W1 Opsporing, controle en nemo-tenetur
Hoofdregel strafprocesrecht = garanderen juiste toepassing materiele strafrecht. Valt uiteen
in twee subdoelen:
- Zorgen dat schuldigen worden bestraft
- Zorgen dat onschuldigen niet worden bestraft
Ambivalentie van strafprocesrecht = strafprocesrecht kent bevoegdheden toe, maar
begrensd deze ook. Heeft te maken met het waarborgkarakter van het strafprocesrecht.
Nevenfuncties strafprocesrecht:
- Speciale preventie = zorgt dat specifieke veroordeelde in toekomst geen SF meer
pleegt
- Generale preventie = samenleving onthouden van plegen SF
- Voorkomen eigenrichting = voorkomen dat burgers recht in eigen handen nemen.
- Orde scheppen (maatschappelijke onrust kanaliseren)
- Genoegdoening slachtoffer
Waarheidsvinding is geen doel op zich, maar wel belangrijk middel. Meeste strafzaken zijn
helemaal niet gericht op materiële waarheidsvinding. Daar is simpelweg geen tijd voor en dat
is niet de vraag die aan rechter voorligt. Die vraag is: kan TLL worden bewezen?
Waarheidsvinding is in die zin beperkt. Beperkingen waarheidsvinding:
- TLL
- Tijd, geld en capaciteit
- Rechtsbescherming = als we die waarheidsvinding echt zo belangrijk vinden, zouden
we niet zo veel waarde hechten aan bv. zwijgrecht etc.
Legaliteitsbeginsel = art. 1 Sv. Legaliteitsbeginsel in Sv ziet op de wet in formele zin.
Logisch, want wij hebben afgesproken dat de formele wetgever aan te pas moet komen bij
strafvordering. Bevoegdheden hebben enorme impact op leven van burgers, daarom is
strafprocesrecht vooral formele wetgeving.
Structuur van het strafproces:
Voorbereidend onderzoek = allerbelangrijkste is het opsporingsonderzoek door politie. Alles
wat vooraf gaat aan het onderzoek ter terechtzitting is het voorbereidend onderzoek.
Vervolging = voorbereidend onderzoek is afgesloten. Rechter wordt bij zaak betrokken.
Berechting in eerste aanleg = enkelvoudige/MK.
Rechtsmiddelen = hoger beroep, cassatie. Als een uitspraak onherroepelijk is dan is er de
tenuitvoerlegging van de sanctie.
Procesafspraken = zaak is wel degelijk voor rechter gebracht, maar partijen spreken af wat
wel en wat niet besproken wordt. Het beding wordt beperkt tot waar partijen het niet over
eens zijn.
Het is van belang om te weten of iemand verdachte is gelet op het waarborgkarakter van het
strafprocesrecht. Want enerzijds zijn er bevoegdheden toe te passen (instrumentaliteit),
anderzijds heeft een verdachte rechten (rechtsbescherming).
Verdachte = art. 27 lid 1 Sv, voorwaarden:
- SF = overtreding/misdrijf
- Redelijk vermoeden (van schuld) = mag niet subjectief zijn
- Feiten en omstandigheden = het moet objectiveerbaar zijn om te vermoeden dat
iemand zich schuldig heeft gemaakt aan SF
Verhoor = als verhoor (..) worden beschouwd alle vragen aan een door een opsporingsambt
als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd
SF.
, - Vragen
- Die gericht zijn aan (als zodanig aangemerkte) verdachte
- Over diens betrokkenheid bij een (geconstateerd) SF
- De vragen worden gesteld in een rechtstreekse confrontatie tussen de
opsporingsambtenaar en verdachte.
Het feit dat iets op straat gebeurt (of niet in een formele setting), neemt niet weg dat iets niet
als verhoor kan worden aangemerkt. Het gaat om de vraag wat er wordt gevraagd en door
wie.
Zwijgrecht = art. 29 Sv, bevat:
- In lid 1 het pressieverbod = in de praktijk bestaan grenzen tussen wel of niet
toelaatbaar is tijdens een verhoor. Die grenzen zijn wat rekbaar.
- In lid 2 het zwijgrecht en de cautie = verdachte moet bij verhoor op de hoogte worden
gesteld dat hij niet tot antwoorden is verplicht.
Opsporing = art. 132a Sv:
- Onderzoek in verband met SF: ziet op onderzoek dat gericht is op strafbare feiten
aan het licht brengen, ook al bestaat nog geen concreet zich op die feiten.
- Onder gezag van de OvJ. Van opsporing is alleen sprake als het onderzoek wordt
uitgevoerd door personen die aan te merken zijn als opsporingsambtenaren in de zin
van artt. 141/142, en dus door personen die tot taak hebben het vergaren van
informatie met het oog op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.
- Met als doel nemen strafvorderlijke beslissingen. Het onderzoek dat plaatsvindt, kan
een strafvorderlijk vervolg krijgen. Het gaat om het nemen van al die beslissingen die
relevant zijn met het oog op de naar aanleiding van een strafbaar feit op te leggen
sancties, maatregelen of voorzieningen.
