Samenvatting college 2 & hoofdstuk 3 + 4 van het boek ‘Educational
Psychology: Global Edition’ – A. Woolfolk
Hoofdstuk 3: Zelf-, Sociale- en morele ontwikkeling
Fysieke ontwikkeling: de grove motoriek van kinderen ontwikkelt zich snel tussen de
2-5 jaar. Ze beginnen beter te lopen, krijgen een beter evenwicht en een betere controle
over zichzelf. Als een kind normale ontwikkelingsmogelijkheden heeft, ontwikkeld deze
motoriek zich vanzelf. Ook de fijne motoriek verbeterd enorm. Kinderen ontwikkelen
een voorkeur voor links of rechts (is genetisch bepaald). Aan het einde van de
basisschooltijd kunnen er grote verschillen zijn tussen jongens en meisjes, maar dit is
normaal.
Puberteit: het begin van seksuele rijping. Een reeks veranderingen treedt op in bijna elk
deel van het lichaam. Vroege rijping/puberteit bij vrouwen wordt geassocieerd met
emotionele moeilijkheden zoals depressie, angst, lagere schoolresultaten,
middelenmisbruik, ongewenste zwangerschap, groter risico op borstkanker en
eetstoornissen. Sociale invloeden spelen hier een rol in. Onderzoekers vonden een
samenhang tussen BMI en leeftijd eerste menstruatie. Vroege rijping/puberteit bij
mannen wordt geassocieerd met populariteit. Ze zijn eerder lang en gespierd. Toch
lijken er meer nadelen dan voordelen te zijn: jongens die vroegrijp zijn laten meer
delinquent gedrag zien, hebben groter risico op depressie, eetstoornissen,
middelenmisbruik en op pesten. Jongens die later in de puberteit komen lijken creatiever
en toleranter te zijn, mogelijk komt dit door de onzekerheid in de puberjaren waardoor
ze betere probleemoplossingsvaardigheden ontwikkeld hebben.
Spelen heeft een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het kind. Onderzoekers vonden
onder andere dat spelen: het brein stimuleert, een rol speelt bij ‘pruning’, kinderen hun
omgeving leert kennen, gevoel van veiligheid ontwikkelt, problemen leert oplossen,
gedrag leert uit te testen en leert inspelen op situaties. Er zitten culture verschillen in
spelen. Sporten: verbetert de ontwikkeling van specifieke mentale processen en het
gedrag in de klas.
Bio-ecologisch model Bronfenbrenner: bio -> genetische
opmaak, ecologisch-> omgeving waarin iemand opgroeit. De
sociale context van ontwikkeling, verschillende niveaus die
elkaar wederzijds beïnvloeden, multicausaal model (er zijn
meerdere oorzaken voor een verandering). Fysieke en sociale
contexten waarin we ons ontwikkelen zijn ecosystemen: ze
interacteren constant met elkaar en hebben invloed op elkaar.
Context: totale situatie rondom en in interactie met het
individu en zijn gedachten, gevoelens en acties. Contextuele
effecten zijn zowel intern als extern. De allereerste context
waarin een kind zich ontwikkeld is de baarmoeder.
Microsysteem: heeft direct invloed op de ontwikkeling van het
kind, het kind heeft ook direct invloed op microsyteem.
Mesosysteem: gaan over de interacties tussen microsystemen
(bijv. een overleg tussen school en ouders), heeft uiteindelijk invloed op het kind.
Exosysteem: heeft indirecte invloed op kind (werkdruk ouders bijv.). Macrosysteem:
maatschappelijke kwesties, normen en waarden die van invloed zijn op exosysteem.
Chronosysteem: tijdsontwikkeling van kind en historische tijdsontwikkeling (opvoedstijl
bijv.).
Opvoedstijlen (microniveau):
Autoritair: duidelijke regels, weinig ruimte gevoel/emotie, emotionele afstand,
weinig ruimte discussie
Autoriatief: democratischer, warm, stellen grenzen, ruimte voor discussie, oog
voor wensen/behoeften, keuzes binnen kaders
, Permissief: veel aandacht voor wensen/behoeften, weinig regels/kaders. Ouders
lijken meer vriend dan ouder. Conflicten worden vermeden, een kind leert niet
hoe om te gaan met conflicten
Verwaarlozend: weinig ruimte emotie/gevoel, weinig regels, weinig
geborgenheid en veiligheid. Niet echt een opvoedingsstijl
Responsiviteit: de vaardigheid van ouders om adequaat te kunnen inspelen op signalen
die het kind heeft. Uit onderzoek blijkt dat autoriatieve opvoedstijl het beste is: betere
schoolresultaten en minder gedragsproblemen. Chiao shun: alternatieve Chinese
opvoedstijl, gebaseerd op ‘training’.
