ETHIEK
Onderdeel van de geïntegreerde toets
Samenvatting van:
Basisboek beroepsethiek voor Social Work van Jan Ebskamp
(druk 2 ISBN: 9789006952452)
- Hoofdstuk 1 en 3
Van gedachten wisselen van Richard de Brabander
(druk 2 ISBN: 9789046903612)
- Hoofdstuk 5
© Angie Edwards
,Hoofdstuk 1 (Wat is het morele perspectief?)
Moraal heeft betrekking op opvattingen, oordelen en beslissingen van waaruit wij handelen en
uitdrukken wat wij goed vinden. Om te weten wat goed handelen is, moet je praten, denken en
oordelen op grond van argumenten. Je maakt afwegingen en keuzes.
1.1 Drie perspectieven: morele, feitelijke en subjectieve aspecten in het werk
In gesprekken over situaties waarin mensen centraal staan, zijn altijd drie aspecten te onderscheiden
en kunnen er drie soorten vragen gesteld worden: wat zijn de feiten, welke normen/waarden gelden
hier en hoe voelen mensen zich?
Tabel 1.1 Het driewereldenmodel (Habermas en Van der Laan)
PERSPECTIEF: ONDERWERP: SOORT BEWERING: GELDIGHEIDSCLAIM:
(WERELD)
Cognitief Feiten Feitelijke bewering Wat is waar?
Normatief (Sociaal) Normen en waarden Normatieve bewering Wat is goed?
Subjectief Gevoelens Expressieve bewering Wat is waarachtig?
Om de morele, normatieve aspecten in een praktijksituatie te herkennen, kijken we eerst naar de
andere twee onderdelen van het driewereldenmodel. Voor de sociale sector is dit model door Van
der Laan (1992) en Bootsma (2002). Hun keuze voor het begrip ‘wereld’ is voor het begrijpen van de
theorie wat ongelukkig, aangezien het niet om drie werelden in ruimtelijke zin gaat. Het gaat om drie
perspectieven. Ieder perspectief brengt een ander deel van de werkelijkheid aan het licht.
De drie perspectieven zijn van elkaar te onderscheiden maar tegelijk bestaat er tussen hen een
duidelijke samenhang. Ten eerste veronderstelt het normatieve perspectief het cognitieve
perspectief: morele oordelen zijn altijd oordelen over de werkelijkheid. Een zorgvuldige morele
weging veronderstelt dus allereerst een zorgvuldige analyse van de feitelijke gebeurtenissen. Ten
tweede veronderstelt het subjectieve perspectief zowel het normatieve als het cognitieve
perspectief: het gevoelsleven veronderstelt zowel een blik op de werkelijkheid als een moreel
oordeel hierover. Emoties hangen samen met oordelen over de werkelijkheid.
Waarden
- Waarden functioneren als criteria bij de beoordeling van situaties. Zij zijn een soort ideaal
waaraan wij de werkelijkheid spiegelen. Ze weerspiegelen iets wat wij willen nastreven, wat de
kwaliteit van ons leven verhoogt.
- Waarden en vooral morele waarden, hangen samen met je levensvisie. Maar waarden worden
niet door ieder persoonlijk uitgevonden. Ze worden via opvoeding, de media en onderwijs
aangereikt in een bepaalde cultuur. Morele waarden zijn culturele waarden.
- Waarden zijn collectieve voorstellingen omtrent het goede leven en de goede maatschappij.
Normen
- Normen zijn handelingsvoorschriften over wat wij in een bepaalde situatie behoren te doen of
na te laten. Het zijn regel die dikwijls van waarden zijn afgeleid.
Waarden omschrijven de doelen in ons leven, de normen zijn de wegwijzers naar die doelen. Het
onderscheid tussen waarden en normen kan erg belangrijk zijn voor de bespreking van morele
,vraagstukken. Om elkaar goed te begrijpen, is het zinvol te weten vanuit welke waarde iemand een
bepaalde norm nastreeft.
Moraal
- Moraal is het geheel van opvattingen, beslissingen en handelingen waarmee mensen
uitdrukken wat zij behoorlijk vinden.
- Moraal staat voor morele waarden als vrijheid, rechtvaardigheid zoals die worden gerealiseerd
in het praktijkhandelen van beroepsbeoefenaren in opvoeding, hulpverlening, politiek
enzovoort. Moraal is dus altijd gebonden aan een praktijk.
