Top down: dingen die je al weet, zit in je geheugen en kun je met stimulus combineren (gaat
sneller om iets te herkennen)
Bottom up:
Probleem stelling: hoe meten we waarneming?
Leerdoel:
1) Wat zijn de stappen van perceptie + wat is het?
2) Welke methoden heb je op waarneming te meten?
3) Wat is de relatie tussen de intensiteit van de stimulus en de ervaren perceptie?
4) Wat zijn de verschillende wetten van perceptie?
5) Gelden deze wetten voor alle zintuigen?
Wolfe Hoofdstuk 1
Sensation: het vermogen om een stimulus op te sporen en eventueel deze opsporing om te
zetten in een private ervaring.
Perceptie: een betekenis en/of een doel geven aan deze opgespoorde sensations.
Hoe werkt waarneming?
1) Omgevingsstimulus – iemand observeert een boom. De boom is de stimulus.
2) Principe van transformatie – er schijnt licht op de boom. Het licht wordt
gereflecteerd en getransformeerd.
3) Receptor processen/transductie – sensory receptor cellen die gespecialiseerd zijn in
het reageren op omgevingsenergie, waarbij elk sensorisch systeem recceptoren heeft
die gespecialiseerd zijn in het reageren op een specifiek type energie.
a. Wanneer de visuele receptoren licht ontvangen dan:
i. Veranderen ze omgevingsenergie in elektrische energie
ii. Ze vormen waarneming door de mnaier waarop ze op stimuli
reageren.
b. Transduction: sensorische receptoren transformeren een vorm van energie in
een andere vorm van energie.
4) Neurale verwerking: elektrische signalen komen in een groot onderling verbonden
netwerk van neuronen en dit complexe netwerk van neuronen:
a. Brengt signalen over van de receptoren door het retina naar de hersenen en
dan binnen de hersenen en;
b. Veranderd (of verwerkt) deze signalen terwijl ze worden overgebracht.
5) /6/7 : gedragreacties: de elektrische signalen uit stap 4 worden omgezet in bewuste
ervaringen:
a. perception: bewustzijn van stimuli (bottum up)
b. recognition: het plaatsen van een object in een categorie die het een
betekenis geeft (top-down, gewenning)
c. action: uiteindelijke gedragsreactie, bereikt motorische acitiveiten.
,Hoe meet je waarneming?
Je kunt waarnemingen meten door een maat voor absolute drempelwaarde. Een absolute
drempelwaarde is de minimale intensiteit van een stimulus waarbij het kan worden
waargenomen.
1) Thresholds: wat is het hardste geluid waarnaar je veilig kunt luisteren? Wanneer je
naar te luide muziek luistert, kun je je gehoor beschadigen. Dit kan in zulke mate dat
je niet alles meer kunt horen wat je vroeger wel kon. Je threshold is veranderd.
a. Gustav Fechner wordt de ‘echte’ ontwikkelaar van de experimentele
psychologie, ook al werd deze titel gegeven aan Wilhelm Wundt. → Fechner
had beschadiging aan zijn ogen door te lang in de zon te kijken voor
experimenten. Opeens begon zijn zicht weer goed te worden en hierdoor
kwam hij terecht in een debat tussen dualisme en materialisme.
i. Dualist: geloven dat het brein een bestaan heeft apart van de
materiële wereld van het lichaam.
ii. Materialist: zeggen dat het brein niet apart is van het lichaam.
iii. Panpsychism (fechner): het brein bestaat als een eigendom van alle
materie, dat is dat alle materie een bewustzijn heeft.
b. het doel van fechner was om de relatie tussen sentation (mind) en energie
(matter) te beschrijven dat de sensation liet stijgen. Zijn methode en theorie
heet: psychophysics.
c. Just noticeable difference (JND) of difference threshold: het verschil dat
nodig is om een verandering in gewicht waar te nemen.
Er moet een constante ratio zijn tussen de verandering en wat veranderd werd om de
threshold van observeerbare verandering te beschrijven. Deze ratio’s heten weber fractions.
Weber’s law: De grootte van de waarneembare verandering (delta I) is een constante
proportie (K) van het level van de stimulus (I).
Fechner nam aan dat de kleinste waarneembare verandering in een stimulus (delta I) kon
worden gezien als een eenheid van de mind. → fechners law: S= k log R, waarin S de
psychologische sensation is, die gelijk is aan het logaritme van het fysieke stimulus level keer
de constante, k.
d. Absolute threshold: het minimum aantal van stimulaite dat nodig is voor een
persoon om een stimulus 50% van de tijd waar te nemen.
psychophysical methods
,method of constant stimuli: dit
zijn originele methodes die
gebruikt werden om de relatie
tussen stimuli en waarneming te
meten. Er worden stimuli
getoond die bijna nooit worden
waargenomen tot die wat altijd
worden waargenomen.
Deelnemers antwoorden dan
met ja/nee of
hetzelfde/verschillend.
Deze methode is makkelijk te
gebruiken, maar kan niet-
efficiënt zijn in een experiment
omdat veel van de deelnemer zijn tijd nodig is met stimuli die
duidelijk boven of onder de threshold liggen. Een betere benadering
is de (2) method of limits: de onderzoeker presenteert stimuli in
oplopende volgorde (intensiteit neemt toe) of in aflopende volgorde
(intensiteit neemt af).(zie rechts) Deze procedure wordt meerdere
keren herhaald, de helft van de keren beginnend boven de
drempelwaarde en de andere helft van de keren onder de
drempelwaarde. Deze drempelwaarde wordt bepaald door het
gemiddelde van alle cross-overpunten te brekenen (van toepassing
op Fechner’s theorie.
