Samenvatting Strafrechtspleging – Actuele criminologie (10de herziene druk)
Deze samenvatting bevat de volgende bladzijdes:
15 t/m 43 (Hoofdstuk 1)
87 t/m 307 (Hoofdstuk 3, Hoofdstuk 4, Hoofdstuk 5, Hoofdstuk 6, Hoofdstuk 7, Hoofdstuk 8 en
Hoofdstuk 9)
Hoofdstuk 1 Criminologie: een terreinverkenning
§1.1 De opdracht van de criminologie
Veel Nederlanders zijn ervan overtuigd dat de criminaliteit altijd maar toeneemt. Gezien zulke reacties verbaast
het niet dat veel Nederlanders hun veiligheid nog steeds als een groot probleem ervaren. Drie kwart van de
Nederlanders was in 2008 van mening dat harder en vaker zou moeten worden opgetreden tegen misdadigers,
er strenger zou moeten worden gestraft en dat de politie meer bevoegdheden zou moeten krijgen. Een
uitzondering op deze roep om strengere straffen, is het percentage voorstanders van herinvoering van de
doodstraf. Dat is gedaald van 49% in 1987 tot rond 40% de laatste jaren.
Ongeveer een kwart van de bevolking wijst er in opinieonderzoek op dat de daders van delicten vaak uit
disfunctionele gezinnen komen en in de maatschappij weinig kansen hebben gehad. Zij pleiten er daarom voor
dat de overheid meer doet aan preventie en hulpverlening bij risicogroepen en aan de resocialisatie van
gedetineerden. Bij de meningsverschillen over de aanpak van het criminaliteitsprobleem lopen de emoties vaak
hoog op.
De aantrekkelijkheid van criminele horrorverhalen berust op het aangename gevoel dat men er zelf beter aan
toe is dan het slachtoffer (in de psychologie bekend als de zogenoemde ‘neerwaarts vergelijking’). Dit
mechanisme verklaart de grote populariteit van berichten over sensationele misdrijven en rechtszaken in
ochtendbladen, op gespecialiseerde websites en bij reality-tv.
Box. 1.1 Schrijven, hyven, facebooken, rappen en tweeten over criminaliteit en de politie
Vaak hangt de zwaarte van de staf volgens jongeren ook af van wie de dader is. Zo reageren jongeren met
een redelijk sterke mening op personages uit het nieuws. Ook hierbij speelt de daad weer een belangrijke
rol. Hoe deze ‘slechte mensen’ behandeld moeten worden blijft echter een twistpunt.
Er bestaat een ‘rekbare’ grens tussen geaccepteerde en niet geaccepteerde criminaliteit onder jongeren.
Acceptabele criminaliteit kan vervolgens worden opgedeeld in lichte vergrijpen zoals verkeersboetes en
drugsgebruik, wat volgens sommige jongeren niet bestraft moet worden, maar ook zwaardere criminaliteit
zoals stelen en vechten. Deze laatste categorie wordt door bepaalde jongeren acceptabel bevonden indien
de achtergrond of jeugd ervan moeilijk is geweest.
De meest opvallende normen en waarden die door de jongeren in het onlinemateriaal worden gehanteerd
zijn negatief over de politie. Dit lijkt het gevolg te zijn van de tweeledige rol die ze de politie toedelen: een
vriend waarbij je terecht kunt als er iets misgaat en de instantie die straffen uitdeelt en autoriteit heeft.
Echter, er zijn ook jongeren die de politie wél waarderen.
Ernstige misdrijven roepen naast gevoelens van angst ook gevoelens van afschuw en woede op. Men is moreel
verontwaardigd dat de dader een ander zoveel leed kan aandoen en kennelijk lak heeft aan elementaire
normen van goed en kwaad. De gevoelens van morele verontwaardiging zijn vooral sterk als het slachtoffer
weerloos en onschuldig was. Boosheid, gekoppeld aan morele verontwaardiging, leidt vaak tot een roep om
vergelding.
