weer (voor beide partijen). Ik heb u voorgehouden dat als daar iets
misgaat, dat de rest van die stappen niet aan bod komt. Dan houdt het op bij de toepassing van art. 149
lid 1: gestelde feiten die niet voldoende zijn betwist staan vast. En pas als over een weer voldoende is
gesteld en voldoende is betwist, dan komt het bewijsrecht in zicht en dan is de eerste stap het verdelen
van de bewijslast en dat is het onderwerp van vandaag. Ik ga daar bij de volgende slide enkele
algemene opmerkingen over maken.

Algemeen
• Wie moet wat bewijzen (art. 150 Rv)?
• ‘Wie eist bewijst’; ‘wie stelt bewijst’
• Samenspel art. 149 lid 1 en art. 150 Rv
• Koppeling feiten aan rechtsgevolgen
• Belang van feiten in civilibus

De vraag naar de bewijslastverdeling is eigen de vraag: wie moet wat bewijzen? En het antwoord op die
vraag wordt gevonden door een juiste toepassing van art. 150 Rv: het centrale artikel over de
bewijslastverdeling (in oude jurisprudentie zult u art. 177 Rv tegenkomen, voor de wetswijziging van
2002. Inhoudelijk is daar weinig aan veranderd). Het antwoord op de vraag ‘Wie moet wat bewijzen?’
vindt u dus door middel van het toepassen van art. 150 Rv en u vindt het uitdrukkelijk niet door die
adagia te gebruiken die ik op deze slide hebt doorgestreept. Want ik wil eigenlijk dat u die nooit meer
gebruikt. Ze deugen namelijk niet. Wie eist bewijst slaat helemaal nergens op, want ook gedaagde moet

1

,wel eens wat bewijzen. Maar ook de uitspraak ‘wie stelt bewijst’ dekt de lading niet. Want zelfs al is het
de gedaagde, en zelfs al stelt hij feiten, niet alle gestelde feiten behoeven bewijs, hebben wij de vorige
keer gezien. Bijvoorbeeld onbetwiste feiten. Dus ook wie stelt bewijst is geen juiste afspiegeling van de
regels van de bewijslastverdeling. En u mag ze dus ook nooit meer gebruiken.

Het gaat dus om art. 150 Rv bij de bewijslastverdeling, maar dat artikel grijpt eigenlijk terug op art.
149 lid 1 Rv. Wat zegt art. 150 Rv namelijk: ‘De partij die zich beroept op rechtsgevolgen van door haar
gestelde feiten of rechten, draagt de bewijslast van die feiten of rechten, tenzij..’. Een partij die zich
beroept op rechtsgevolgen van door haar gestelde feiten of rechten. Met die zinsnede ‘gestelde feiten of
rechten’ is de koppeling met art. 149 gegeven. En ik heb u de vorige keer aangegeven: als die gestelde
feiten of rechten door de wederpartij niet of niet voldoende zijn betwist, dan moet de rechter ze als
vaststaand aannemen en dat betekent dat er geen bewijs en dus geen bewijslastverdeling meer nodig
is.

Maar we gaan er vanaf nu even vanuit dat dat stellen en betwisten over een weer voldoende
gemotiveerd is geschied, zodat we daadwerkelijk wel toekomen aan in de eerste plaats aan de
bewijslastverdeling. Art. 150 legt een koppeling tussen die gestelde feiten en rechten en de ingeroepen
rechtsgevolgen. En dat is misschien het makkelijkst duidelijk te maken aan de hand van een voorbeeld.
Stel dat de ontbinding van een overeenkomst wordt gevorderd. U weet allemaal hoe dat
materieelrechtelijk werkt, dan kijkt u in art. 6:265 BW. En dan ziet u daar wat er nodig is om de
ontbinding van een overeenkomst te kunnen uitspreken. En dat wat nodig is moet dus in dit geval door
de eisende partij worden gesteld, want die wil die ontbinding. Met andere woorden: die roept het
rechtsgevolg van de ontbinding in.

Welke feiten moet hij daaraan ten grondslag leggen? Nogmaals: kijkt u in art. 6:265 BW. Om te
beginnen natuurlijk dat er een overeenkomst gesloten is (feit 1). Dat daar een bepaalde verbintenis uit
voortvloeit (feit 2), dat de wederpartij (de gedaagde) in de nakoming van die verbintenis is
tekortgeschoten (feit 3). En voor zover dat noodzakelijk is, moet eiser nog aangeven of er sprake is van
verzuim op basis van lid 2 van art. 265 (feit 4). En als dat ook speelt dan moet hij dus aangeven dat
gedaagde in verzuim is, bijvoorbeeld omdat de eiser een ingebrekestelling heeft verzonden, daarbij een
redelijke termijn voor de nakoming heeft gegeven en die termijn is verstreken zonder nakoming. Dat
zijn allemaal feiten die de eiser ten grondslag legt aan zijn vordering en die dus nodig zijn om dat
rechtsgevolg van de ontbinding te kunnen inroepen.