(3) method of adjustment: is vergelijkbaar met de methode van
limieten op de manier dat de stimulus intenstieti verhoogd of
verlaagd wordt todat de stimulus net gedetecteerd kan worden,
maar de waarnemer (niet de onderzoeker) past de stimulis
intensiteit continu aan totdat deze nauwelijks kan worden
gedetecteerd → drempelwaarde door de gemiddelde instelling te
nemen → snelle manier dorodat waarnemers hun drempelwaarde in
een paar trials vaststellen. Het is makkelijk, want de deelnemer kan
zelf het geluid laten toenemen en afnemen zoals bij een radio
bijvoorbeeld. Het wordt echter niet gebruikt om thresholds te
meten. Dezelfde persoon zal de wijzerplaat aanpassen aan verschillende plekken bij
verschillende trials, en metingen worden chaotischer wanneer we ze proberen te
combineren met de data van verschillende personen.
(4) methode van constante stimuli: de onderzoeker presenteerd 5-9 stimuli met
verschillende intensiteiten in een willekeurige volgorde. Presenteert elke intensiteit
meerdere keren en stelt een percentage vast in hoeveel trials het licht gedetecteerd werd.
De drempelwaarde = de intensiteit waarin in 50% van de keren een stimulus werd
gedetecteerd. Het is het meest nauwkeurig door de vele observaties en willekeurige
volgorde, maar neemt veel tijd in beslag.
→ welke methode er wordt gebruikt wordt meestal bepaald door de mate van
nauwkeurigheid die er nodig is en de beschikbare tijd vast te stellen.
2) Scaling – meten van private ervaringen: wanneer je iets kunt horen of proeven zijn
deze ervaringen qualia volgens filosofers.
, a. Magnitude estimation: een waarnemer geeft een stimuli een score op een
schaal van bijvoorbeeld 1 tot 10. (psychofysieke methode)
b. Cross-modality matching: proefpersoon moet zelf de intensiteit toekennen
van een stimuli die net gepresenteerd werd hoe hij/zij die waargenomen
heeft. Dit gaat over verschillende sensaties aan elkaar tekoppelen op een
soort continue schaal. (psychofysieke methode)
c. Stevens power law: een principe dat de relatie tussen stimulus en
resulterende sensatie beschrijft die zegt dat magnitude van subjectieve
sensation proportioneel is met de stimulus magnitude die gestegen is door
een exponent. S = alb → de sensatie (S) is gerelateerd met de stimulus
intensiteit (I) door een exponent (b).
Vergelijking Weber’s law, Fechner’s law en Stevens’ power law:
- Weber’s law: houd een duidelijke objectieve meting in. Het principe dat de relatie
beschrijft tussen een stimulus en een resulterende sensatie die zegt dat de JND een
constante fractie is van de vergelijkende stimulus.
- Fechner’s law: het principe dat de relatie beschrijft tussen de omvang van de
subjectieve sensatie die evenredig toeneemt op de logaritmische schaal van itensiteit
van de stimulus.
- Stevens’ power law: het principe dat de relatie beschrijft tussen een stimulus en een
resulterende sensatie die zegt dat de magnitude/omvang van de subjectieve sensatie
proportioneel is naar de magnitude/omvang van de stimulus verhoogd tot een
exponent. → vergelijkingen maken tussen verschillende sensaties dus tussen
elektrische schokken en felheid van licht.
3) Signal detection theory – meten van moeilijke beslissingen: houdt in dat de stimulus
die je probeert te detecteren (signaal) wordt altijd gedetecteerd in de aanwezigheid
van ‘lawaai’. → als je in de rustigste plek die je kunt vinden je beste koptelefoon op
hebt zul je altijd dingen horen. Ook als ej je ogen dicht doet in een donkere kamer zul
je nog altijd dingen zien. Dit is de internal noise, de statisch in je zenuwstelsel. Naar
beneden, naast je drempelwaarde, wordt het lastig om een echte stimulus te
onderscheiden van een bepaald internal noise. External noise: in een mammogram
zal een radiologist het vaak lastig vinden om bepaalde noise te onderscheiden van
een signaal. Vb; je bent aan het douchen, water maakt lawaai en dit zal je ook als
lawaai opnemen. Soms is het zachter, soms harder. Nu hoor je de telefoon gaan, dit
is het signaal. Je perceptuele taak is om het signaal in de aanwezigheid van het lawaai
te horen. Je zult moeten onderscheiden of je het je verbeeld of dat je echt een
telefoon hoort ringen en dus onder de douch uit moet stappen. Het beste wat je kunt
doen is bepalen op een criterion level van response. Als de reactie in je zenuwstelsel
dat criterion overscheid, zul je naakt uit de douch springen om de telefoon te pakken.
Een reactie boven het crietion zal worden gezien als bewijs dat een signaal aanwezig
is, een reactie onder dat level zal worden gezien als ‘lawaai’. Je kunt de gevoeligheid
uitrekenen door de realtie van valse alarmen te weten. → wanneer je een belangrijk
telefoontje verwacht ben je meer gevoelig. Je hebt een receiver operating
characteristic curve (ROC): de grafischeplot van de hit rate (ja, de telefoon gaat) als
een functie van het valse alarm rate. Als deze gelijk zijn, vallen de punten op het
diagonaal, wat betekend dat degene niet het verschil kan vertellen tussen de
aanwezigheid en afwezigheid van het signaal. Wanneer je gevoeligheid toeneemt, zal
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper daniquep50. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,49. Je zit daarna nergens aan vast.