De door criminaliteit opgewekte emoties kunnen ook een positieve, sociaal opbouwende uitwerking hebben.
Door hun gevoelens van morele verontwaardiging met elkaar te delen, bevestigen de leden van een
gemeenschap zichzelf en elkaar in hun normbesef. Iedereen wordt zich er weer eens scherp van bewust waar
de normatieve grenzen liggen. Door de dader te veroordelen bevestigen de groepsleden bovendien hun
collectieve besef van morele superioriteit.
De informele reacties op misdrijven hebben door de erbij loskomende sterke emoties soms de neiging te
ontsporen. Ontsporingen ontstaan des te sneller indien er binnen een bevolkingsgroep diepe frustraties leven
en/of indien de groep zich in zijn voortbestaan bedreigd voelt. De binnen de groep levende agressie wordt dan
geprojecteerd op de pleger van het misdrijf die als gevaarlijke outsider de schuld krijgt van alle bestaande
problemen.
Ernstige misdrijven leiden niet altijd en zeker niet bij iedereen uitsluitend tot gevoelens van angst en van
boosheid op de dader. De reacties zijn vaak enigszins tweeslachtig. Gewezen werd reeds op heimelijke
gevoelens van leedvermaak t.o.v. anonieme slachtoffers van gruwelijke misdrijven waarover de media
berichten. Misdaadverhalen kunnen ook leiden tot een heimelijke identificatie met de dader(s). Bij een deel
van de toeschouwers die zich met daders identificeren, roepen zulke gevoelens vervolgens weer
1
,schuldgevoelens op. Het eigen geweten staat niet toe dat men zich bewust in positieve zin identificeert met
een misdadiger. Dit schuldgevoel leidt op zijn beurt tot een roep om strenge bestraffing van de dader. De
identificatie met de daders kan ook gevoelens van mededogen oproepen. Bij de ervaring van medelijden met
daders worden soms eveneens persoonlijke frustraties op de daders geprojecteerd. Toeschouwers die zichzelf
tekortgedaan voelen, zien de door de politie gearresteerde daders als slachtoffers van onrechtvaardige
maatschappelijke omstandigheden. De daders staan hierbij symbool voor de underdog. Dergelijke gevoelens
van solidariteit met de (gearresteerde) daders kunnen bij de betrokkenen gevoelens van morele
verontwaardiging oproepen over het repressieve optreden van de overheid. Ook deze emotionele
kettingreactie kan vervolgens leiden tot gevoelens van saamhorigheid en uitingen van collectief geweld. Niet de
dader van misdrijven, maar de politie fungeert dan als zondeboek voor gevoelens van onvrede met de
bestaande maatschappelijke situatie.
Figuur 1.1. Emotionele reactiewijzen op zware misdrijven
Criminaliteit
- Identificatie met slachtoffer
o Angst/boosheid
Beveiliging/saamhorigheid
Vergeldingsbehoefte
Dader als zondeboek
Eigenrichting
o Mededogen
Slachtofferhulp
- Identificatie met dader
o Mededogen
Politie als zondebok
Terrorisme/rellen
Reclasseringshulp/strafrechtshervorming
o Bewondering
Schuldgevoel
Extreme strafbehoefte
§1.1.1 Het koele oog
Misdrijven roepen een explosieve mengelmoes van tegengestelde gevoelens op. Misdaadjournalisten proberen
met hun artikelen of tv-programma’s deze gemende gevoelens zo effectief mogelijk te bespelen. Een goed
misdaadverhaal biedt de consument zowel mogelijkheden tot griezelen over het lot van het slachtoffer als
mogelijkheden tot identificatie met de dader. Vanwege de vele identificatiemogelijkheden behoort criminaliteit
tot de favoriete lees- en kijkonderwerpen van mediagebruikers.
