Hoorcolleges O&L
Hoorcollege 1 - Inleiding
Gaat om het ontstaan en de ontwikkeling van antisociaal en crimineel gedrag. Risicofactoren die het
aanmoedigen, negatief. Gaat ook over het effect van life events (huwelijk/werk/school) op crimineel
gedrag, kunnen ook positieve factoren zijn, kunnen het veroorzaken/versnellen maar ook
stoppen/tegenhouden van crimineel gedrag.
Age-crime curve, een van de belangrijkste/bekendste curves internationaal in de criminologie. Het
laat zien dat er een enorme piek is vanaf 12-20, daarna enorm sterke daling in aantal arrestaties in
leeftijdscategorieën. Er is dus een sterke relatie tussen leeftijd en criminaliteit. Criminaliteit wordt
dus verhoudingsgewijs gepleegd door adolescenten, maar waarom is dit er? Daar zijn verschillende
verklaringen voor. Voor alle vormen van criminaliteit is de curve ongeveer hetzelfde.
Is deze curve misleidend?
- Data is geaggregeerd, alle data op één grote hoop is gegooid, waardoor je bepaalde
subtrajecten/subgroepen misschien niet kunt achterhalen. Kan zijn dat gemiddeld genomen
de meeste criminaliteit in adolescentie plegen, maar kan zo zijn dat mensen hun hele leven al
criminaliteit plegen. Kennis over subgroepen, chronische daders, is juist heel interessant, die
wil je juist aanpakken.
- Data is cross-sectioneel, op één moment is het gemeten, het laat geen verandering zien over
tijd binnen personen, terwijl je het liefst de mensen wil volgen over tijd.
- Data is officieel, zegt niets over wat er misschien al in de jeugd heeft plaatsgevonden,
minimumleeftijd is 12 jaar voor officieel geregistreerd crimineel gedrag. Je wil ook informatie
van daarvoor.
Developmental Life Course-theorieën en onderzoek
Dit is belangrijk voor de vraag waarom mensen criminaliteit gaan plegen en hoe hun criminele
carrière eruit ziet. Er wordt gekeken naar veel soorten variabelen, er is ook oog voor veranderlijkheid
van die variabelen (baan, relaties, gezinsinvloed). Verschillende variabelen kunnen veranderen,
invloed van gezin kan heel anders zijn op je 11 e dan op je 17e.
Verschillen:
- Het verschil tussen tussen-personen (a en b) en binnen-persoonsverschillen is een belangrijk
onderscheid. Je kan zeggen dat de invloed van een negatieve gezinsrelatie sterk is, daardoor
krijg je criminaliteit. Daarbij vergelijk je persoon a en b (tussenpersoonsverschillen). Kan je de
conclusie echt trekken? Misschien zijn er andere factoren die ook meespelen bij beide
personen.
o Filmpje: marshmellowtest. Zelfcontrole kids. Eerste 6-7 jaar is mate voor zelfcontrole
redelijk vast komen te staan, zit wat speling in. Jongste kinderen eten het gelijk op,
oudere kinderen kiezen voor meer marshmallows en hebben zelfcontrole. Kijken
naar de tussen-personenverschillen. Als je dezelfde kinderen volgende jaren dezelfde
test laat afleggen (longitudinaal), kan je binnen-persoonstests uitvoeren.
- Cross-sectioneel vs. Longitudinaal onderzoek, je wil personen door hun leven volgen.
,DIC-theorieën
1. ICAP: Integrated Cognitive Antisocial Potential (Farrington): als het gaat om crimineel gedrag
gaat het om een samenkomst van vormen van antisociaal potentieel, hij stelt dat iedereen
een bepaalde mate van:
a. lange termijn antisociaal potentieel kan hebben. Dit verschilt tussen personen.
Hoeveel potentieel ze hebben wordt bepaald door factoren die statisch en groter
zijn, die je terugziet in je verleden, in je familiesituatie, je schoolprestaties, je
intellect etc. Komen met elkaar tot een bepaalde mate van dit potentieel. Er kan
vervolgens iets ontstaan binnen een persoon, namelijk
b. korte termijn antisociaal potentieel kan hebben. Hierbij moet je denken dat dit
gebeurtenissen zijn in de nabijheid van een persoon die vrij acuut een beetje extra
antisociaal potentieel erin gooien. Door achtergrondvariabelen die problematisch
zijn heeft de persoon al een grote mate van lange termijn, invloeden zoals
drugsgebruik/verveling/bepaalde gelegenheid komt daarbij, tezamen vergroot dit de
kans op crimineel gedrag. Dan ben je er nog niet. De twee vormen zijn nog niet
genoeg om daadwerkelijk tot crimineel gedrag te leiden, want dat gaat niet vanzelf,
daar komen cognitieve processen bij kijken waarbij mensen bepaalde afwegingen
maken, tussen kosten en baten van gedrag, tot iemand daadwerkelijk overgaat tot
crimineel gedrag. Het hangt heel erg af van wat er na die vorm van criminaliteit
gebeurt, of iemand het nog een keer gaat doen.