Hechting (microniveau): hechtingstheorie van Bowlby zei dat kinderen sterven zonder
liefde. Eerste neiging van kinderen is om zich te hechten. De tweede neiging is om de
wereld te ontdekken, maar dit kan alleen als een kind zich veilig voelt. Een leerling van
Bowlby deed een experiment om te kijken op welke manier kinderen zich hechten:
Strange Situation Procedure. Hechtingstypen: Veilig, onveilig-vermijdend (minder
vertrouwen in beschikbaarheid ouders, zoeken ouders niet op maar lossen het zelf op),
onveilig-ambivalent (te weinig voorspelbaarheid, blijven in buurt van moeder),
onveilig-gedesorganiseerd (ontstaat na trauma, kan over andere typen heen vallen.
Ouders zijn bron van troost en onveiligheid, kind is constant verward).
Leeftijdsgenoten (microniveau): onderscheid tussen kliekjes en massa. Kliekjes:
vriendschappen met kinderen met dezelfde interesses. Positieve vriendschappen dragen
bij in sociale ontwikkeling, gevoel van stabiliteit, beïnvloeden schoolresultaten en
motivatie. Kinderen met weinig vrienden hebben meer emotionele stress. Massa:
verschillende leeftijdsgroepen die worden gevormd op basis van reputatie en stereotype
(bijv. nerds, hippies, populair en minder populair). Peer culture: ongeschreven regels
voor gedrag/kledingstijl. Pubers verlenen veel identiteit hieraan. Kunnen zowel negatief
als positief zijn. Power of peers: kracht van leeftijdsgenoten. Wordt duidelijk wanneer
de waarden van een groep niet meer overeenstemmen met de waarden van andere
belangrijke anderen. Pesten: een vorm(subtype) van agressie waarbij personen
herhaaldelijk proberen een ander persoon fysiek/verbaal/psychologisch schade toe te
brengen, er is een verschil in macht. 3 componenten pesten: iemand leed berokkenen,
herhaaldelijk en over lange periode, verschil in macht. Agressief gedrag: instrumenteel
& vijandig. Instrumenteel: gericht op verkrijgen van objecten of privileges, sprake van
doelbewust handelen. Vijandig: opzettelijk toebrengen van schade, relationeel
component. Sociale agressie: de intentie is om sociale relaties te schaden.
Leerkrachten kunnen een belangrijke rol spelen in de sociale en persoonlijke
ontwikkeling, en zijn soms de eerste persoon bij wie hulp wordt gezocht. Kenmerken
goede leerkracht: positieve relatie leerling, hebben een georganiseerd klaslokaal en
stralen natuurlijk gezag uit, kunnen goed motiveren. De manier waarop leerlingen naar
hun leerkracht opkijken, heeft invloed op hun schoolprestaties. ‘Academic caring’: hoge
maar realistische verwachtingen stellen, leerlingen hierbij helpen. ‘Personal caring’:
geduldig, respectvol en geïnteresseerd zijn. 4 soorten kinderen:
Populair: pro-sociaal -> doen het goed op school en in contact met anderen.
Hebben effectieve probleemoplossende vaardigheden. Anti-sociaal -> vaak
jongens, agressief, goed in sport, pesten andere kinderen
Afgewezen: agressief -> veel conflicten, hyperactief, weinig zelfregulatie,
begrijpen intenties van anderen vaak niet, voelen zich snel benadeeld.
Teruggetrokken -> timide en teruggetrokken, vaak slachtoffer van pesters,
sociaal onhandig
Controversioneel: positieve en negatieve sociale vaardigheden, sociale status
van wisselen. Doen mee met positief gedrag van anderen, hebben vrienden en
zijn over het algemeen tevreden met hun vriendschappen
Verwaarloosd: verassend goed aangepast en net zo sociaalvaardig als andere
kinderen. Anderen vinden ze vaak verlegen of onzichtbaar, al rapporteren deze
kinderen geen eenzame of ongelukkige gevoelens, angst.