Domein 7 en 8: Taalstructuur en welgevormdheid en taalverwerving, taalgebruik en
taalvariatie
Aangeboren taalvermogen – Chomsky
Kern van Chomsky's taalkunde is de hypothese van de universele grammatica: een aangeboren
taalvermogen dat alle mensen delen en dat de overeenkomsten tussen menselijke talen verklaart.
Chomsky gaat ervan uit dat kinderen niet als onbeschreven blad ter wereld komen, maar dat alle
kinderen beschikken over een aangeboren taalvermogen.
Aannames van relevantie (kwaliteit en kwantiteit)
Een richtlijn die taalgebruikers meestal zonder het te beseffen volgen als ze een gesprek voeren. De
taalkundige Paul Grice onderscheidt vier maximes bij een gesprek dat verloopt volgens het
zogeheten coöperatief principe.
- Maxime van kwantiteit: 1. Maak je bijdrage zo informatief mogelijk, gezien het doel of de richting
van het gesprek. 2. Zeg niet meer dan nodig is, gezien het doel of de richting van het gesprek.
- Maxime van kwaliteit: 1. Zeg niet iets waarvan je denkt dat het niet waar is. 2. Zeg niet iets
waarvoor je niet voldoende bewijs hebt.
Aantonende wijs (indicatief)
De indicatief of aantonende wijs is een wijs die zoals gewoonlijk vervoegd wordt naar persoon of
getal. Voorbeelden van de indicatief in het Nederlands zijn ik loop, jij speelt, hij heeft gelachen.
Aanvoegende wijs (conjunctief)
De conjunctief kan ofwel een wens, een aansporing, een toegeving of een gevoel van berusting
uitdrukken, ofwel aangeven dat het om niet-werkelijkheid gaat. Wendingen waarin
conjunctiefvormen voorkomen, behoren meestal tot formeel of tot formeel-archaïsch taalgebruik ;
ze hebben ook vaak het karakter van vaste uitdrukkingen. Bijvoorbeeld: Uw naam worde geheiligd,
Leve de koningin! of Het ga je goed.
Aanwijzend voornaamwoord
Aanwijzende voornaamwoorden zijn onder andere: deze, die, dit en dat. Een aanwijzend
voornaamwoord kan in plaats van het lidwoord staan voor een zelfstandig naamwoord (de leerling,
die leerling). Het aanwijzend voornaamwoord verwijst naar het zelfstandig naamwoord. Bij een het-
woord gebruik je altijd dat of dit. Bij een de-woord gebruik je altijd die of deze.
Accent (als type variëteit)
Deze term dient hier ruim te worden opgevat als elk type taal(variëteit): een geografisch beperkte
variëteit met eigenaardigheden op alle linguïstische niveaus, een stedelijke taalvariëteit, een accent
(dat wil zeggen een variëteit die alleen fonetische (segmenteel en/of suprasegmenteel) kenmerken
heeft), het ABN of het Nederlands als geheel.
Achterzetsel
Een achterzetsel is een ‘achtergeplaatst voorzetsel’; het staat achter het woord of de woordgroep
waar het bij hoort. Sommige voorzetsels die met een beweging worden geassocieerd, kunnen ook als
achterzetsel fungeren, bijvoorbeeld door, in, op, over en uit. Bijvoorbeeld: Hij reed met zijn
driewieler de autoweg op.
Actieve vorm/ bedrijvende vorm
In een zin in de bedrijvende of actieve vorm ligt het accent op degene die iets doet. In een
,bedrijvende zin is het onderwerp vaak een handelende persoon. Een zin in de bedrijvende vorm is
het tegenovergestelde van een zin in de passieve of lijdende vorm. Bijvoorbeeld: De secretaresse
corrigeerde de fout.
Actieve zin/bedrijvende zin
Activatiespreiding
Er bestaan sterkere en zwakkere verbindingen tussen woorden. Wanneer mensen spreken luisteren
schrijven en lezen maken ze voortdurend gebruik van hun mentale lexicon. Wanneer het mentale
lexicon wordt geactiveerd (bijvoorbeeld wanneer een taalgebruiker een woord hoort) vindt direct
activatiespreiding plaats. Dat betekent dat niet alleen het betreffende knooppunt (woord) wordt
geactiveerd, maar ook de naburige knooppunten (woorden die erop lijken). Als iemand bijvoorbeeld
het woord ‘woordenboek’ hoort, worden waarschijnlijk meteen ook woorden als ‘lezen’ en ‘letters’
geactiveerd.
