Klassieke sociologische teksten (KST)
Begrippenlijst
Docent: Rudi Wielers
1. Karl Marx: Het kapitaal
Noodzakelijke arbeidstijd: tijd die mensen moeten werken om te
kunnen overleven
Meerarbeid: Extra tijd die ze werken, levert meer waarde op, maar is niet
nodig om te overleven. Meerarbeid komt in kapitalisme terecht bij de
kapitalist.
Minimale waarde: arbeider heeft minimale waarde nodig om te kunnen
overleven.
Meerwaardevoet: De verhouding meerarbeid/noodzakelijke arbeidstijd
bepaalt de meerwaardevoet.
Minimumgrens: is onbepaalbaar. De minimumgrens kunnen we krijgen
wanneer we de meerarbeid op 0 zetten (de deel van de dag waarin de
arbeider noodzakelijkerwijs moet werken voor zijn eigen voortbestaan)
maar op basis van de kapitalistische productiewijze kan de noodzakelijke
arbeid slechts een deel vormen van zijn arbeidsdag en kan de arbeidsdag
dus nooit tot dit minimum worden teruggebracht.
Maximumgrens: de arbeidsdag bezit wel een maximumgrens, waarboven
de arbeidsdag niet meer te verlengen is. Deze maximumgrens wordt
bepaald door de fysieke begrensdheid van de arbeidskracht; een mens kan
slechts een bepaalde hoeveelheidlevenskracht gebruiken op een dag en
gebruikt het andere deel van de dag voor andere fysieke behoeften en
voor geestelijke en maatschappelijke behoeften (waarvan omvang een
aantal worden bepaald door het algemeen beschavingspeil).
Fysieke en sociale grenzen: de variaties van arbeidsdag bewegen zich
dus binnen de fysieke en sociale grenzen. De arbeidsdag telt 24 uur, maar
we hebben rusturen nodig, want anders is de arbeidskracht niet instaat
om haar werkzaamheden voort te zetten.
Ultima (uiterste grens): de noodzakelijke grens van de arbeidsdag, hier
kijkt elke kapitalist anders naar.
Kapitalistische levensdrang: de drang om in waarde toe te nemen, om
meerwaarde te scheppen, om met zijn productiemiddelen de grootste
mogelijke hoeveelheid meerarbeid te absorberen.
1
,Verlenging van de arbeidsdag: De kapitalist is erbij gebaat/moet als
gevolg van concurrentie steeds meer meerwaarde uit de arbeidskracht
halen. Daarom: verlenging arbeidsdag
Kapitaal: alle kapitaal komt voort uit arbeid. Machines bestaan uit arbeid
en arbeid produceert waarde.
Arbeid: de inspanning die wordt gedaan
Arbeidskracht: het vermogen arbeidsinspanning te leveren; degene die
de inspanning levert.
Gebruik: mensen moeten werken, worden daarop zich niet slechter van
(levensonderhoud; ontplooiing; bijdrage aan de samenleving)
Plundering: Arbeidskracht wordt overmatig benut, gaat ten koste van de
werkenden (korte levensverwachtingen).
Productiewijze: Sociale verhouding tussen kapitalist is typisch voor het
kapitalisme; daar is het dominante verhouding. In kapitalisme bezit de
kapitalist productiemiddelen en op die basis eigent hij zich meerarbeid
toe. Andere productiewijzen hadden andere sociale verhoudingen;
jagers/verzamelaars, slaven, feodalisme.
Feodalisme: In feodalisme is arbeider gebonden aan de grond; grond is
eigendom van de feodale heer (boer, lijfeigene).
‘Vrijheid’
In feodalisme is arbeider niet vrij: gebonden aan de
productiemiddelen (lijfeigene, boer). In feodalisme omvang meerwaarde
beter zichtbaar (‘positief’ in plaats van ‘negatief
In kapitalisme is arbeider vrij: niet gebonden aan eigenaar of
productiemiddelen
(‘proletariër’). In kapitalisme is arbeider niet meer beschermd door
bezit/gebondenheid aan productiemiddelen.
Half-timers: voor marx gaat het hier om kleine, jonge kinderen,
kapitalisten zien hier geen kinderen meer, slechts arbeidskrachten.
(sprake van dehumanisering: kinderen hebben liefde en opvoeding nodig,
maar moeten werken onder beroerde omstandigheden).
Ontwikkeling lengte arbeidsdag in Engeland: Van 14e tot 19e eeuw
werd de arbeidsdag steeds langer; dit werd ondersteund door wetgeving.
Loon werd betaald per arbeidsdag, de arbeidsdag werd voortdurend
verlengd.
Terugslag’= weerslag, effect
2
, 2. Max weber
Ascetisch leven lijden: dat wil zeggen afzien van genot
Rationeel: nadenken, verbeteren, reflecteren
Systematisch: in samenhang, vooruitlopend op herhaling
Calculerend: zo precies mogelijk (‘getallen’); afwegingen op basis van
calculatie
Onttovering: tradionele samenleving is ongereflecteerd, gebaseerd op
geloof en gewoonte. Beleving werkelijkheid is in termen van religie,
‘magie’, de wereld is ‘betoverd’.
Door rationalisering raakte de wereld onttoverd.
Religieuze stromingen
Grofweg drie soorten:
Katholieken: clerus en leken; geloof in hemelse wereldorde, kan alleen
gekend worden door priesters, die dichter bij God staan (Thomas van
Aquino); ‘goed leven’ brengt mensen in de hemel.
Lutheranen/Anglicanen: Gematigde protestanten, werelds georiënteerd,
geloven niet in predestinatie; door ‘geloven’ (op God vertrouwen) komen
mensen in de hemel
Calvinisten/Piëtisten/Methodisten/Quakers: ‘sekten’; geloof in
strenge god; predestinatie.
Hogere functies: katholieken vaak onder- en protestanten vaak
oververtegenwoordigd.
(pp: welke elementen in de geloofsleer van protestanten maken hen
economisch succesvol).
Opleiding: protestanten zijn beter opgeleid dan katholieken, dit heeft niet
per se iets met rijkdom te maken, want katholieken met geld sturen hun
kind vaak naar een vakopleiding, en niet naar hoger onderwijs. In 21e -
eeuwse onderzoekingen wordt hoge waardering van onderwijs als
belangrijkste oorzaak van ontstaan kapitalisme in protestantse gebieden
benoemd.
3