Inleiding
4. De kandidaten kunnen uitleggen en evalueren dat de vraag naar het wezen van de mens op twee
manieren (mensbeeld of bestaanservaring) kan worden opgevat. Daarbij kunnen zij betrekken:
• de begrippen ‘wezen’, ‘essentie’, ‘mensbeeld’, ‘bestaan’, ‘bestaanservaring’;
• een uitleg en vergelijking van het eerstepersoonsperspectief en het derdepersoonsperspectief op de
vraag naar de mens;
• een uitleg en vergelijking van de empirisch wetenschappelijke benadering en de fenomenologische
en existentialistische benadering van de vraag naar de mens;
• een uitleg van de ethische dimensie van mensbeelden en bestaanservaringen.
(1) Leg in eigen woorden uit onder welke filosofische discipline de vraag naar wat de mens is
valt. Maak in je uitleg zinvol gebruik van de begrippen ‘wezen’, ‘essentie’, ‘mensbeeld’,
‘bestaan’, ‘bestaanservaring’ om dit uit te leggen.
De filosofische discipline die vraag naar de mens is de wijsgerige antropologie. In de wijsgerige
antropologie doen filosofen pogingen om de essentie van de mens te duiden. Het is gebruikelijk om deze
essentie te zoeken door te vertrekken vanuit de bestaanservaring die wij alleen van onszelf hebben. Door
vanaf deze bestaanservaring te beginnen met denken is het mogelijk om zo dicht mogelijk te komen bij het
wezen dat wij zijn en, in die zin, bij onze essentie en dus bij wat ons tot mensen maakt. Wanneer filosofen
een perspectief op onze essentie ontwikkelen kan er gesteld worden dat zij daarmee een mensbeeld
opwerpen dat gebruikt kan worden om onszelf en anderen te begrijpen in hun menszijn.
Het wezen van de mens kan via twee routes worden aangevlogen. Of via een 3 e persoons
mensbeeld, waarin een conceptueel idee over de mens op de mensheid wordt geprojecteerd. Of via de
bestaanservaring, waarmee de ervaring van het menszijn als uitgangspunt wordt genomen voor wie en
wat wij zijn.
(2) De auteurs van Wat maakt de mens stellen dat er een belangrijk verschil is tussen het
gebruik van het eerstepersoonsperspectief en het derdepersoonsperspectief in de zoektocht
naar het wezen van de mens. Leg dit verschil uit en beargumenteer of je het eens bent met de
auteurs.
Het eerstepersoonsperspectief vertrekt vanuit de direct geleefde ervaring, terwijl het
derdepersoonsperspectief extern is aan onze ervaring en alleen een objectieve beschrijving van de wereld
kan geven. Het perspectief dat wij innemen heeft invloed op hoe wij de mens gaan begrijpen. Zodra wij
alleen vanuit een derdepersoonsperspectief naar de mens kijken, zullen wij al snel vervallen in het idee dat
de mens uitsluitend een lichaam is dat wiens doen en laten begrepen dient te worden door naar de fysieke
werking van het lichaam te bestuderen. Het eerstepersoonsperspectief begint daarentegen bij de geleefde
ervaring, iets waar we alleen toegang toe hebben vanuit het individuele bestaan als voelend wezen. Een
,focus op dit aspect van ons bestaan zal betekenen dat we de mens vooral zullen ervaren als een wezen dat
ervaart, voelt en altijd in interactie staat met zijn of haar omgeving. Kortom, het perspectief dat wij
innemen beïnvloed ons antwoord op de vraag wat de mens is.
In principe is het bestaan van deze verschillende perspectieven lastig in twijfel te trekken. We
ervaren onszelf en we buiten de directe ervaring van onszelf treden om over onze directe ervaring na te
denken. Een belangrijke nuancering hierbij is dat ik denk dat het derdepersoonsperspectief alleen mogelijk
wanneer er daarvoor een eerstepersoonsperspectief is van waaruit wij onszelf en de wereld ervaren.
Kortom, beide bestaan, maar het eerstepersoonsperspectief is wel fundamenteler.
(3) Karakteriseer de empirisch wetenschappelijke en de existentieel-fenomenologische
benadering van de mens en leg uit welke uitgaat van het eerstepersoonsperspectief en welke
van het derdepersoonsperspectief.
De empirisch wetenschappelijke benadering van de mens probeert de mens te duiden door met de
wetenschappelijke methode zo objectief mogelijke uitspraken te doen over het bestaan van de mens. Deze
methode impliceert dat de beschrijving die worden gegeven uitsluitend berusten op waarneembare feiten
die iedereen vanuit een derdepersoonsperspectief waar zou moeten kunnen nemen. Wanneer de
wetenschappelijke methode zuiver wordt gehanteerd, wordt iedere vorm van ervaring en subjectiviteit
uitgeschakeld om zo objectief mogelijke waarheden te kunnen postuleren.
