J2P3 Sociale Wetenschappen
1. THERAPIETROUW EN ZELFMANAGEMENT
1.1 STRESS HERHALING
OORZAKEN
Stressoren zijn stressvolle stimuli of situaties. Stress is een lichamelijke en psychische respons op een uitdaging
of een bedreigende situatie. Stress is een overkoepelende term en wordt onderverdeeld in twee termen:
eustress (positief, leidt tot groei) en disstress (negatieve gevolgen). Distress is een belastende emotionele
cognitieve en/of gedragsmatige reactie, die veroorzaakt wordt door een externe stressor, en die onderdeel kan
zijn van stress (ook wel psychologische stress). Stress is een voorbeeld van een emotionele reactie waarbij onze
interpretatie belangrijk is bij de mate van stress die we ervaren. De cognitieve beoordeling is onze
interpretatie van een stimulus (bijvoorbeeld stressor) en onze middelen die helpen om te gaan met deze
interpretatie.
KWETSBAAR VOOR STRESS
Persoonlijkheidskenmerken zijn van invloed op onze individuele reacties op stressvolle situaties, en daardoor
op de mate waarin we stress ervaren als we aan stressoren worden blootgesteld.
Persoonlijkheidstype A: gedragspatroon dat wordt gekenmerkt door intense, agressieve, competitieve of
perfectionistische reacties op gebeurtenissen in het leven. Ongeduld, rivaliteit, agressie en vijandigheid. Deze
persoon heeft twee keer zoveel kans op een hartkwaal als iemand met een meer ontspannen karakter (type B).
Dit risico wordt vooral verhoogd door de agressie:
• Situaties vaker als bedreigend zien. Het wordt hierdoor moeilijk om sociale relaties te onderhouden.
• Gaat gepaard met gedragingen die de gezondheid bedreigen, zoals roken, alcohol en overmatig eten
(risicofactoren hartaandoening).
• Arousal neemt sneller toe, is hoger en neemt langzamer af.
• Hogere concentratie cytokinen, waardoor stressreactie wordt verlengd.
• Vijandigheid ontstaat door zowel nature als nurture.
MODERATOREN
Mensen met een interne locus of control geloven dat ze veel invloed hebben op de resultaten in hun leven. Bij
een externa locus of control geloven mensen dat ze weinig invloed hebben. Mensen die internaliseren zijn
beheersbaarder en ervaren daardoor minder stress. De perceptie van controle kan worden aangeleerd. We
worden geboren met een individuele aanleg tot een interne of externe locus of control, maar ervaringen spelen
ook een rol. Aangeleerde hulpeloosheid is het verschijnsel waar mensen herhaaldelijk falen, bij een volgende
situatie geen poging meer wagen.
1
,J2P3 Sociale Wetenschappen
Weerbaarheid: houding van weerstand tegen stress, die
is gebaseerd op een gevoel van uitdaging (positief staan
tegenover verandering), toewijding (doelgerichte
activiteit) en controle (het in standhouden van een
interne richtlijn voor het handelen). Een weerbare
persoonlijkheid kan al vroeg in het leven tot uiting
komen, maar kan ook worden aangeleerd.
Optimisme: houding waarbij stressoren over het
algemeen worden geïnterpreteerd als specifiek,
situationeel en tijdelijk. Als je optimistischer leert
denken, of weerbaarder leert reageren, verandert je
interpretatie van een potentiële stressor en beleef je
minder stress.
Veerkracht: iemands capaciteit om zich aan te passen en
welzijn te bereiken, in weerwil van ernstige bedreigingen
van de ontwikkeling. Het lijkt aangeboren te zijn: ze
hebben meestal betere cognitieve en sociale
vaardigheden, zijn consciëntieuzer, zijn competenter en
hebben toegang tot betere verzorgende of
opvoedkundige hulpmiddelen. Mensen die extravert,
consciëntieus en optimistisch zijn, hebben meer
veerkracht.
STRATEGIEËN VOOR COPING
Probleemgerichte coping: actie die wordt ondernomen om een stressor te begrijpen en een oplossing te
vinden voor het probleem dat gerelateerd is aan de stressor. Beste als we actie kunnen ondernemen.
Emotiegerichte coping: het
reguleren van je emotionele reactie
op een stressor. Beste als we de
situatie moeten accepteren.
Gericht op het verwerken van je
emotionele reacties voordat die
schadelijk worden voor je
gezondheid.
Cognitieve beoordeling speelt een rol bij de relatie tussen stress en ziekte. En hoewel de
persoonlijkheidsfactoren die ons beschermen tegen stress, zoals weerbaarheid en interne locus of control, die
in onze persoonlijkheid zijn verankerd, kunnen we met behulp van cognitieve technieken onze coping
versterken. Hieronder valt cognitieve herstructurering: het beoordelen van een stressor met het doel deze
vanuit een positiever perspectief te beschouwen. Een type hiervan is sociale vergelijkingen waarbij je jouw
situatie vergelijkt met die van anderen in soortgelijke situaties. Hier zijn twee vormen van. De eerste is
neerwaartse sociale vergelijking: vergelijkingen tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een
soortgelijke situatie die slechter af zijn; het gevolg is dat men een positiever perspectief op de eigen situatie
krijgt. Vorm van emotionele coping. Daarnaast is er nog opwaartse sociale vergelijking waarbij vergelijkingen
tussen de eigen stressvolle situatie en die van anderen in een soortgelijke situatie die een effectievere wijze
van coping hebben; het doel is van het voorbeeld van anderen te leren. Vorm van probleemgerichte coping.