Ethiek
- Ethiek is de reflectie op het morele handelen: ethiek is de systematische reflectie op de morele
waarden en normen zoals die in onze samenleving gelden of zullen gelden.
- Ethiek is een kritisch kijken naar die praktijk van bijvoorbeeld opvoeding en hulpverlening.
- Ethiek gaat in op argumenten en op de mogelijkheid alternatieven aan te dragen. Zij is niet
waardevrij en heeft te maken met overtuigingen en voorkeuren. Maar zij probeert zolang het
zinnig is haar oordeel op te schorten en een kritische distantie te bewaren.
Normatieve ethiek
- Wanneer je een morele norm hanteert om tot een oordeel te komen. Bijv. gedrag afkeuren
omdat je het discriminerend vindt.
Descriptieve ethiek
- Wanneer je beschrijft welke waarden en normen er gehanteerd worden in een praktijksituatie.
Je neemt geen standpunt in, maar je vertelt hoe mensen in die situatie moreel handelen.
Recht
- De begrippen recht en ethiek hebben met elkaar te maken, maar vallen beslist niet samen. Het
juridische heeft betrekking op de rechtskunde en wetgeving in allerlei bepalingen.
1.2 Hoe ontwikkelen waarden en normen zich?
Morele keuzes baseer je op je geweten. Soms kiezen mensen ervoor om hun geweten te ‘sussen’, ze
negeren dan hun innerlijke stem.
De Amerikaans psycholoog L. Kohlberg heeft twintig jaar lang onderzoek gedaan naar de
ontwikkeling van het geweten van mensen. Volgens hem verloopt de ontwikkeling van het geweten
volgens een vast patroon ongeacht inhoud betreft waarden, normen en cultuur.
Mensen in een hogere fase zijn beter in staat morele problemen op te lossen. In iedere fase is een
bepaalde denktrant kenmerkend, een karakteristieke manier om problemen op te lossen. Kinderen
zullen in een bepaalde fase een moreel probleem oplossen door zich af te vragen of ze straf krijgen,
terwijl volwassenen bij datzelfde probleem zich zullen afvragen wat de gevolgen zijn voor andere
mensen. De volgorde van fasen zit dus niet in het morele oordelen zelf, maar in de redenen die voor
de oordelen gegeven worden.
Volgens Kohlberg kun je het morele oordelen bewust ontwikkelen bij kinderen door in iedere fase de
juiste stimulans te geven. Mensen zijn in dit opzicht dus opvoedbaar. Een voorbeeld kan zijn in de
schoolklas discussiëren over morele dilemma’s.
,Globaal genomen verloopt de ontwikkeling van het geweten in drie fasen:
1. Preconventionele stadium: straf en beloning staan centraal;
2. Conventionele stadium: de groep staat centraal;
3. Postconventionele stadium: keuze van eigen waarden.
Preconventionele stadium
In deze periode van gewetensontwikkeling worden de eerste morele afwegingen gemaakt. Deze zijn
gebaseerd op straf en beloning. Je ziet dat hier de eerste vorm van geweten wordt ontwikkeld: ‘iets
is fout wanneer ik straf krijg en iets is goed wanneer ik een beloning krijg.’ In dit stadium realiseert
een kind zich niet ‘waarom’ iets wel of niet mag.
Later in het preconventionele stadium komt bij ethische keuzes steeds meer het eigen gewin voorop
te staan. Hier geldt: als je iets voor een ander doet, wil je er ook iets voor terugkrijgen. In dit stadium
is er nog weinig gevoel voor de ander. Morele keuzes worden dus gemaakt op basis van het
gelijkwaardigheidsprincipe: ‘voor wat hoort wat’.
Conventionele stadium
De uitspraak ‘iedereen doet het’ en het groeiend besef van het belang van regels en afspraken zijn
kenmerkend voor het tweede stadium van de ontwikkeling van het geweten. De mening van de
groep staat voorop, de waarden en normen van de groep staan centraal bij het maken van morele
keuzes. Het gevoel van schaamte en het gevoel van angst om niet bij de groep te horen zijn op deze
leeftijd van groot belang. Kinderen leren in deze fase om zich in te leven in anderen. Ze willen
voldoen aan de verwachtingen die anderen van hen hebben.
