Samenvatting gedeelten van The Dutch Republic – J.I. Israel, bij het vak
‘Bestuur en politieke cultuur van de Republiek der Verenigde
Nederlanden’
Week 1, pp. 1-40, 55-73
pp. 1-40.
Hoofdstuk 1 - Introduction
In de zeventiende en achttiende eeuw maakte de wereld van de Republiek vaak grote indruk op
buitenlandse bezoekers. Dit kwam bijvoorbeeld door de vele aanwezige innovaties en de welvarende
handel. Er waren echter ook zaken die kritiek opleverden, bijvoorbeeld de religieuze pluriformiteit en
het feit dat de samenleving minder hiërarchisch was dan in andere Europese landen.
Vanaf het einde van de zestiende eeuw tot de vroege achttiende eeuw was de Republiek de
economische en technologische leider van Europa. Ook op militair gebied liep de Republiek voorop.
Er heerste een cultuur van vrijheid. Dit was ook de centrale rechtvaardiging voor de Opstand tegen
Spanje: de Spaanse koning maakte inbreuk op de traditionele vrijheden en privileges. In de
zeventiende eeuw waren er echter ook velen die vonden dat die vrijheid niet ver genoeg reikte.
Het is lastig om een evenwichtig beeld te geven van een periode die als de Gouden Eeuw bestempeld
kan worden. Er moet dan gekeken worden naar het geheel van de prestaties in alle verschillende
takken: wetenschap, kunst, commercie, etc.
Part I, The Making of the Republic, 1477-1588
Hoofdstuk 2 – On the Threshold of the Modern Era
The Rise of Holland
Vanaf 1572 was Holland de politieke, economische en culturele kern van de Republiek. In de 13e
eeuw vond een ontwikkeling plaats waarin in Holland meer landbouwgrond vrijkwam, waardoor dat
gewest het belangrijkste gewest1 van de Nederlanden kon worden. Ook het feit dat men dijken
bouwde om de zee af te weren was hier erg belangrijk in. In de vroege Gouden Eeuw kwam de
techniek van het inpolderen en draineren tot een hoogtepunt. De organisatie van de waterwerken
zorgde voor meer juridische en institutionele organisatie, bijvoorbeeld in de vorm van
heemraadschappen.
In de 14e eeuw waren de Zuidelijke Nederlanden economisch verder ontwikkeld dan Holland, maar
hadden ze geen politieke of militaire invloed in de Noordelijke Nederlanden. De verschillende
rivieren vormden hiervoor een strategische grens. Het gewest Zeeland vormde als het ware een
tussenzone, maar in de 14e eeuw slaagde Holland erin overwegende macht over Zeeland te krijgen
1
In deze samenvatting gebruik ik ‘gewest’ en ‘provincie’ door elkaar.
1
,ten opzichte van Vlaanderen en Brabant. Ook bleef Holland groeien, zowel in economisch als
demografisch opzicht.
Een verschil met de rivaliserende gewesten Vlaanderen en Brabant was dat in die gewesten een
aantal steden heel erg machtig was en daarom binnen het gewest alles bepaalden. In Holland was er
een groter aantal wat kleinere steden, die relatief gelijkwaardig waren. Dit zorgde voor meer
eensgezindheid en minder onderlinge concurrentie dan in Vlaanderen en Brabant het geval was.
In het begin van de vijftiende eeuw slaagde Holland er ook in schepen te ontwikkelen die ver de zee
op konden en bulkgoederen konden vervoeren. De handel op het Balticum die hierdoor mogelijk
werd, was erg belangrijk voor de economische ontwikkeling. Dit zorgde er ook voor de gewesten die
landinwaarts gelegen waren alleen via onderlinge samenwerking de economische overmacht van
Holland konden tegenstaan.
De groei van het overheidsapparaat van de graaf van Holland en het onderhouden van de
economische en water-technische infrastructuur zorgde voor interne spanningen in Holland. Dit
leidde tot de Hoekse en Kabeljouwse twisten.
Under the Burgundians
De scheiding tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden eindigde in 1425, toen Philips de
Goede de nieuwe graaf van Holland en Zeeland werd. Nu begon het tijdperk van de Bourgondiërs. Zij
streefden naar het bereiken van grotere eenheid onder de verschillende gewesten, en richtten
daartoe de Staten-Generaal en de Rekenkamer op. Brussel was de hoofdstad van deze nieuwe staat.