Ernstige misdrijven fungeren als het ware als een permanent door de media aan de bevolking voorgelegde
Rorschachtest (de test waarbij de proefpersoon moet zeggen wat hij/zij in een getoonde inktvlek ziet). In
discussies over misdrijven en strafzaken zijn vaak onder de oppervlakte geheel andere kwesties in het geding.
Het is begrijpelijk dat veel mensen zich bij misdrijven en strafzaken emotioneel sterk betrokken voelen en dat
op strafrechtszaken soms achterliggende, maatschappelijke conflicten worden geprojecteerd. Om echter te
voorkomen dat de officiële reacties op crimineel gedrag al te zeer door emoties worden beheerst, is in alle
democratieën de berechting van misdadigers geheel of gedeeltelijk in handen gelegd van onafhankelijke,
professionele rechters. In Nederland is al in de 19 de eeuw doelbewust gekozen voor een exclusief professionele
strafrechtspleging. Er valt in Nederland in de afgelopen jaren weliswaar een tendens waar te nemen naar meer
politieke discussie over vonnissen in individuele strafzaken, maar het beginsel van onafhankelijke rechtspraak
staat niet wezenlijk ter discussie.
Ook de criminologie levert een bijdrage aan een evenwichtige en humane reactie op criminaliteit. Voor
politiefunctionarissen, officieren van justitie, rechters, reclasseringsambtenaren, advocaten, medewerkers
slachtofferzorg en alle andere bij de strafrechtspleging betrokken functionarissen wordt objectieve informatie
ter beschikking gesteld over onder andere de achtergronden van crimineel gedrag, de effecten ervan op de
slachtoffers en de betekenis van straffen voor daders, slachtoffers en maatschappij. De criminologie probeert
over dergelijke emotionele kwesties zo veel mogelijk zakelijke informatie te verzamelen en deze systematisch
te ordenen. Zij kan daarom worden beschouwd als het onmisbare koele oog van de strafrechtspleging. De
criminologie beoogt tevens een bijdrage te leveren aan een op objectieve kennis gebaseerde publieke discussie
over misdaad en straf.
2
,Wat is, kortom, de beroepsrol van een criminoloog? Een criminoloog is iemand die zich beroepshalve toelegt
op de bestudering van misdaad en straf, maar daarbij, net als de rechter, juist wanneer de emoties hoog
oplopen, het hoofd koel probeert te houden. Hij of zij streeft bij zijn of haar oordeelsvorming naar een zo groot
mogelijke mate van objectiviteit. Pas als alle relevante feiten, inzichten en argumenten grondig in beschouwing
zijn genomen, komt de criminoloog toe aan zijn eigen, al dan niet emotioneel of politiek gekleurde, oordeel.
§1.2 Wat is criminologie?
§1.2.1 Criminologie als praktijkgerichte wetenschap
De criminologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de aard en achtergronden van
menselijke gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld en van de wijze waarop de overheid en de
overige maatschappij daarop reageert.
Volgens deze definitie wordt het wetenschappelijk object (de criminaliteit) bepaald door de inhoud van de
strafwet. De criminoloog bestudeert gedrag dat door de wetgever strafbaar is gesteld.
Er is binnen de criminologie sprake van een veelheid van theoretische gezichtspunten van waaruit de misdaad
wordt beschouwd. Zo kunnen tegenwoordig onder andere economische, sociologische, (sociaal)psychologische
en biosociale richtingen binnen de criminologiebeoefening worden onderscheiden.
§1.2.2 What’s in a name?
In de jaren zeventig van de overige eeuw werd het begrip misdaad aanvankelijk vervangen door het wat
zachtere begrip delinquentie (letterlijk: iemand die in de fout is gegaan).
Men ziet dat reeds de aanduiding van het studieobject van de criminologie politiek zeer gevoelig ligt en daarom
nauw luistert. Louter door het gebruik van een bepaalde aanduiding geeft men aan welke ideologische
opvattingen men over het onderwerp misdaad en straf koestert. Tussen degene die spreekt over
‘straatterroristen’ en degene die het heeft over ‘deviante jongeren’ of jongeren met ‘multi-probleemgedrag’
bestaat een wereld van politiek-ideologisch verschil.