Later in dit stadium dringt het besef door dat er bepaalde regels en afspraken moeten worden
gemaakt waaraan iedereen zich moet houden. De motivatie om iets wel of niet te doen ligt hier
echter nog steeds buiten de persoon zelf. Het besef of iets wel of niet goed is, komt in deze fase tot
ontwikkeling.
Postconventionele stadium
In het laatste stadium is de ontwikkeling van het geweten is voltooid. Er is nu sprake van een
volwassen geweten. Het wordt gekenmerkt door het vormen van eigen waarden, wat voor jou
belangrijk is en wat richting geeft aan je eigen leven. Dit kan ook betekenen dat je het niet eens bent
met regels en wetten. Jongvolwassenen kunnen zich bewust worden van de waarden van anderen.
Hierdoor worden ze ook gevoelig voor wat goed is voor alle mensen. Gevoelens van rechtvaardigheid
en eerbied voor de ander staan hier centraal. Dit uit zich in zelfrespect en respect voor anderen. In
deze stap zijn de persoonlijke morele principes voor het eerst zelf gekozen.
Kohlbergs systeem is een algemene beschrijving dat je inzicht geeft inde wijze waarop het geweten
van de mens zich ontwikkelt. Het betekent echter niet dat alle volwassen mensen deze gehele
gewetensontwikkeling hebben doorlopen gezien het moreel gecompliceerd in elkaar zit. Voor veel
volwassenen geldt dat zij ook vaak nog beslissingen nemen vanuit het conventionele stadium. Velen
halen het laatste stadium niet.
We zetten de ontwikkeling van motieven in verschillende stadia op een rij:
1. Angst voor straf, zoeken naar beloning (peuter/kleuter);
2. Gehoorzaamheid aan het gezag (kleuter/basisschoolkind);
, 3. Eigen voordeel bij goed handelen (basisschoolkind en prepuberteit);
4. Wat mijn groep vindt, is goed (puber);
5. Regels voor intermenselijk verkeer zijn belangrijk (puber/adolescent);
6. Rechten en waardigheid van ieders individu respecteren (adolescent/jongvolwassene);
7. In open gesprekken zoeken naar de hoogste vorm van menselijkheid (volwassenen).
Normen en waarden spreken niet alleen via het geweten maar ook via wetteksten, gedragsregels,
beroepscodes, verkeersregels. Van belang is dat wij bij de legitimering van ons handelen moraal niet
verwarren met deze schriftelijk vastgelegde regels. Laat je de cliënt uitspreken omdat het in de
beroepscode staat, of omdat je de cliënt respecteert? Het lijkt een klein verschil in formulering, maar
het is een groot verschil als je kijkt naar het stadium van de morele ontwikkeling van de spreker.
1.3 Hoe vrij zijn wij om eigen keuzes te maken?
Om een situatie te herkennen als moreel relevant is het niet genoeg dat er waarden en normen in
het spel zijn, er moet ook sprake zijn van een zekere mate van vrijheid in handelen. Een moreel
relevante situatie veronderstelt dus de mogelijkheid anders te handelen, er moet sprake zijn van
wilsvrijheid.
Er zijn veel filosofen die stellen dat de taal en cultuur waarin wij leven bepalend zijn voor ons denken
en kiezen. We denken zoals wij geleerd hebben te denken, te kiezen en te willen. Onze moraal is
cultuurgebonden en is multicultureel. De subcultuur waartoe je behoort, bepaalt hoe je denk en
leeft. De individuele vrijheid van de mens is een illusie.
Op dit moment worden er vanuit de hersenwetenschappen grote vraagtekens gezet bij het bestaan
van de vrije wil van de mensen (Swaab, 2010; Lamme, 2010). Zij stellen dat ons gedrag in hoge mate
wordt bepaald door de hersenen, die genetisch bepaald zijn en ons sturen. De vrije wil bestaat niet
echt. Volgens Swaab hebben pedofielen aantoonbare structurele verschillen in de hersenen. Ook
Victor Lamme vraagt zich af wie er nu echt de baas is in ons brein.