En die feiten, zo zegt de hoofdregel van art. 150 Rv, dienen, indien zij gesteld en voldoende betwist
zijn, te worden bewezen door degene wie ze stelt: degene die dat rechtsgevolg inroept. In mijn
voorbeeld dus de eiser. Als u art. 150 Rv toepast, houdt dan altijd goed voor ogen welk rechtsgevolg
wordt beoogd, en dat kan een rechtsgevolg zijn dat de eiser inroept (dat zal in de meeste gevallen zo
zijn), maar soms is het de gedaagde die zich op een bepaald rechtsgevolg beroept en de feiten die de
gedaagde daaraan ten grondslag legt dienen vervolgens bewezen te worden.

Waarom doen we nou zo ingewikkeld over dat bewijzen en die bewijslastverdeling? Omdat civiele
procedures worden gewonnen of verloren op de feiten. Zelden op het recht. We weten allemaal hoe het
recht in elkaar zit. Alle advocaten en alle rechters weten hoe dat recht in elkaar zit. Maar hoe dat recht
in een concreet geval, in een concrete zaak uitpakt, dat hangt nu juist af van die feiten. Is er wel een
overeenkomst die ontbonden kan worden? Is er wel tekortgeschoten in die nakoming? Dat moet
allemaal komen vast te staan voordat die ontbinding kan worden uitgesproken. En over die feiten,
daarover verschillen partijen eigenlijk altijd van mening: wat is er wel en wat is er niet gebeurd? Wat
staat er wel en wat staat er niet vast? Komen al die feiten vast te staan, dan volgt ook logischerwijze het
terecht inroepen van dat rechtsgevolg en dan kan die ontbinding worden uitgesproken. Dat is het
belang van het goed in de vingers hebben van het bewijsrecht en de bewijslastverdeling is daarin wel
een centrale rol toebedeeld.

Algemeen
• Stelplicht en bewijslast
 Verzwaarde stelplicht
• Bewijslast en bewijsrisico
• Bindende eindbeslissing?
• Tegenbewijs



2

, Enkele algemene begrippen. Om te beginnen de stelplicht en de bewijslast. Ik heb u al voorgehouden:
beide partijen hebben een stelplicht. En als het gaat om de gedaagde partij zou je dat een
betwistingsplicht kunnen noemen. En die stelplicht en die bewijslast zijn onlosmakelijk met elkaar
verbonden en dat mag geen verwondering meer wekken nu we art. 150 Rv hebben besproken. Immers
de partij die bepaalde feiten of rechten stelt en daar rechtsgevolgen aan verbindt, die draagt daarvan
ook de bewijslast. Er moet over een weer voldoende worden gesteld en betwist en dat moet ook nog
eens gemotiveerd, dat wist u al.

Verzwaarde stelplicht
Nu bestaat er in sommige gevallen ook nog zoiets als een verzwaarde stelplicht. Die term is in de
eerste plaats misleidend, want het gaat eigenlijk niet om een daadwerkelijke stelplicht maar om een
onderbouwingsplicht/een motiveringsplicht. Zo noemt Krans het ook in het boek. En wat is dat nou
die verzwaarde stelplicht? Die term zal ik wel blijven gebruiken omdat het een ingeburgerde term is die
u ook in de jurisprudentie zult aantreffen. Dat is misschien het makkelijkst te behandelen aan de hand
van een voorbeeld.