Soorten van opsporing:
- Reactief = optreden n.a.v. redelijk vermoeden gepleegd SF
- Proactief = geen redelijk vermoeden van SF
- Repressieve controle = voorafgaand ontdekken van mogelijke SF (bv.
alcoholcontrole). Deze goed onderscheiden van puur bestuursrechtelijk toezicht, zie
5.2 Awb. De bevoegdheden houden onmiskenbaar verband met SF en worden ook
toegepast met het doel nemen strafvorderlijke beslissingen. Er is sprake van gezag
van de OvJ.
Handhaving van wettelijke voorschriften gebeurt niet alleen d.m.v. strafrecht (opsporing),
maar ook via het bestuursrecht (toezicht). Preventieve controle = een bestuurlijke activiteit -
de bevoegdheden hebben de strekking om te controleren of bepaalde bestuursrechtelijke
voorschriften worden nageleefd. Het doel is controle op naleving van bepaalde voorschriften.
Sfeerovergang = uitoefenen van toezicht geeft aanleiding tot het toepassen van
opsporingsmiddelen. Toezicht gaat over in opsporing:
- Binnen dezelfde wet = zuivere sfeerovergang
- Naar een andere wet (tevens sprake van voortgezette toepassing)
Voortgezette toepassing van bevoegdheden = uitoefening van bestuursrechtelijke of
opsporingsbevoegdheden (van een bijzondere wet) waarvan de resultaten leiden tot een
handeling die buiten de bijzondere wet vallen.
Type a = bestuursrechtelijk toezicht bijzondere wet (door opsporingsambtenaar) leidt
tot redelijke verdenking SF buiten die wet.
Type b = strafrechtelijke opsporing vindt plaats o.b.v. een bijzondere wet en dezelfde
opsporingsambtenaar constateert een SF dat buiten het bereik van die bijzondere wet
ligt. HR Geweer → het feit dat de ambtenaar bezig was met het handhaven van de
Drankwet, vormde geen belemmering om bij toeval ontdekte SF ook verder te gaan
, opsporen. Men spreekt van een ‘voortgezette toepassing van bevoegdheden’. Maar
je mag het niet zodanig doen dat je bewust op basis van de Drank en vergunningen
wet naar binnen gaat, ter misleiding, omdat je eigenlijk wil gaan opsporen tot
verdenking van verboden wapenbezit.
Hierbij toets je of sprake is van détournement de pouvoir (misbruik van bevoegdheid). We
willen niet dat de politie controlebevoegdheden gebruikt om WvS en alle waarborgen die
soms vertragend kunnen werken te omzeilen. HR Controle vs. opsporing →
controlebevoegdheid moet niet uitsluitend zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor
deze is verleend; deze moet mede zijn uitgeoefend overeenkomstig het doel waarvoor deze
is gegeven. Dan ‘in beginsel’ rechtmatig.
- Dat doel moet in overwegende mate zijn gediend
- Dat tevens opsporingshandelingen zijn verricht brengt nog niet mee dat de
controlebevoegdheid uitsluitend is gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze is
verleend. HR Dynamische verkeerscontrole → verkeerscontrole voldoet aan de
wettelijke eisen indien hierbij daadwerkelijk het rijbewijs en voertuigpapieren zijn
gecontroleerd. Verkeerscontrole die wordt ingezet om opsporingshandelingen
mogelijk te maken, maakt die controle nog niet onrechtmatig. Verkeerscontrole was
wel onrechtmatig geweest indien een voertuig enkel of hoofdzakelijk op grond van
etnische dan wel religieuze kenmerken van de bestuurder of de inzittende voor
controle werd geselecteerd.
Sfeercumulatie = samenloop in het gebruik van bestuurs- en strafrechtelijke bevoegdheden
dan wel bevoegdheden uit verschillende wetten. Let op: er is reeds sprake van een
verdenking. Ook indien een persoon reeds verdacht wordt van een SF, staat dat niet in de
weg aan gebruik controle bevoegdheden (HR Controle vs. opsporing), mits rechten van
verdachte in acht worden genomen.
Nemo tenetur beginsel (art. 6 EVRM) = het recht om zichzelf niet te hoeven belasten. Je
hoeft niet mee te werken aan je eigen veroordeling. In de kern gaat het om het zwijgrecht. Je
hebt het recht om te zwijgen, je hoeft geen belastende verklaring af te leggen. Dit heeft te
maken met het onschuldpresumptie. Je bent onschuldig tot het tegendeel is bewezen. Heeft
ook te maken met waarheidsvinding. Druk leidt mogelijk tot onbetrouwbaar bewijs. Verder
staat het in verband met de menselijke waardigheid. Het is niet menselijk om te verwachten
dat je zelf meewerkt aan het onderzoek dat tegen jou plaatsvindt.
