Werkcolleges Financiering en zekerheid 2019/2020
Werkcollege Week 1 - Pandrecht op roerende zaken
Literatuur
Veronderstelde basiskennis (ter herhaling bachelorstof):
Asser 3-VI 2016 Zekerheidsrechten, Hoofdstuk 3 (Recht van pand), paragraaf 1 (pandrecht in het algemeen), paragraaf 2
(Vuistpandrecht op roerende zaken en op rechten aan toonder of order) en paragraaf 3 (3.3 Vuistloos pandrecht op
roerende zaken en op rechten aan toonder)
HR 19 mei 1995, NJ 1996/119 (Keereweer/Sogelease)
HR 3 juni 2016, NJ 2016/290 (Rabobank-Reuser/ Revadap)
HR 14 augustus 2015, NJ 2016/263 (Glencore)
Voorgeschreven literatuur/jurisprudentie:
S.C.J.J. Kortmann, “Werkelijke” overdracht … met een fiduciair karakter, Groninger Opmerkingen en Mededelingen, vol 27,
(2010), pp. 63-72
HR 28 november 2014, NJ 2016/90 (Tatra Wood)
HR 18 november 2005, NJ 2006/151 (BTL Lease/van Summeren)
I Vazen
Wim handelt in antieke vazen vanuit een winkel in de Spiegelgracht. In het kader van het bedrijfskrediet dat de A-Bank hem
heeft verstrekt, rust op de volledige winkelvoorraad vazen een stil pandrecht van de A-Bank.
a. Stel dat een klant in de winkel een vaas koopt en mee naar huis neemt, blijft het pandrecht dan op deze vaas rusten?
In beginsel is het pandrecht een absoluut recht, dat betekent het blijft rusten op de zaak op basis van het Love Love-arrest. In dit
arrest gaat het over eigendomsvoorbehoud. Iemand die onder eigendomsvoorbehoud goederen heeft verkregen kan wel
beschikkingsbevoegd, echter dit moet impliciet of expliciet uit de (pand)overeenkomst blijken. Dit wordt analoog toegepast op
het pandrecht. (NR 126 Asser)
Het kan dat de pandhouder en de pandgever hebben afgesproken dat de pandgever beschikkingsbevoegd blijft, maar dan moet
dit (impliciet of expliciet) uit de pandakte blijken.
Er zijn bij deze vraag dus twee mogelijkheden; de pandgever blijft beschikkingsbevoegd, omdat dit uit de overeenkomst blijkt, of
de pandgever was niet beschikkingsbevoegd en dan is eventueel een beroep op derdenbescherming mogelijk ex art. 3:86 lid 2
BW mits er sprake is van ten goede trouw.
b. Stelt dat Wim de winkelvoorraad nogmaals zou verpanden aan een andere kredietverstrekker – de B-bank – zou
laatstgenoemde dan beschermd worden tegen het pandrecht van de A-Bank?
Bij meervoudige verpanding sprake van rangorde: prioriteitsbeginsel; ouder pandrecht hoger gerangschikt dan later gevestigd
pandrecht (tijdstip vestiging bepalend).
Een geslaagd beroep op derdenbescherming impliceert in principe doorbreking van de bovengenoemde prioriteit. Art. 3:238
biedt derdenbescherming bij beschikkingsonbevoegdheid, mits er sprake is van een vuistpandrecht en goede trouw.
Zou er in dit geval sprake zijn van goede trouw? Er zijn geen openbare registers te raadplegen bij stil pandrecht; pandgever dient
dus eerlijk te vertellen of er al een andere pandhouder is. Daarnaast dient het ook te gaan om een vuistpandrecht. Op grond van
art. 3:237 lid 3 kan een stil pandrecht uitgroeien tot een vuistpandrecht. Dus wordt de tweede pandhouder beschermd tegen
eerst stil pandrecht? Alleen indien er sprake is van goede trouw en deze een vuistpandrecht heeft.