Politiek en cultureel nam Holland een wat onderworpen positie in. Heel de Bourgondische staat was
georiënteerd op het Zuiden, d.w.z. de gewesten beneden de grote rivieren. De vorst bemoeide zich
eigenlijk weinig met de Noordelijke Nederlanden, hierdoor had Holland veel bestuurlijke vrijheid en
werkten de verschillende steden veel samen om hun economische doelen te bereiken. Vanwege het
benodigde onderhoud aan de waterwerken etc. waren ze ook wel gedwongen tot samenwerking.
Toen er in de jaren 1440 interne onrust in Holland ontstond voerde Philips een aantal bestuurlijke
hervormingen door. Hij verkleinde de stadsbesturen, zodat die een minder representerende rol
gingen spelen. Ook werden de burgemeesters voortaan door de vroedschap gekozen, waardoor een
politieke en economische elite kon ontstaan: de regenten. Het scherpe onderscheid tussen regenten
en brede burgerij kwam Philips goed uit voor het behouden van de stabiliteit in Holland en was
daardoor goed voor zijn belastinginkomsten.
De dood van Karel de Kale in 1477 zorgde voor onrust in de Nederlanden. Het verzet tegen het
Bourgondische beleid van centralisatie kwam nu naar buiten. Veel edelen zagen nu hun kans om
tegen dit beleid in opstand te komen. De opvolgster van Karel, Maria van Bourgondië werd
gedwongen het Grote Privilege te erkennen waarin de Staten-Generaal verschillende rechten kreeg.
Er zijn verschillende overeenkomsten tussen deze opstand en latere opstand tegen Spanje.
The Early Habsburg Netherlands
Maria trouwde met Maximiliaan van Habsburg, die ernaar streefde de concessies die zij gedaan had
terug te draaien. Al met al is de periode 1477-1492, waarin de gewesten in opstand kwamen tegen
centralisatie en belastingheffing vergelijkbaar met de latere opstand tegen Philips II. Er waren echter
2
,ook verschillen, en die verschillen zijn de verklaring waarom deze eerste opstand niet succesvol was
en de latere Opstand wel. Ten eerste was er niet de werking van de Reformatie, die later voor
verharding van partijstandpunten zorgde. Ook hadden de rebellen geen coherente leiding. Ten derde
stonden veel edelen nu nog achter de Habsburgers. Ten slotte bemoeide de vorst, Maximiliaan, zich
nu wel actief met het bestrijden van de opstand terwijl Philips II ver weg in Spanje verbleef en het
beleid aan zijn plaatsvervangers over zou laten.
In 1493 slaagde Maximiliaan erin de beloften die Maria gedaan had, nietig te laten verklaren door de
Staten-Generaal. Hij werd opgevolgd door Philips van Habsburg. Zijn bestuur en dat van zijn
opvolgster Margaretha van Oostenrijk (1493-1506-1515) was een periode van stabiliteit. Toch bleef
er ook spanning bestaan, en die bestond uit de toename van de centrale autoriteiten. Zo werd in
1504 de Grote Raad in Mechelen opnieuw ingesteld. Dit was het hoogste juridische orgaan van heel
de Nederlanden. In het Noorden was er spanning tussen de Nederlanden die behoorden tot de
Habsburgers en de Nederlanden die niet tot de Habsburgers behoorden, vooral wat betreft
Groningen en Friesland. Toen kwam Karel V aan de macht, die probeerde de autoriteit van de
Habsburgers in de Noordelijke Nederlanden te herstellen. In 1516 werd Karel echter ook koning van
Spanje waardoor hij zich niet meer met de problemen in de Nederlanden kon bezighouden. Dit
moest hij overlaten aan zijn stadhouders.
The Institutions of the Habsburg Netherlands
Na het vertrek van Karel V werd Margaretha van Oostenrijk regentes. Zij voerde een wat
autoritairder beleid dan haar voorganger, waardoor de verhouding met de hoge edelen bekoelde.
Karel V reageerde hierop door een bestuurlijke reorganisatie, die erop gericht was de hoge edelen
ook invloed in het bestuur te geven. Hierom richtte hij in 1531 de Raad van State op, een nieuwe
financiële raad en de Geheime Raad. Dit zijn de Collaterale Raden, die hun zitting hadden in Brussel.
De stadhouders waren de vertegenwoordigers van de Habsburgse vorst op gewestelijk niveau. In de
Collaterale Raden hadden zowel edellieden als professionele juristen en bureaucraten zitting. Op
deze manier hoopte Karel dat er zo weinig mogelijk frictie zou ontstaan.
In de landelijke ‘kwartieren’ speelde de adel ook vanouds een grote rol in het invullen van de
bestuurlijke functies. De baljuws en drosten waren bijvoorbeeld erg belangrijk: zij vormden de
schakel tussen de gewestelijke hoven en het platteland en de dorpen. Op het niveau van de
districten vertegenwoordigden ze de Habsburgse vorst; ze werden dan ook vanuit Brussel
aangesteld. In de loop van de zestiende eeuw vond echter een ontwikkeling plaats waarin
bestuurlijke functies steeds minder vaak door edelen ingenomen werden en steeds vaker door
professioneel opgeleide juristen uit de hoge burgerij.
