Samenvatting hoofdstuk 1, Introduction:
Definiëren en identificeren abnormaliteit
Criterium voor abnormaliteit zijn vooral gebaseerd op hoe een persoon zich gedraagt of wat
een persoon zegt. Het bevat meestal geen specifieke criteria voor een stoornis. Het is lastig
om gedragingen als abnormaal te bestempelen of indicaties van psychopathologie te
onderscheiden van alledaagse problemen.
Atypisch en schadelijk gedrag
Sommig atypisch gedrag, zoals een hoog IQ hebben, wordt als nuttig gezien. Atypisch
deviant gedrag wordt als schadelijk gezien.
APA: stoornis: syndroom van klinisch significant gedrag, cognitief of emotionele verstoring
die de disfunctie in onderliggende processen reflecteert. Geassocieerd met distress of
disability op belangrijke gebieden van het functioneren.
Een stoornis belemmert adaptatie. Het kan gezien worden als in een individu of als reactie
op gebeurtenissen.
Ontwikkelingsstandaarden
Leeftijd is een belangrijk gegeven als je naar stoornissen kijkt. Oordelen over gedrag zijn
gebaseerd op ontwikkelingsnormen. Die laten de typische groei zien, vormen van fysieke
skills, taal, cognitie, emotie en sociaal gedrag. Iets kan niet goed zijn als er een vertraagde
ontwikkeling is, of niet in lijn met de normale ontwikkeling. Soms hebben kinderen een punt
bereikt en gaan daarna weer terug naar minder gevorderd gedrag.
Daarnaast heb je ook nog atypische frequentie, intensiteit of duur van gedrag, evenals het
laten zien van gedrag in niet geschikte situaties. Zoiets zijn kwantitatieve verschillen van
normaal gedrag. Kwalitatieve maat is als iets niet voorkomt in normale groei. Dan is er vaak
sprake van een urgent probleem in de ontwikkeling.
Cultuur en etniciteit
Culturele normen hebben een grote invloed op verwachtingen, oordelen en ideeën over
gedrag van kinderen. Naast cultuur speelt etniciteit ook een rol. Etniciteit duidt gewoontes,
waardes, taal of bepaalde trekken die geassocieerd worden met nationale origine of
geografisch gebied. Ras, onderscheid op basis van fysieke kenmerken kan ook
geassocieerd worden met andere gewoonten, waarden, etc. Groepen kunnen andere
psychopathologie laten zien, het op een andere manier uiten en dus andere gewoonten
hebben.
Aziatische cultuur zal succes kind eerder aan moeite toeschuiven. Europese cultuur eerder
aan vaardigheid van het kind.
Andere standaarden: gender en situaties
Gender normen beïnvloeden emoties, gedrag, mogelijkheden en keuzes. In sommige
maatschappijen wordt ander gedrag verwacht bij een bepaald geslacht. Situationele normen
ook van belang.
Rol van anderen
,Vaak wordt vreemd gedrag waargenomen door anderen.
Veranderende kijk op abnormaliteit
Sommig gedrag werd vroeger als abnormaal gezien: nagels bijten, excessieve
intellectualiteit bij vrouwen en masturbatie.
Hoe gewoon zijn psychologische problemen?
Afhankelijk van de bron van informatie (ouders/leraar, etc.). Verschillende cijfers omtrent de
prevalentie. APA (2007): 10% ernstige problemen. 10% mild.
Seculaire trend? Onbekend is of problemen van jongeren door de jaren heen zijn verergerd
of juist afgenomen. Het is wel zo dat jongeren die problemen hebben vaak geen goede
behandeling krijgen. De helft van alle volwassenen start de problematiek al in de jeugd.
Hoe zijn ontwikkeling level en stoornis gerelateerd?
Hoe eerder een stoornis voorkomt, hoe ernstiger het vaak is.
Hoe zijn gender en stoornis gerelateerd?