2
, J2P3 Sociale Wetenschappen
1.2 THERAPIETROUW
Therapietrouw of adherence= mate waarin het gedrag van de patiënt overeenkomt met het medische of
gezondheidsadvies dat is gegeven. Aan het niet opvolgen van advies (medicatie/leefstijl) zitten risico’s
verbonden, zoals bij diabetes een verminderd gezichtsvermogen. Bovendien kost therapieontrouw veel geld.
Gebrek aan therapietrouw uit zich in medicatiegebruik en afspraken over verandering in gedrag bv. t.a.v.
eetgewoonten en vervolgconsulten. Therapieontrouw is niet voorbehouden aan patiënten, ook artsen blijken
geregeld af te wijken van behandelrichtlijnen. Compliantie = in welke mate de patiënt het eenzijdige door de
zorgverlener gegeven advies opvolgt. Concordantie = in hoeverre de zorgverlener en de patiënt
overeenstemming bereiken over het gewenste gezondheidsgedrag.
Therapietrouw is onderdeel van zelfmanagement. De essentie hiervan is dat de patiënt zelf bepaald welk
behandeldoel te willen bereiken en op welke manier. Patiënt aan het roer, arts ondersteund. Voorwaarden:
• Patiënt heeft inzicht in besluitvorming en heeft daar ook een stem in
• Patiënt heeft inzicht in het karakteristieke verloop van de ziekte (bv. middels monitoring)
• Patiënt is in staat zelf oplossingen te zoeken
• Patiënt heeft vertrouwen in eigen kunnen
Collaborative care = goede samenwerkingsrelatie tussen arts en patiënt. Dit is een noodzakelijke voorwaarde,
maar nog geen garantie voor therapietrouw. Er zijn nog meer factoren die de kans vergroten dat een patiënt
zich niet aan een gegeven advies houdt:
Aard van de Therapietrouw neemt af naarmate patiënten minder merken van een aandoening, er
ziekte en meerdere geneesmiddelen tegelijk zijn voorgeschreven, de dosering complexer is, het
behandeling. moeilijker in te passen is in de dagelijkse routine, de gevolgen en bijwerkingen van
behandeling vervelender zijn of de duur van de behandeling langer is.
Sociaal- Persoonsgebonden patiëntkenmerken (bv. geslacht, leeftijd, opleiding) blijken de
demografische therapietrouw niet of eenduidig te voorspellen. Het gedrag wordt namelijk mede bepaald
kenmerken door kenmerken van de situatie (die met persoonskenmerken kunnen samenhangen). De
ervaring dat ouderen een relatief geringe therapietrouw vertonen, lijkt bijvoorbeeld meer
toe te schrijven aan hun vaak langdurige en complexe medicatie dan aan hun leeftijd.
Motivatie Afhankelijk van hun eigen persoonlijke zoek- en beslissingsproces zijn patiënten al dan niet
gemotiveerd om therapietrouw te zijn. De uitkomst van die afwegingen hoeft niet altijd
gezondheid als hoogste goed te hebben. Motivatie is een goede voorspeller voor gezond
gedrag, maar moet nog wel omgezet worden in daden door duidelijke, realistische doelen
met een heldere strategie te stellen. Er zijn verschillende theoretische modellen
ontwikkeld om de motivatie tot het al dan niet opvolgen van adviezen te kunnen verklaren.
Deze hebben gemeen dat ze een belangrijke rol toekennen aan cognities, sociale invloeden
en eigen effectiviteit en coping stijl.
Cognities = eigen ‘theorie’, eigen opvattingen over de aandoening, bestaande uit: namen en klachten
die de ziekte beschrijven, ideeën over de oorzaak, mogelijke gevolgen, het tijdsverloop en
over hoe men de ziekte kan beheersen dan wel genezen.
Daarnaast ook cognities over het advies of de medicijnen. Over medicijnen drie thema’s: 1)
de veronderstelde noodzaak voor de huidige of toekomstige gezondheid; 2) zorgen over
mogelijke nadelige gevolgen (verslaving, bijwerkingen, tolerantie); 3) opvattingen over hoe
artsen met medicatie omgaan (te veel vertrouwen in medicijnen). De noodzaak wordt in
belangrijke mate bepaald door de zogenoemde uitkomstverwachting: de verwachting die
de patiënt heeft over de kans dat het medicijn of het opvolgen van adviezen daadwerkelijk
zal helpen om de klachten te verminderen. De combinatie van thema 1 en 2 blijkt een
goede voorspeller van therapietrouw. Indien de zorgen zwaarder wegen dan de noodzaak,
zijn patiënten minder geneigd zich aan de zorgen te houden. Het omgekeerde geldt ook.
3