Of wel: het later gevestigde recht gaat boven het oudere op het goed rustende pandrecht, er vindt rangwisseling plaats, er is
sprake van derdenbescherming, indien de latere pandhouder te goeder trouw was en het jongere pandrecht een vuistpandrecht
is. Maar in casus is er geen vuistpandrecht, maar stil pandrecht, waardoor het ouder pandrecht voorgaat op het later gevestigd
pandrecht
NB: Nr. 128, 129, 130 Asser.
c. Stel dat de B-bank tot executie van de winkelvoorraad overgaat, vervalt dan het pandrecht van de A-bank?
Omdat er waarschijnlijk rangwisseling heeft plaatsgevonden vanwege het vuistpandrecht van de tweede bank (wat extra
waarschijnlijk is nu deze overgaat tot executie), vervalt dit eerste pandrecht inderdaad na executie? Zie artt. 3:238 jo. 3:248.
Pandrechten gaan teniet voor de mate dat ze lager gerangschikt zijn dan de andere pandrechten.
Op grond van artikel 3:248 lid 3 BW kan zuivering ontstaan, waardoor de pandrechten niet tenietgaan. Alleen de lagere
pandrechten gaan teniet.
,II De onderhoudsbeurt
Guus leent € 10.000 uit aan Hendrik en verkrijgt daarbij een vuistpandrecht ten aanzien van Hendriks auto. Wanneer Guus de
auto naar de garage brengt voor de jaarlijkse APK-keuring en een onderhoudsbeurt, vraagt hij Hendrik de nota van de
garagehouder ad € 1.000 aan hem te vergoeden.
a. Op grond waarvan heeft Guus recht op vergoeding van deze kosten?
Art. 3:243 lid 1 BW: kosten tot onderhoud. Pandgever moet pandhouder op grond van dit artikel vergoeding betalen voor kosten
gemaakt ter onderhoud van het in pand gegeven goed.
De vraag is of er nog meer grondslagen zijn voor vergoeding. Eventueel ongerechtvaardigde verrijking; als iemand anders jouw
auto naar de garage brengt en betaalt, dan krijg je een auto terug die in principe net iets meer waard is, aangezien de auto meer
waard wordt na onderhoud.
Let op dat een beroep op vergoeding van deze kosten op basis van 2:284 – kosten tot behoud, onjuist is. Het gaat hier niet om
behoud, maar om onderhoud. Waardoor Guus niet het voorrang heeft.
b. Stel dat Hendrik het geleende geld terugbetaalt, mag Guus de auto dan onder zich houden totdat ook de garagenota is
voldaan?
In feite wil Guus dus opschorten; het algemene artikel hiervoor is 6:52 BW, ook van belang het retentierecht artikel 3:290 BW.
Op basis van dit artikel is er alleen een opschortingsbevoegdheid indien er voldoende samenhang is tussen de vordering en
verbintenis; moet uit dezelfde rechtsverhouding voorkomen.
Guus is gehouden zich als goed pandhouder te gedragen (art. 3:243 lid 1); uit hoofde van het pandrecht heeft Guus deze kosten
gemaakt. Waardoor op basis van de zorgplicht de pandhouder verplicht is deze auto bij de garage af te geven, met betrekking
tot de APK ofwel onderhoud. Zodoende is er dus voldoende samenhang tussen de afgifteplicht en vergoedingsaanspraak.
NB: Nr. 110 Asser.
c. Zou Guus zich op derdenbescherming kunnen beroepen wanneer zou blijken dat sprake was van een gestolen auto en de
bestolen eigenaar hem aanspreekt tot afgifte van de auto?
Pandrecht rust in deze situatie dus op een gestolen auto. Art. 3:238 lid 3 BW.
Conclusie is dat er geen derdenbescherming is; geen bescherming indien gestolen zaak in pandrecht gekregen op grond van
artikel 3:86 BW.