Eerst werd deze relatie genegeerd. Nu blijkt dat meer jongens dan meisjes stoornissen
hebben. Over verschillende tijden en in verschillende landen. Sommige genderverschillen
zijn gerelateerd aan leeftijd. Jongens meer kwetsbaar voor natuurontwikkeling stoornissen
begin van het leven. Vrouwen meer kwetsbaar voor emotionele problemen en
eetstoornissen die vaak tijdens adolescentie tevoorschijn komen. Genderverschillen kunnen
ook bestaan in ontwikkeling van externaliserend en internaliserende problemen. Jongens
eerder fysieke agressie, meisjes relationele agressie.
,Methodologische problemen, echte verschillen
Probleem is bv. dat meisjes eerder over problemen praten en problemen rapporteren.
Gender bias kan ook een probleem zijn. Gender specifieke problemen kunnen biologisch en
psychosociaal van aard zijn. Chromosomen van belang, maar ook de biologische rijpheid.
Daarnaast zijn er de sociale verwachtingen hoe een jongen/meisje zich hoort te gedragen.
Historische invloeden
Vooruitgang in de negentiende eeuw
Vanaf de 19e eeuw kwam er meer aandacht voor de problemen en de potentie van jeugd.
2 begrippen werden al een tijdje als waar aangenomen:
Demonology: het idee dat gedrag wordt bezeten door een demon/ evil spirits.
Somatogenesis: mentale stoornis kan tot uiting komen in lichamelijk lijden. (Hippocrates).
Tegenwoordig wordt somatogenesis als waarheid aangenomen. Erfelijkheid kwam in die
periode ook om de hoek kijken.
Emil Kraepelin maakte een classificatiesysteem, waarin hij de biologische basis voor
mentale stoornis wilde verklaren. Hij zag daarnaast dat sommige symptomen vaak gelijktijdig
voorkomen (syndroom). Eind 19e eeuw werd er onderzoek gedaan naar stoornissen bij
kinderen. Mental retardation kreeg de grootste aandacht.
In de 20e eeuw werd er steeds meer onderzoek gedaan en kwam men tot nieuwe inzichten.
Sigmund Freud & psychoanalytische theorie
Eén van de ontwikkelingen van de 20e eeuw was de psychoanalytic theorie. Geassocieerd
met behandeling en psychoanalyse. Het was de eerste systematische methode om mentale
stoornissen in psychologische termen te begrijpen.
Wanneer het kind ontwikkelt, gaat het door verschillende lichaamszones heen.
(psychosexual stage theory of development). Oral, anal, phallic, latency and genital.
Oral: kind moet speentje hebben.
Anal: kind moet leren op het toilet zijn behoefte te doen.
Phallic: wens om bezit te nemen over andere ouder tegenhouden.
Eerste drie belangrijk om latere ontwikkeling te kunnen voortzetten. Freud’s onderzoek
gebaseerd op case studies. Desondanks toch veel steun voor zijn theorie.
Behaviorisme en sociaal leren theorie
1913, Watson: behaviorism. Gedrag kan verklaard worden door ervaringen. Klassieke
conditionering. Skinner: operante conditionering.
Bandura: sociaal leren theorie. Benaderingen die de combinatie van leerprincipes en sociaal
context/cognitie benadrukken worden aangeduid als sociaal leren/cognitief-behavioral
perspectieven.
Mentale hygiëne en kindbegeleiding bewegingen
,Mental hygiene movement: wilde stoornissen voorkomen in plaats van genezen.
Child guidance movement: kinderen kregen de focus omdat ervaringen bijdragen aan
mentale gezondheid in volwassenheid.
1896: eerste kind psychologie kliniek.
Wetenschappelijke studie van jeugd
In het begin van de 20e eeuw werd er steeds meer onderzoek gedaan naar de jeugd. O.a.
Binet & Simon gingen een test maken om intelligentie te meten.
Arnold Gesell: vastleggen van fysieke, motor en sociaal gedrag van jonge kinderen.
Tegenwoordig (wetenschap & praktijk)
De voornaamste doelen van dit veld zijn identificeren, beschrijven en classificeren van
psychologische stoornis. Om oorzaken van verstoring te duiden en stoornissen te
behandelen en te voorkomen. In de praktijk wordt vaak gewerkt met een psycholoog,
psychiater, sociaal werken en speciale educatie leraren. Professioneel contact is erg
belangrijk in samenspraak met de ouders.