In het bestuur van de steden werd de belangrijkste rol vervuld door de vroedschap, voorgezeten
door de burgemeesters. De stedelijke ambten waren in handen van de regenten. Zij zagen zich
onderworpen aan steeds toenemende belastingen en strengere centrale controle vanuit Brussel.
Ten slotte waren er de provinciale Staten en de Staten-Generaal. Ondanks de centralisatie hadden de
provinciale Staten veel autonomie. Dit kwam omdat de Habsburgse vorst vanwege zijn vele oorlogen
veel belastinggeld uit de Nederlanden nodig had. Deze belasting kon hij het beste innen door samen
te werken met de provinciale overheden, die daar de administratieve mogelijkheden voor hadden.
3
, Door hun centrale rol in de belastinginning verkregen de instituties van de provinciale Staten een
steeds groter gewicht.
Met de Staten-Generaal liep het anders. Omdat belastingheffing vooral via de provinciale Staten liep,
was de rol van de Staten-Generaal klein. Hij kwam alleen bij elkaar wanneer de vorst dit nodig vond,
en dat was niet vaak.
pp. 55-73
Hoofdstuk 4 – Territorial Consolidation, 1516-1559
Het Habsburgse bestuur verkreeg de unificatie van het noorden vooral dankzij de belastinginkomsten
uit Holland. Karel V had echter andere doelen met deze unificatie dan de Staten van Holland. De
Habsburgers wilden de Noordelijke Nederlanden incorporeren in het bredere, door het Zuiden
gedomineerde geheel van de Habsburgse Nederlanden, bestuurd vanuit Brussel. Dit zorgde voor
spanningen, die in 1572 tot een breuk leidden.
Gedurende het proces van unificatie werd de invloed van Holland op de andere gewesten steeds
groter. Holland was de enige bron die voor stabiliteit kon zorgen in de door factiestrijd
gedomineerde Noordelijke Nederlanden. De unificatie was zo een proces met twee gezichten:
enerzijds de spanning tussen het beleid van de Habsburgers die wilden dat het politieke zwaartepunt
in het Zuiden zou liggen en dat de Noordelijke Nederlanden ten dienste stonden aan het verdedigen
van het Habsburgse bezit tegen de Fransen in het Zuiden tegenover de belangen van de Noordelijke
Nederlanden. Anderzijds was er de spanning tussen Holland en de overige gewesten binnen de
Noordelijke Nederlanden.
Keizer Karel had veel andere prioriteiten vanwege oorlogen elders in Europa. Daarom kon hij niet
zoveel aandacht besteden aan het bestrijden van het anti-Habsburgse sentiment in de Nederlanden.
Graaf Karel van Gelderland kon daardoor zijn streven naar het ondermijnen van de centrale
Habsburgse macht voorzetten. In 1528 slaagden de Habsburgers er echter in Utrecht en Overijssel
aan zich te onderwerpen, wat hun machtsbasis in de Noordelijke Nederlanden ten goede kwam.
Toch was ook dit weer mogelijk dankzij de steun van Holland, en de Hollandse edelen verwachtten
daar een beloning voor. Deze kregen ze echter niet, het centrale gezag wilde de Hollandse belangen
onderwerpen aan de belangen van de Zuidelijke Nederlanden. Dit zorgde voor irritatie onder de
Hollandse edelen.
In 1543 slaagde Karel V erin om ook Gelderland aan zich te onderwerpen. In de Pragmatieke Sanctie
van 1548 werden de Habsburgse Nederlanden als een onafhankelijke eenheid gezien waarvan de
soevereiniteit in handen was van de keizer van het Heilige Roomse Rijk. De territoriale consolidatie
was nu voltooid. De politieke instabiliteit was beëindigd.
Karel wilde de Habsburgse Nederlanden steeds verder integreren, in plaats van vormen van
autonomie toekennen aan de Noordelijke Nederlanden. Met dit doel wilde hij de stedelijke
autonomie tegengaan. Dit deed hij door middel van het opzetten van provinciale hoven, die
bevoegdheden van steden moesten overnemen. Gelderland kreeg een eigen stadhouder, zodat nu
de volgende blokken ontstonden: Holland, Zeeland en Utrecht met een gedeelde stadhouder, en
Friesland, Groningen, Drenthe, Overijssel en Lingen met een gedeelde stadhouder. In Gelderland
4