Bij auto’s geldt een ander regime van derdenbescherming, omdat men altijd de autopapieren moet hebben bekeken: Gestolen
Autopapieren II. Beroep op derdenbescherming alleen mogelijk indien de pandgever de pandhouder de kans heeft geboden om
autopapieren te bekijken. In casu zou Guus onderzoek moeten doen naar de autopapieren voordat ie derdenbescherming krijgt.
Als er geen onderzoek is gedaan naar de autopapieren dan geen derdenbescherming.
Wat als de eigenaar niet na 3 jaar recidiveert, want in artikel 3:86 lid 3 BW wordt deze termijn gehanteerd. Echter volgens de
docent niet bedoelt dit voor auto’s uitputtend te regelen.
NB: Asser NR 119
III Losse vragen
1. Kan vuistpandrecht per constitutum possessorium worden gevestigd?
Op grond van 3:236 BW lijkt het erop dat dit niet mogelijk is: het dient namelijk in macht van de pandhouder gebracht te
worden, waar dit bij een cp-vestiging juist niet het geval is. Bij cp-vestiging zal iemand anders dus een zaak ofwel pandrecht voor
je houden, want met pandrechten niet kan.
Let op, in Asser wordt een verkeerd argument gegeven: hierin wordt vermeld dat een cp-vestiging van een vuistpandrecht niet
mogelijk is ten gevolge van 3:238. Dit artikel spreekt echter over beschikkingsonbevoegde pandgever maar niets over
beschikkingsbevoegde pandgever (NR 147).
2. A heeft een hem toebehorende caravan verpand aan P. Omdat A zijn verplichtingen niet nakomt, wil P tot executie
overgaan van de caravan.
a. Stel dat A de caravan tevoren had verhuurd aan H, is degene die de zaak bij executie koopt van P dan gehouden de
huurovereenkomst te eerbiedigen?
Koop breekt geen huur. Executiekoper wordt van rechtswege verhuurder, ondanks dat huurcontract niet door hem
ondertekend is. (NR Asser 156)
De hoofdregel is anders: op grond van Blauboer/Berlips heeft de nieuwe eigenaar niets te maken met persoonlijke rechten
die nog op een goed rusten, de regel koop breekt geen huur vormt een uitzondering hierop op grond van artikel 7:226 BW.
, Dus de koper krijgt de rol van verhuurder op zich.
b. Stelt dat de caravan door A na de verpanding aan P in vruchtgebruik was gegeven aan V, is degene die de zaak bij
executie koopt van P dan gehouden het vruchtgebruikrecht van V te eerbiedigen?
Het gaat hier om de rangorde tussen pandrecht en vruchtgebruik op grond van artikel 3:253 lid 1 BW, dat betekent dat later
gevestigde rechten komen te vervallen. De vruchtgebruiker heeft wel last van overdracht in tegenstelling tot de huurder,
want deze vervalt gezien het feit dat het een later gevestigd recht betreft. Nadat P uit de netto-opbrengst is voldaan, kan
V – indien hij door het vervallen van zijn vruchtgebruik schade heeft geleden – ex art. 3:282 BW uit de netto-
opbrengstaanspraak maken op een vergoeding.
3. Wanneer een zaak meermalen stil is verpand, hoe moet dan worden bepaald welk pandrecht het eerst gevestigd is?
Dan is de vestigingsdatum van belang. Bij een authentieke akte gaat het dan om het tijdstip door de notaris. Dit gebeurt op de
minuut bij de notaris. Dit kan botsen met een onderhandse akte, omdat hierbij het tijdstip niet bekend is. Deze onderhandse
akte gebeurt op de dag wanneer je het hebt aangeboden en geregistreerd, dat kan eventueel twee dagen nog duren.
Hier is gek genoeg geen oplossing voort omdat het op dezelfde dag kan zijn wanneer er een botsing is van onderhandse akte
met een authentieke akte, maar tijdstip ontbreekt van een van de pandaktes, waardoor niet kan worden vastgesteld welke
ouder is.
4. Stel dat een verpande vloeistof vermengd wordt met een niet-verpande vloeistof, in welke gevallen blijft het pandrecht
dan van kracht?