Belangrijk om een band te creëren met de cliënt omdat kinderen kwetsbaar zijn en het vaak
lastig vinden om zelf uit te leggen wat ze voelen. Daarnaast spelen ouders hierin een rol. Bij
adolescenten is dat makkelijker. Oordeel over gedrag kan het beste gegeven worden in lijn
met de ontwikkelingstaken.
Samenvatting hoofdstuk 2, The developmental psychopathology perspective
Perspectieven, theorieën, modellen
Paradigma: een perspectief dat gedeeld wordt door onderzoekers. Bevatten assumpties en
concepten, en manieren om ze te evalueren. Een bepaald perspectief innemen is een
manier waarop je andere dingen uit het oog verliest.
Theorieën
Theorie: formele, geïntegreerde set van principes of stellingen die fenomenen verklaren.
Modellen
Model: representatie/beschrijving van een fenomeen.
Bij interactionele modellen wordt verwacht dat variabelen met elkaar in verband staan. Zoals
het vulnerability-stress model.
Transactionele modellen: basis assumptie is dat ontwikkeling het resultaat is van
wederzijdse transacties tussen individu en omgeving. Dit zijn systems models. Hebben
verschillende levels of systemen.
Concept van ontwikkeling
De term ontwikkeling lijkt makkelijk te definiëren, maar veel verschillende factoren kunnen
moeten erbij betrokken worden.
- ontwikkeling refereert aan verandering over de levensloop dat het resultaat is van
transacties van individuen met biologische, psychologische en socio culturele
variabelen.
, - kwalitatieve verandering belangrijker dan kwantitatief.
- vroege ontwikkeling van biologische, motor, fysieke, cognitieve, emotionele en
sociale systeem volgt een algemene trend. Binnen ieder systeem gaan structuren en
functies zich differentiëren.
- ontwikkeling gaat in een coherent patroon, waardoor functioneren op dit moment een
connectie heeft met verleden en toekomst. Bij jeugd zijn paden relatief open en
flexibel.
- ontwikkelingsverandering kan voor hoger functioneren zorgen. Verandering hoeft niet
positief te zijn.
Zoeken naar causale factoren en processen
Er is zelden sprake van 1 oorzaak voor een gedragsuitkomst. Je mag al blij zijn met een
direct effect (zonder inmenging van een andere variabele). Of een indirect effect (met
inmenging).
Noodzakelijke oorzaak: moet aanwezig zijn als je wil spreken van een stoornis
Voldoende oorzaak: kan oorzaak zijn van stoornis.
Bijdragende oorzaken: factoren die op zichzelf geen stoornis zijn, maar wel als er meer van
zijn.
Paden van ontwikkeling
Stoornis is er niet zomaar. Vaak een transactie tussen kind en omgeving. Ontwikkeling is
gekarakteriseerd als progressieve (mal)adaptaties tegenover veranderende
omstandigheden.
Risico, kwetsbaarheid en resilience
Risico en kwetsbaarheid
Er zijn verschillende belangrijke aspecten van risico:
- hoe meer risico’s, hoe groter de kans dat het schadelijk wordt
- risico’s hebben de neiging te gaan clusteren. (zoals lage educatie ouders > slechtere
buurt)
- intensiteit, duur en timing van risicofactor kan van invloed zijn (normatief /
niet-normatieve gebeurtenissen)
- effecten van verschillende risicofactoren schijnen niet-specifiek te zijn. (multifinality).
- risicofactoren zijn verschillend voor het begin van een stoornis dan voor de
aanhouding van een stoornis
- een risico kan de kans op toekomstige risico’s verhogen
Kwetsbaarheid kan aangeboren of verkregen zijn. Neiging om maladaptief te reageren.
Ontwikkeling is een dynamisch proces.
Resilience
Positieve uitkomst na nadelige of traumatische ervaringen. Absentie van psychopathologie,
lage level van symptomen, adaptatie. Competentie met betrekking tot de ontwikkelingstaken
(zie boek).