Veel risicofactoren, niet alleen naar individu kijken, gelegenheid is ook
belangrijk, gevolgen spelen mee, startleeftijd niet belangrijk.
Wat zijn risicofactoren?
Factor die aan bepaalde uitkomst vooraf gaat. Deze factor beïnvloed de uitkomst en kan worden
gezien als risicofactor. Als het enkel wordt geassocieerd met bepaalde uitkomstmaat, hebben we het
over samenhang. Je hebt dynamische risicofactoren die veranderd kunnen worden zoals het hebben
van een baan of gezinssituatie, maar ook statische risicofactoren die onveranderlijk zijn, nare jeugd
gehad of het geslacht. Op die dynamische factoren kun je interveniëren, je wilt het kunnen
Bronfenbrenner’s ecologisch systeem model
Risicofactoren op verschillende leeftijden. In het midden het individu/kind. Naarmate de schil dichter
om het kind/individu zit, heeft het meer invloed. Naarmate een kind ouder wordt, wordt de
buitenste schil steeds belangrijker, terwijl bij jonge kinderen is met name het microsysteem
belangrijk. Als daar dus problemen zijn, is dit een groot probleem voor het kind zelf.
- Microsysteem, familie en vrienden
- Exosysteem (niet meso!), verdere familie, werkomgeving van ouders, media, buurt, school
- Macrosysteem, geschiedenis van een land, wetten, cultuur, economisch systeem
Verschillende domeinen binnen de schillen + risicofactoren:
- Individueel niveau: antisociaal gedrag (voorloper delinquent gedrag), emotieregulatie, hoe ga
je om met bepaalde gebeurtenissen om je heen, cognitieve ontwikkeling, hyperactiviteit
- Familie niveau: opvoeding, kindermishandeling, aantal gezinsleden
- Peers: criminele vrienden (selectie/invloed), afgewezen worden
- School- en omgevingsfactoren
, Risicofactoren in de kindertijd
Farrington: antisociaal gedrag in de kindertijd is de grootste risicofactor voor later delinquent gedrag.
Criminele volwassenen waren meestal antisociale kinderen. Maar: antisociale kinderen worden
meestal geen criminele volwassenen (Robins, 1978)
Wat is antisociaal gedrag?
Tot 12 jaar gaat het met name om probleemgedrag, externaliserend (boos, slaan, schreeuwen), maar
toch ook internaliserend (terugtrekken, liegen, geheime dingen doen).
Vanaf 12 jaar gaat het bij strafbaar gedrag om lichte vormen van delinquent gedrag, overtreden van
de wet. Zwaardere vormen zijn jeugdcriminaliteit.
Familie
Nature: genetische invloed van ouders op kind
Nurture: omgevingsinvloeden
- Proximale factoren: slechte hechting, misbruik, mishandeling, verwaarlozing, opvoeding
- Distale factoren, psychopathologie ouders, persoonlijkheid ouders, middelengebruik
- Contextuele factoren, huwelijksrelatie, relaties broers/zussen
- Globale factoren, gezinsstructuur (aantal siblings, hulpverleningscontacten), SES (inkomen,
buurt)
Schoolfactoren
Belangrijk in de jonge ontwikkelingsfasen. Interactie met leeftijdsgenoten, leraren. Succes of geen
succes? Bindingen met school. Spijbelen en school uitval, dat is een van de belangrijkste
risicofactoren in dit domein voor delinquent gedrag.
Filmpje: Aantal levensgevaarlijke pubers waarbij de ouders vertellen over de aanloop naar het
gedrag. Wat opvalt is dat in alle gezinnen er vaak al iets lijkt te spelen. Ook al op 12 jarige leeftijd.
Verschillen in de opvoeding, kibbelen over aanpak, hoe je omgaat met zo’n kind heeft ook invloed op
ontstaan van antisociaal gedrag.
Omgevingsfactoren
Wonen in een achterstandswijk. Lage SES in de buurt. Weinig cohesie, veel criminaliteit, structuur
van de buurt, mobiliteit van de bewoners.
Beschermende factoren
Tegenovergestelde van een risicofactor, bijvoorbeeld geen impulsiviteit, goede relatie met ouders.
‘Promotive factor’. Kunnen invloed van negatieve situaties tegengaan, bieden bescherming tegen
volgen van pad naar criminaliteit toe.
Je hebt ook de unieke factoren, deze staan los van risicofactoren, maar zwakken het effect van
risicofactor af (protective factor), bijvoorbeeld: meisjes goede schoolprestaties beschermend, maar
slechte schoolprestaties zijn niet gelijk risicofactoren. Dus schoolprestaties zijn protective factors.
Je wilt zicht op beschermende factoren zodat je ervan gebruik kan maken in interventies.
Casus Dino: gaat over een persoon die een gedraging heeft gepleegd en verdacht is en voor de
rechter moet verschijnen.