Daartegenover staan filosofen die juist heel sterk onze keuzevrijheid benaderukken zoals Satre. Ieder
mens heeft zijn eigen morele verantwoordelijkheid, moet zijn eigen leven ontwerpen en betekenis
geven. Onze ouders en omgeving hebben ook invloed op ons, maar door ons bewust te worden van
onze eigen waarden, kunnen we ook eigen keuzes maken los van onze ouders.
Een andere groep kiest een soort tussenpositie, zij zien de individuele keuze als een resultaat van de
maatschappelijke klasse waartoe we behoren en de individuele keuze van de mens
(maatschappijkritische richting). De maatschappelijke klassen die het voor het zeggen hebben,
bepalen de heersende waarden en normen in de samenleving. Dit is echter geen ‘wet van Meden en
Perzen’; gezamenlijke actie van onderdrukte groepen kunnen een verandering bewerkstellen. Op
deze wijze is er een voortdurende ontwikkeling en dialectiek in het denken en handelen van mensen.
Volgens Freud is de mens geen vrij kiezend wezen, maar een individu dat geconditioneerd wordt
door zijn onbewuste. Zijn geweten wordt via de opvoeding bepaald door de taal en geboden van zijn
ouders (superego). Zo zeer dat wij de illusie hebben dat het onze eigen stem is. Onbewust praten wij
onze ouders na.
Vanuit de feministische hoek wordt benadrukt dat de mensen altijd een wezen in relatie is. Zo begin
je je leven tijdens de zwangerschap en zo blijft dat symbolisch je hele leven. Voordat je zelf kunt
kiezen, ben je onderdeel van een netwerk van relaties. Jongens vinden onafhankelijkheid (je eigen
gang gaan) vaak de hoogste vorm van volwassenheid, meisjes beleven dat ideaal meer in de
relationele, binnen hun vrienden- en vriendinnennetwerk. Feministische filosofen hebben dan ook
moeite met de theorie van Kohlberg over de ontwikkeling van het geweten. Deze ziet onafhankelijk
,zelfstandig oordelen als hoogste vorm (hoogste stadium). Feministen vinden dit een typisch
mannelijke westerse machocultuur. Relaties kunnen dwingend zijn, maar ze kunnen ook stimuleren
tot zelfbepaling, tot positieve vrijheid.
Wat wij met bovenstaande discussie over de vrijheid van de mens kunnen concluderen is, dat wij
alleen kunnen handelen vanuit de veronderstelling dat wij vrij zijn. Alhoewel wij moeten kiezen uit
wat van tevoren mogelijk bepaald was.
1.4 Zingeving en moraal
Zin geven is zoeken naar de grond van je bestaan, naar de rode draad die jouw leven tot een eigen
verhaal maakt. Iedereen heeft verschillende associaties bij zingeving. Het persoonlijke
zingevingskader helpt ons om een onderscheid te maken tussen waardevolle en minder waardevolle
elementen in ons leven.
Zingevingstradities
- de zingeving van mensen kan gebaseerd zijn op bepaalde tradities zoals humanisme,
socialisme, islam en katholicisme. Zij kunnen zich laten leiden door tradities uit hun jeugd, maar
ook door nieuwe tradities waarbij zij zich aansluiten.
Mensen vormen hun zingeving voor een niet onbelangrijk deel in de omgeving waarin ze opgroeien.
In een dergelijke omgeving heersen bepaalde gemeenschappelijke denkbeelden en waarden die het
leven zin geven. Deze collectieve denkbeelden zijn nodig om het leven redelijk soepel te laten
verlopen. Uiteindelijk maakt iedereen keuzes op basis van eigen waarden en idealen. Ze vormen het
persoonlijke zingevingskader en kunnen op heel verschillende manieren gedragen worden.
Het is belangrijk dat een hulpverlener open staat voor deze zoektocht van mensen. Het vraagt een
beroepshouding die gekenmerkt wordt door de volgende eigenschappen:
1. Erkennen dat ieder mens bezig is met zin geven aan zijn leven;
2. Bewust zijn van je eigen zingeving;
3. Jezelf inleven in de ander;
4. Openstaan voor verschillende uitingen van zingeving
Een zingevingskader wordt meestal langzaam ontwikkeld in de loop van het leven. Het omvat
verschillende aspecten. In grote lijnen kun je daarin de volgende elementen onderscheiden:
• Wie ben ik als persoon, wat is mijn identiteit?
