Samenvatting Rivierkleilandschap
Het Rivierkleilandschap is 10.000 jaar geleden in het Holoceen ontstaan. Het Rivierkleilandschap
komt voor in het Westelijk, Oostelijk en Centraal Rivierlandschap. Het is ontstaan door fluviatiele
afzettingen. Het reliëf is er laag, wel zorgen de zomer-, winterdijk en de oeverwallen voor wat reliëf.
De grondsoort bestaat uit rivierklei, zand en grind. Het zand ligt dichtbij de rivier, klei en zavel
verderop bij de kommen. De bodem bestaat uit podzolgrond, vaaggrond en brikgrond. Vaaggrond
omdat het nog een jonge bodem betreft, is in Holoceen ontstaan. De waterhuishouding is er hoog,
het is een nat gebied! Vooral bij de kommen. Er zijn dijken etc. om de hydrografie te regelen. Het
agrarisch grondgebruik bestaat uit veel grasland en veeteelt, maar ook (MARC): maïs, aspergeteelt,
rozen en corniferenteelt. De verkaveling is modern rationele verkaveling (grote akkers). Vroeger was
het blokverkaveling, bewoning op hogere delen: donk, terp, oeverwal. Invloed van de mens komt
door het aanleggen van dijken, uiterwaarden, kribben, stroomwallen, strekdammen en oeverwallen.
De nederzettingsvorm is lineaire nederzettingen op hogere delen en op donken. Strijd tegen het
water is hoog, komt door ontginning voor bewoning voor huizen, dynamisch en natuurlijk
ontwikkeling rivieren, hulp van de mens.
Rivieren zijn samen met de zee verantwoordelijk voor aanvoeren zand, grind en klei. De wind uit
Weichselien heeft alleen zand verplaatst. Het sediment komt in Nederland voor, de rest is
geërodeerd. Wit zand komt ook voor in NL, dit zand is kwartshoudend!
De herkomst van het water in rivieren komt van regen, gletsjers en gemengde rivieren. De
riviermorfologie kent 3 type riviertypen:
- Vlechtende
- Meanderende
- Anastromoserende: Neder-Rijn, Waal en IJssel.
De vlechtende rivier is ontstaan in het Pleistoceen en ontstaat bij extreme omstandigheden. In een
korte tijd stroomt er veel materiaal door de rivier, de geulen raken verstopt en de stroom verlegt zich
weer. Er worden nieuwe rivieren ingeslagen. Water niet in bedding, maar steeds in parallel lopende
beddingen die weer in elkaar overgaan of opsplitsen. Het komt voor in reliëfrijke gebieden, met
golvend terrein en hoogteverschillen van ong. 2m. In een warme periode gaat de rivier rustiger
stromen en is er geen aanvoer, maar insnijding in oude afzettingen in eigen bedding. Bij tektonisch
heffing kunnen er terrassen ontstaan.
De meanderende rivier is ontstaan in het Holoceen en is een kronkelende rivier. De hoofdstroom van
de rivier gaat naar de buitenzijde buitenbocht, erosie treedt op, rivier neemt bodemdeeltjes mee en
bocht wordt wijder. In de binnenbocht is het rustig en de sedimentatie overheerst door aangroei
gesedimenteerd materiaal, afgewisseld met ondiepe geulen (Kronkelwaard). Het proces gaat door,
een bocht kan uiteindelijk afgesneden worden en de rivier gaat zich verleggen. Er blijft een
hoefijzervormige dode rivierarm liggen (Hoefijzermeer). De meander stroomt onder rustige en
redelijk constante wateraanvoer. Het verhang (hoogteverschil tussen 2 punten van rivier gedeeld
door de afstand) is klein redelijk constante wateraanvoer. De bedding bestaat uit fijnkorrelig
materiaal (Holoceen). Op een zwakke plek kan de rivier doorbreken en vormt er zich aan de landzijde
een waaiervormige, zandige afzetting: de crevasse-afzetting. Bij overstroming krijg de rivier meer
ruimte en stroomsnelheid neemt nog meer af. Het grovige (zandig) materiaal wordt dicht bij de
hoofdstroom neergelegd, op grotere afstand steeds kleiiger materiaal zoals klei en zavel (zand, zavel,
zware klei, lichte klei). Dit komt omdat zand zwaarder is dan klei.
1