Activeren van kennis
Aansluiten bij de al aanwezige kennis van de leerlingen om ervoor te zorgen dat de stof betekenis
krijgt. De aandacht kan worden getrokken op het onderwerp, herhaling vindt plaats en het
onderwerp wordt ingeleid.
Adjectivische constituent (AdjC)
Ook wel het bijvoeglijk naamwoord genoemd. Constituent met een bijvoeglijk naamwoord als hoofd:
Deze jonge man is erg handig. Kan ook voorkomen in de vorm van een uitdrukking: Jan was erg in de
war.
Adjectief
Een bijvoeglijk naamwoord of adjectief is een woordsoort in de taalkundige benoeming. Het wordt
gebruikt om iets anders in de zin (vaak een zelfstandig naamwoord) nader te
omschrijven. Adjectieven staan heel vaak voor een substantief : een rode jas, een groot huis. Dit heet
attributief gebruik van het adjectief. Adjectieven kunnen ook predicatief gebruikt worden in het
naamwoordelijk deel van het gezegde: De jas is rood. Dit heet predicatief gebruik van het adjectief.
Adjectieven kunnen ook adverbiaal gebruikt worden: Hij loopt snel, Dat heb je fantastisch gedaan.
Adverbiale constituent (AdvC)
Ook wel het bijwoord of bijwoordelijke bepaling genoemd. Zijn woorden die vaak weggelaten
kunnen worden (veel, erg, heel, etc).
Adverbiale bepaling
, Bijwoorden zijn woorden die een werkwoord, een ander bijwoord, een bijvoeglijk naamwoord, een
hele zin of soms een zelfstandig naamwoord nader bepalen. Dat wil zeggen: ze geven daar meer
informatie over. Er bestaan onder meer:
- bijwoorden van graad: heel, zeer, nogal, enigszins, hartstikke
- bijwoorden van plaats/richting: waarheen, hier, elders, ginds, opzij
- bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs
- aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu
- onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd
- vragende bijwoorden: waar, wanneer, hoe
Bijvoorbeeld: Ze zaten allemaal buiten (buiten bepaalt het werkwoord zaten nader).
Afasie
Afasie is een taalstoornis die ontstaat door een hersenletsel in de linker hersenhelft. Dit wordt
meestal veroorzaakt door een beroerte, maar kan ook ontstaan door een hersentumor, een ongeval
of een andere aandoening in de hersenen. Bij sommige mensen zit het taalsysteem in de
rechterhersenhelft. Als zij hersenletsel oplopen in de rechterhersenhelft kan er ook een afasie
optreden. Afasie komt het meest voor bij volwassenen en ouderen. Maar ook kinderen en jongeren
kunnen hersenletsel oplopen met een afasie als gevolg.
Door afasie ontstaan er problemen met het spreken, het lezen en het schrijven. Samen geven deze
talige problemen stoornissen in de communicatie. De ernst en omvang van de afasie zijn onder
andere afhankelijk van de plaats en de ernst van het hersenletsel, het vroegere taalvermogen,
iemands persoonlijkheid en zijn algehele gezondheid.
Sommige mensen met afasie kunnen wel goed taal begrijpen, maar hebben moeite met het vinden
van de juiste woorden of met de zinsopbouw. Het komt regelmatig voor dat een afasiepatiënt een
ander woord zegt dan hij bedoelt. Ook komt het voor dat afasiepatiënten juist wél veel spreken,
maar wat zij zeggen is voor de gesprekspartner niet of moeilijk te begrijpen. Zij hebben vaak grote
problemen met het begrijpen van taal. Tijdens een gesprek vangen ze bijvoorbeeld alleen
trefwoorden op en bedenken zelf het verband hiertussen. Vooral bij ingewikkelde zinnen levert dit
misverstanden op.
Affix
Een affix is in de taalkunde een (meestal gebonden) morfeem dat van zichzelf geen betekenis heeft,
maar dat aan een ander morfeem (meestal een woord) vastgehecht wordt om zodoende een nieuw
woord met een afgeleide betekenis te vormen. Een morfeem is een deel van een woord met een
eigen betekenis, dat niet in kleinere woorddelen met eigen betekenissen kan worden opgesplitst.
Voorbeelden van affixen zijn:
- een voorvoegsel (prefix)
- een invoegsel (infix)
- een omvoegsel (circumfix)
- een achtervoegsel (suffix)
- een voor- of achtervoegsel (adfix)
Agens
De agens is de entiteit (iets of iemand) die het initiatief neemt voor een gebeurtenis. Ook wel de
handelende persoon genoemd.
Alfabetisch schrift
Het alfabetisch schrift is een hoofdgroep van het schrift. Bij dit soort schrift wordt voor elke klank of