• Hoe ga ik om met anderen, wie zijn voor mij belangrijk?
• Hoe ga ik om met existentiële ervaringen als pijn, lijden, geluk?
• Wat zijn mijn waarden en normen van handelen?
• Hoe sta ik in de samenleving en in de natuurlijke omgeving?
• Wat zijn mijn toekomstverwachtingen?’
Relevant in dit verband is de gedachtegang van Victor van de Besselaar in zijn boek Bestaansethiek
(2009). Professionele praktijkwerkers staan regelmatig voor de vraag hoe om te gaan met de
levensvragen van hun cliënten, die niet meer terecht kunnen binnen de traditionele
levensbeschouwelijke kaders. Bestaansethiek vormt een referentiekader, dat de sociaal werker in
zijn bagage dient te hebben om zowel met de ethische aspecten van de hulpvragen van cliënten als
met de beperkte mogelijkheden van de instellingen en organisaties waarbinnen zij opereren te
kunnen omgaan.
,Hij laat zien dat ethiek een samenhangend geheel van waarden biedt waarbinnen de hulpverlening
haar visie kan expliciteren. Drie aspecten komen duidelijk naar voren:
• Ondeelbaarheid van het bestaan;
• Normen kunnen inzet worden van interactie in de hulpverlening;
• De persoon van de sociaal werker is essentieel onderdeel van het proces.
Met het begrip bestaansethiek wordt ook aangegeven dat scheidingen overbrugd kunnen worden
tussen ziek of gezond, autonoom of afhankelijk, cliënt of hulpverlener. Waarden en normen dienen
als basis om een brug te slaan tussen deze scheidingen.
1.5 Moreel relevante situaties als issues, problemen en dilemma’s in het sociaal werk
Van een moreel dilemma is sprake als je moet kiezen tussen twee handelingsalternatieven, die beide
zijn verbonden aan voor jou essentiële waarden. Wat je ook kiest, je weet nu al dat je je er niet
prettig bij voelt. Je moet kiezen tussen twee kwaden. Het gaat niet om de keuze tussen goed en
kwaad, maar om de keuze voor het minst kwade.
In het geval van een moreel probleem is die vertwijfeling meestal niet zo groot. We spreken van een
moreel probleem als we het besef hebben dat we handelingsmogelijkheden hebben en er sprake is
van morele waarden, maar waarbij wij wel duidelijk hebben hoe we moeten handelen.
We spreken van een moreel issue wanneer een moreel relevante situatie geen handelingsdruk heeft.
Dat zijn morele situaties waarover je met medestudenten of collega’s van gedachten kunt wisselen
zonder directe handelingsdruk.
Sarah Banks (2006) onderzocht bij sociaal werkers welke morele issues het meest voorkomen. Zij
onderscheidt vier categorieën:
1. Issues inzake individuele rechten en welzijn van de cliënt. Dit zijn situaties waarbij het recht van
de cliënt om eigen keuzes te maken gaat botsen met eigen welzijn. (Verstandelijk
gehandicapten die graag een kind willen, maar waarbij redelijkerwijs mag worden verwacht dat
zij niet in staat zijn om een kind op te voeden. In hoeverre kun je als sociaal werker de keuze
accepteren van de verstandelijk gehandicapte?)
2. Issues inzake het algemeen welzijn van de samenleving. Een tweede categorie morele issues
kunnen wij plaatsen in het spanningsveld tussen de belangen en rechten van de cliënt enerzijds
en de rest van de samenleving anderzijds. (In hoeverre kan een psychiatrische cliënt blijven
wonen in een woonwijk terwijl hij zichzelf en zijn huis verwaarloost en op de gekste tijden de
radio hard aanzet)
3. Issues inzake gelijkheid, diversiteit en onderdrukking. Vervolgens zijn er issues waar de
erkenning van de rechten van minderheden op gespannen voet komen te staan met de
individuele rechten van een van hun groepsleden. (Een minderjarig islamitisch meisje dat wordt
bedreigd wegens de geschonden eer van de familie omdat zij een relatie krijgt met een niet-
islamitische jongen).