Voorbeeld toepassing verzwaarde stelplicht – Ziekenhuis/Korver
Dan neem ik het voorbeeld dat ook in het boek beschreven staat. Het HR-arrest met ziekenhuis ‘De
Heel’ tegen onder andere meneer ‘Korver’. Meneer Korver was geopereerd in dat ziekenhuis en
die verkeerde nog onder invloed van narcose na die operatie. Toen is hij uit bed gevallen en daarbij
heeft hij letsel opgelopen. Terwijl hij dus nog onder invloed van die narcose verkeerde. Hij sprak
daarop het ziekenhuis aan uit hoofde van onrechtmatige daad: het ziekenhuis had verzuimd de juiste
zorg te verlenen. Immers doctoren/ziekenhuizen dienen te weten dat na een operatie als patiënten nog
onder invloed van die narcose verkeren, dat dergelijke ongelukken kunnen gebeuren. En in die
procedure kwam uiteindelijk in hoger beroep de vraag centraal te staan in welke fase dat ongeluk nou
eigenlijk was gebeurd. En uit dat arrest blijkt dat er na zo’n operatie kennelijk twee operaties in de
postoperatieve narcose bestaan. Eerst is de patiënt nog in een diepe slaap en die diepe slaap kan hij of
zij ongecontroleerde bewegingen maken en het is ook mogelijk dat hij daarbij uit bed valt. Meneer
Korver had gesteld dat zijn ongeluk in die eerste fase was gebeurd. Het ziekenhuis verweerde zich en
zei: nee, het is in de tweede fase gebeurd. En de tweede fase bestaat uit een lichtere slaap. De patiënt is
wel nog steeds onder invloed van die narcose, maar al een stuk minder. En in die lichtere slaap is het
veel minder waarschijnlijk dat een patiënt dermate ongecontroleerde bewegingen maakt dat hij uit bed
valt. En dat was eigenlijk een soort betwisting van de stelling van meneer Korver. Want het ziekenhuis
concludeerde daaruit natuurlijk: in die tweede fase is het veel minder gebruikelijk dus dan hoeven wij
ook niet een bepaalde zorgplicht in acht te nemen of iets dergelijks. In ieder geval: wij kunnen voor
dergelijke onvoorziene ongelukken niet aansprakelijk worden gehouden. En dan ging het om die
stelling van het ziekenhuis dat dat ongeluk was gebeurd in die tweede fase van de narcose na de
operatie. Want daarvan zei het hof, en dat werd door de HR goedgekeurd: best ziekenhuis, het is best
dat je je verweert door je op deze feiten te beroepen, maar dan ligt het ook wel op jouw weg om die
feiten daadwerkelijk concreet (feitelijk) te onderbouwen. En dat had het ziekenhuis nagelaten. Wat het
hof eigenlijk zei was: ziekenhuis, je kunt in deze situatie niet volstaan met het simpele betwisten van
het door Korver gestelde feit. Je zult extra moeten motiveren waarom jouw stelling juist is. En dat kun
je doen, en dat kan ook alleen jij doen, ziekenhuis. Dat kan Korver niet doen (in beginsel zou die plicht
op Korver rusten), maar het is juist het ziekenhuis dat de beschikking heeft over die desbetreffende
concrete en feitelijke gegevens. Bijvoorbeeld een soort van logboek met tijdsverloop. Het ziekenhuis
heeft de beschikking over welke narcose is toegediend, welke personen daarbij betrokken waren, welke
persoonsleden hem controleerden tijdens die fases. Dat zijn allemaal gegevens/feiten die het
ziekenhuis wel tot zijn beschikking heeft en meneer Korver niet. En in zo’n situatie rust er op in dit
geval het ziekenhuis dan die verzwaarde stelplicht, die verzwaarde motiveringsplicht. En dat betekent
dat het ziekenhuis eigenlijk ook alles concreet/feitelijk moet aandragen wat haar betwisting kan
schragen/kan ondersteunen. Dat had het ziekenhuis in dit geval niet gedaan, die had het eigenlijk
gelaten bij een vrij mager onderbouwde betwisting. En in die omstandigheden zei het hof: zie ik ook
geen aanleiding om nog een bewijsopdracht te geven. Met andere woorden: het bewijs bleef steken in
de fase van art. 149 Rv. En de door meneer Korver gestelde feiten werden voor waar aangenomen.
Daartegen klaagde het ziekenhuis in cassatie maar zoals ik al zei: tevergeefs. De HR bevestigt
nogmaals inderdaad in zo’n situatie het bestaan van een verzwaarde stelplicht die dus eigenlijk een
verzwaarde motiveringsplicht betreft.

Voorbeeld toepassing verzwaarde stelplicht – NNEK/Van Mourik
Hier ging het niet om een medische zaak, want dat is wel het type zaken waarin dat vaak voorkomt.
Maar daar ging het om een vermogensbeheerder, die had voor meneer Van Mourik beleggingen

3

Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Verzekerd van kwaliteit door reviews

Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!

Snel en makkelijk kopen

Snel en makkelijk kopen

Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.

Focus op de essentie

Focus op de essentie

Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!

Veelgestelde vragen

Wat krijg ik als ik dit document koop?

Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.

Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?

Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.

Van wie koop ik deze samenvatting?

Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper kleinganseijm. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.

Zit ik meteen vast aan een abonnement?

Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.

Is Stuvia te vertrouwen?

4,6 sterren op Google & Trustpilot (+1000 reviews)

Afgelopen 30 dagen zijn er 53022 samenvattingen verkocht

Opgericht in 2010, al 14 jaar dé plek om samenvattingen te kopen

Start met verkopen
€2,99
  • (1)
In winkelwagen
Toegevoegd