De existentieel-fenomenologische benadering van de mens legt de nadruk op de direct geleefde
ervaring van onszelf en de daaruit volgende betekenisvolle verhouding met onszelf en onze omgeving. In
deze benadering staat het eerste persoonsperspectief centraal. De reden hiervoor is dat de fenomenoloog
stelt dat alle kennis uiteindelijk vanuit de ervaring tot ons moet komen, voordat wij hierop kunnen
reflecteren, of, anders gezegd, ons hiertoe kunnen verhouden vanuit een derdepersoonsperspectief.
(4) Beargumenteer in hoeverre de zoektocht naar het wezen van de mens ook een morele kant
heeft. In andere woorden, in hoeverre de zoektocht naar het wezen van de mens ons begrip
van het goede en het kwade kan beïnvloedden.
De zoektocht naar de essentie van de mens heeft zeker een morele kant. Dit komt omdat, wanneer
mensen zeggen de essentie van de mens te hebben gevat, een rigoureus kader hebben van waaruit het
mogelijk wordt om mensen die niet binnen dit kader vallen uit te sluiten en te diskwalificeren. We zien dit
ook terug in Kants ethiek, waarin de voorwaarde voor het toebehoren tot het “koninkrijk der einden”,
oftewel, het te allen tijde behandeld moeten worden als doel en niet als middel, alleen geldt voor diegene
die het vermogen hebben om de rationele wet aan zichzelf op te leggen. Dit sluit dieren uit, maar ook
mensen wiens verstand (nog) niet ontwikkeld is, zoals kinderen en gehandicapten. Met andere woorden,
het vaststellen van een essentie van de mens maakt het mogelijk om de morele status van mensen in
twijfel te trekken.
, Kwestie 1
5. De kandidaten kunnen de opvattingen van Descartes, Sheets-Johnstone, Plessner, De Beauvoir en
Fanon over de vraag naar de mens, en de verschillende manieren waarop het lichaam daarbij een rol
speelt uitleggen, vergelijken, toepassen en evalueren. Daarbij kunnen zij de volgende standpunten
betrekken:
• mensen zijn een denkend bewustzijn met een mechanisch lichaam (Descartes);
• mensen zijn een reflecterend, bewegend lichaam (Sheets-Johnstone);
• mensen staan lichamelijk in verhouding tot zichzelf (Plessner);
• mensen staan lichamelijk in verhouding tot anderen (De Beauvoir, Fanon).
(5) Geef aan de hand van Descartes dualisme de traditionele karakterisering van de mens als
een denkend bewustzijn dat verbonden is aan een mechanisch lichaam.
Descartes formuleert in zijn Meditaties het zo gehete radicale twijfelexperiment, waarmee hij aan
probeert te tonen dat, hoewel het bestaan van de buitenwereld volledig in twijfel kan worden getrokken,
er altijd één a priori zekerheid bestaat, namelijk dat het twijfelen altijd de zekerheid vooronderstelt van
het bestaan van iets dat denkt. Als iemand twijfelt aan alles, weet zij in ieder geval zeker dat zij twijfelt en
aangezien twijfelen een vorm van denken is, is het bestaan van het menselijke denken de eerste zekerheid.
Dit denken vindt volgens Descartes in een andere substantie plaats dan het lichaam, namelijk in de geest.
Een immateriële en onsterfelijke substantie. Het lichaam is daarentegen sterfelijk en materieel en dus van
een radicaal andere aard dan de geest. Omdat denken de eerste zekerheid is, kunnen we alleen achteraf,
vanuit het denken, kennis verkregen over ons lichaam, dat volledig wordt geregeerd door natuurwetten.
(6) Contrasteer de fenomenologische kritiek op Descartes karakterisering van de mens door te
verwijzen naar het fragment van Heidegger/Merleau-Ponty en geef het alternatieve
fenomenologische begrip van de mens.
Heidegger bekritiseert Descartes door te stellen dat de scheiding tussen denken en lichaam, tussen
bestaan als geest en bestaan in de materiele wereld, op een te theoretisch begrip van ons menselijke
bestaan is gebaseerd. Volgens Heidegger staan we altijd in een wereld, waarin wij handelen, voelen en
keuzes maken. We vertrouwen altijd al op deze wereld en de voorbeelden die Descartes geeft als afwijzing
van dit vertrouwen, zijn uitzonderingen die over het algemeen geen invloed hebben op onze dagelijkse
omgang met de wereld. Bovendien, en dit is meer Merleau-Ponty dan Heidegger, zijn we altijd al in een
lichaam dat ons gewaar wordt op zo’n manier dat doen en denken niet van elkaar te onderscheiden zijn.
Het is alleen achteraf, als we stoppen met doen, dat we denken en doen van elkaar kunnen
onderscheiden.
6. De kandidaten kunnen uitleggen en evalueren dat mensen volgens Sheets-Johnstone een