Twee gevallen te onderscheiden: in het eerste geval indien de zaak waarop het pandrecht rust is aan te merken als hoofdzaak bij
de vermenging ex art. 5:15 jo. 5:14 (analoge toepassing van deze artikelen). Er zijn twee gronden dat een zaak als hoofdzaak
wordt aangemerkt door de waardeverhouding en de verkeersopvattingen in de wet. Als dan bijvoorbeeld bij twee gelijke zaken
de waardeverhouding hoger is dan de andere partij, waardoor het pandrecht op de zaak die de hogere waarde heeft blijft
bestaan en de lagere waarde daar het pandrecht van teniet gaat.
Het tweede geval betreft de situatie waarin het een nieuwe zaak ontstaat dus wanneer er geen hoofdzaak aan te merken is: de
pandrechtpositie blijft dan bestaan; komt van rechtswege te rusten op het aandeel in nieuwe zaak (zie arrest Glencore).
5. Waartoe strekt art. 7:138 BW?
Dubbele functie: zorgt ervoor dat er pandrechtregels gelden in het geval onder artikel 7:130 lid 1 sub a BW genoemd en geeft
aan welke dan gelden (zijn er maar weinig). Het gaat dan om pandrechten op zaken van niet-commerciële pandhuizen. Kort
gezegd alleen in naam een pandrecht volgens de docent.
6. Stel dat een bank het voornemen heeft een aan haar stil verpande schilderijencollectie in beslag te nemen, en u gevraagd
wordt te adviseren of het raadzaam is hiervan melding te doen bij de fiscus, hoe zou uw advies dan luiden?
Indien men wel mededeling doet, is er een kans dat de fiscus niet toehapt.
Het is riskant om het niet te melden omdat de fiscus dan in ieder geval kan gaan vorderen. De vraag wordt ook gesteld of het
gaat om bodemzaken. In een galerie worden schilderijen namelijk gebruikt als handelszaken.
Wel mededelen is aan te bevelen, echter niet melden is riskant.
IV De vlechtmachine
Rotan BV fabriceert rieten tuinstoelen in een fabriekshal in Gorinchem. Haar huisbankier – de C-bank – heeft haar in 2016 een
kredietfaciliteit verstrekt. In het kader hiervan heeft Rotan ten behoeve van de C-bank stil pandrecht gevestigd op alle huidige en
toekomstige, in de fabriekshal aanwezige rietvoorraden en machines, alsmede op alle vorderingen op de afnemers van Rotan.
In 2017 schaft Rotan een nieuwe rietvlechtmachine aan bij Reed BV, dat de machine op 1 april in eigendom aan Rotan
overdraagt onder voorwaarde van betaling van de koopprijs. Al snel wordt duidelijk dat de machine een aanzienlijk lagere
vlechtcapaciteit heeft dan Reed had voorspeld, en op 1 juni spreken Rotan en Reed af dat laatstgenoemde afstand doet van haar
eigendomsvoorbehoud op de nog niet geheel afbetaalde machine, in ruil voor de toezegging dat Rotan op korte termijn een
tweede vlechtmachine zal bestellen. Op 1 oktober betaalt de C-bank namens Rotan het nog resterende gedeelte van de kooprijs
aan Reed.
1. Heeft de C-bank een geldig pandrecht verkregen op de machine en zo ja op welke datum? Motiveer uw antwoord
nauwgezet.
Rotan was vanwege het Eigendomsvoorbehoud onbevoegd om de machine onvoorwaardelijke (als bestaande zaak) met een
pandrecht te bezwaren. Nadat Reed afstand deed van het Eigendomsvoorbehoud gedaan – kennelijk bij overeenkomst; zie HR
Snippers q.q./ Rabobank (ook bekend onder de naam: Tara Wood) zou de aanvankelijke nietige onvoorwaardelijke verpanding
alsnog bekrachtigd kunnen zijn, waarvoor volgers HR Snippers q.q./Rabobank voldoende is dat de onmiddellijke