Dit beginsel is niet van toepassing als:
- HR: wilsonafhankelijk materiaal = materiaal dat weliswaar onder dwang is verkregen,
maar bestaat onafhankelijk van de wil van de verdachte
- EHRM: wilsafhankelijk materiaal = met dwang verkrijgen van informatie die alleen
met medewerking van de verdachte kan worden verkregen.
Instapeisen voor een beroep op nemo-tenetur:
- Dwang/druk
- Criminal charge
Fishing expedition = zoeken naar documenten/dingen waarvan de overheid niet op de
hoogte was, net zo lang tot er iets gevonden is.
HR Fishing expedition → zie HR De Lege en EHRM Saunders
W2 Bijzondere opsporingsmethoden
Het is van belang om te weten wanneer sprake is van opsporing, want daarmee vangt Sv
aan. Voor opsporing heeft politie/justitie een wettelijke grondslag nodig.
Als het slechts gaat om een beperkte inbreuk (op grondrechten) dan kan worden volstaan
met art. 3 Politiewet (art. 141/142 Sv). Art. 3 Politiewet biedt een wettelijke grondslag indien
, GEEN sprake is van een ernstige of stelselmatige inbreuk en de inzet niet zeer risicovol is
voor de integriteit en de beheersbaarheid van de opsporing. Wordt aan deze eisen niet
voldaan, dan kan niet worden volstaan met art. 3 Pw. Werk in je TT uit wanneer sprake is
van stelselmatig a.d.h.v. HR Observatie → sprake van stelselmatige observatie als die
observaties geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde
aspecten van het persoonlijk leven van de betrokkene. Van belang daarbij zijn de plaats waar
de observaties plaatsvinden, de duur, de intensiteit en frequentie ervan, en het eventuele
gebruik van technische hulpmiddelen.
Voor een verdergaande inbreuk is een expliciete wettelijke grondslag vereist. Daarvoor
bepaal je eerst het opsporingsdomein.
Opsporingsdomeinen:
Deze drie domeinen vallen onder het opsporingsbegrip uit art. 132a Sv.
i. Klassieke opsporing = het onderzoek n.a.v. een redelijk vermoeden dat een SF is
gepleegd. Er is dan sprake van een verdenking (art. 27 Sv), maar er hoeft nog geen
verdachte bij naam bekend te zijn. Als er een redelijk vermoeden van schuld aan een
gepleegd SF is op basis van feiten en omstandigheden, dan hebben we een verdenking en
kunnen we gaan opsporen. Klassieke opsporing begint vanaf art. 126g Sv. Dus:
- Feiten en omstandigheden
- Waaruit een redelijk vermoeden volgt, dat
- Een SF is gepleegd
ii. Vroegsporing = feiten en omstandigheden waaruit redelijk vermoeden bestaat dat in
georganiseerd verband misdrijven worden beraamd of gepleegd. Het moet gaan om
misdrijven als omschreven in art. 67 lid 1 Sv (4+ jaar of specifiek aangewezen). Vroegsporing
is altijd in groepsverband, er zijn minimaal 2 personen nodig. Belangrijk verschil met
klassieke opsporing is ‘worden beraamd’. Hier mag je nog in de bedenkfase zitten (enkel als
het een ernstige inbreuk oplevert). Bij klassieke opsporing is dat niet, dat heeft te maken met
ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer. MMA-melding is niet vaak een concrete
verdenking, maar beginfase dus beramen. Dus:
- Feiten en omstandigheden
- Waaruit een redelijk vermoeden volgt, dat
- In georganiseerd verband
- Misdrijven als omschreven in art. 67 lid 1 Sv worden
- Beraamd of gepleegd (beramen duidt op alles dat in verband met een SF aan dat
plegen voorafgaat. Het gaat om beramen, daarmee is het opsporingsbegrip
uitgebreid tot toekomstige feiten).
- Een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren
iii. Aanwijzingen van terrorisme = aanwijzing duidt op een lagere graad van verdenking dan
een redelijk vermoeden. Het gaat om aanwijzingen dat een terroristisch misdrijf ex. art. 83 Sr
is of zal worden begaan (art. 126za Sv). De drempel is laag, terrorisme kan namelijk tot veel
problemen in de samenleving zorgen. Dus:
- Feiten en omstandigheden
- Waaruit aanwijzingen volgen dat (aanwijzing duidt op lagere graad van verdenking
redelijk vermoeden: gaat om enig aanknopingspunt voorhanden dat zich nader laat
onderzoeken. Wat men kan onderzoeken, mag men ook onderzoeken).
- Terroristisch misdrijf ex. art. 83 Sr
- Is of zal worden begaan
Voor bijna alle bevoegdheden ten aanzien aanwijzingen van terrorisme is een concreet bevel
van OvJ vereist. Uitzondering is een zogenaamd veiligheidsrisicogebied (luchthavens,
stations, industriegebieden, overheidsgebouwen). Deze gebieden vormen wegens hun
functie een permanent risico voor terroristische aanslagen.