4. Issues inzake de beroepsrol. Hier gaat het om morele issues rondom de rol van de sociaal
werker. Het kan te maken hebben met de verhouding tussen betrokkenheid en distantie of
tussen ondersteuning en correctie. (Sociaal werker die een cliënt helpt met schuldproblemen
en ondertussen ontdekt dat haar partner ten onrechte een uitkering van de sociale dienst
ontvangt).
In de beroepspraktijk kunnen bovenstaande issues elkaar overlappen. Ook hoeven niet alle morele
issues in de praktijk te leiden tot morele dilemma’s. Moreel relevante situaties kunnen gaandeweg in
complexiteit toenemen.
, Hoofdstuk 3 (Sociaal werk in een pluriforme multiculturele samenleving)
3.1 Verschillen in waarden en normen
Cultuur is een gemeenschappelijke taal en kunst; een wijze van communiceren en omgaan met
elkaar. En vooral ook een gemeenschappelijk stelsel van waarden en normen, van regels en idealen.
Die idealen worden vertaald in opvattingen over welzijn en kwaliteit van leen, over een goed
huwelijk, goede hulpverlening enzovoort.
Normen en waarden hebben een plaats in de eigen gedachten- en belevingswereld van mensen en
deze wordt sterk beïnvloed door de socialisatie in een bepaalde cultuur. Religie bijvoorbeeld, kan
daarin een belangrijke rol spelen.
Moraal, normen en waarden zijn ingebed in de eigen gedachten en belevingswereld van mensen.
Deze gedachten en belevingswereld wordt sterk beïnvloed door allerlei factoren. Denk aan culturele
achtergrond, religie, geslacht, sociaaleconomische situatie, individuele en andere factoren.
Verschillen tussen mensen kunnen zo groot zijn dat het bereiken van overeenstemming over de
(on)juistheid van bepaalde opvattingen, houdingen en handelingen moeilijk lijkt te zijn.
3.2 Toegenomen pluriformiteit
Vooral in de afgelopen halve eeuw echter zijn grote groepen mensen uit andere landen in Nederland
komen wonen. Het gaat hier om mensen uit de voormalige koloniën (vooral Suriname, Aruba en de
Nederlandse Antillen). Daarnaast kwamen ‘gastarbeiders’ met hun gezinnen (vooral Turkije en
Marokko) naar Nederland en in de laatste decennia vluchtelingen uit tal van landen (Irak, Somalië,
Iran, Afghanistan, Vietnam, enzovoort).
Met de komst van deze ‘medelanders’ is de verscheidenheid aan mensen wat betreft etniciteit,
cultuur en religie enorm toegenomen. Vaak werd en wordt voor dit verschijnsel de term
multiculturele samenleving gebruikt. Soms spreekt men van multi-etnische samenleving.
Door velen wordt liever de term diversiteit (= verscheidenheid) gebruikt. Er is in onze samenleving
sprake van een enorm toegenomen diversiteit. De verschillen tussen mensen hebben onder andere
te maken met leeftijd, etniciteit, sekse/gender, fysieke (on)mogelijkheden, ras (lichaamsbouw,
huidskleur), seksuele en affectieve oriëntatie en klasse. Deze factoren zijn in belangrijke mate
bepalend voor het zelfbeeld en de fundamentele levensvisie van mensen.
Verreweg de meeste waarden die van belang zijn voor de samenleving worden gedeeld door de
overgrote meerderheid van de bevolking. Maar er is wel een verschil in ‘zeg-gedrag’ en ‘doe-gedrag’.
En juist in het doe-gedrag schuilt het hoofdprobleem. Te veel mensen houden zich niet aan de wet en
andere gedragsreels van de Nederlandse samenleving. Het is dat gedrag waaraan veel mensen zich
ergeren.
De pluriformiteit van normen en waarden in onze samenleving is echter zeker niet alleen het gevolg
van het meer multi-etnisch of het meer multicultureel worden van onze samenleving.
Het ter discussie stellen van normen en waarden en het steeds pluriformer worden van de
samenleving in dit opzicht is al veel langer aan de gang. Vooral sinds de industriële revolutie (vanaf
de 18e eeuw in Engeland) is de westerse samenleving sterk in beweging. Naast de vele voordelen
geven deze ontwikkelingen ook aanleiding tot veel vragen en problemen.
Zo hebben wetenschappelijke vindingen en inzichten de manier van kijken naar de wereld, en vooral
naar de mens, op zijn kop gezet.