§1.2.3 De relativiteit van het begrip criminaliteit
De aard van het strafbaar gestelde gedrag, d.w.z. wat onder criminaliteit wordt verstaan, wordt bepaald door
de wetgever en dit zal dus van tijd tot tijd en van land tot land enigszins verschillen. Het behoeft geen betoog
dat door de eeuwen heen steeds andere gedragingen onder de werking van het strafrecht zijn gebracht. De
geleidelijke opschoning van het wetboek wat betreft negentiende-eeuwse puriteinse elementen gaat nog
steeds door.
Er verdwijnen niet slechts strafbepalingen, er worden ook steeds nieuwe strafbepalingen aan het Wetboek van
Strafrecht of aan bijzondere wetten toegevoegd om bepaalde maatschappelijke belangen of belangen van
burgers beter te beschermen. Nieuwe strafbepalingen zijn tegenwoordig vaak gebaseerd op internationale
verdragen.
De focus van het strafrecht is, kortom, voortdurend aan veranderingen onderhevig. Criminologen spreken bij
de invoering van nieuwe wettelijke bepalingen waardoor op bepaalde gedragingen strafsancties worden
gesteld over de ‘criminalisering’ van dergelijk gedrag en bij het schrappen van bestaande strafbepalingen van
‘decriminalisering’.
De inhoud van de strafwet verschilt niet alleen per tijdperk, maar ook per land. De consequentie van dergelijke
verschillen in wetgeving is dat het wetenschappelijke object van de criminoloog tot op zekere hoogte zowel
tijd- als plaatsgebonden is. Door de relativiteit van het criminaliteitsbegrip moet zowel bij historische als
internationaal-vergelijkende criminologische onderzoeken de nodige voorzichtigheid worden betracht.
§1.3 De geschiedenis van de criminologie
Voor een goed begrip van de hedendaagse criminologie is enig inzicht in de geschiedenis van het vakgebied
onontbeerlijk. Een lastige vraag is waar men de geschiedenis van de criminologie moet laten beginnen. De
criminologie heeft geen oprichtingsakte.
§1.3.1 Van de klassieke oudheid tot de middeleeuwen
Een van de oudste bekende geschriften over misdaad en straf betreft de wetten die in circa 1750 voor Christus
werden opgesteld door koning Hammurabi van Mesopotamië. Deze Codex Hammurabi bevat naast regels over
familierecht en handel ook bepalingen over onder andere diefstal, heling, moord en geweldig. Hammurabi
schreef de Codex naar eigen zeggen om de goden te behagen. Een godsdienstige rechtvaardiging voor straffen
zullen we nog in de hele geschiedenis tegenkomen.
3
, Denken over misdaad en straf vinden we ook terug bij de oude Grieken. In zijn vloedrijke geschrift De Staat
(geschreven omstreeks 380 voor Christus) maakt de filosoof Plato een onderscheid tussen drie soorten mensen
op basis van hun ‘zielsdeel’.
Zoals bekend heeft de oude Griekse cultuur een sterke invloed gehad op de cultuur van het Romeinse rijk. Het
huidige recht in de Europese landen is in belangrijke mate gebaseerd op het oude Romeinse recht. Het is
belangrijk te realiseren dat het Romeinse strafrecht was beperkt tot misdrijven tegen de staat of de openbare
orde. Na het uiteenvallen van het Romeinse rijk in de vijfde eeuw bleef men in de gebieden die tot het
Romeinse rijk hadden behoord het Romeinse recht gebruiken en verder ontwikkelen. Daarbij werden inheemse
gebruiken en rechtsregels geïncorporeerd. Het Germaanse leenstelsel werd door keizer Karel de Grote
ontwikkeld tot het feodale stelsel dat hij gebruikte om zijn grote rijk te besturen. Criminele gedragingen zoals
diefstal en geweld werden minder beschouwd als onrechtmatige daden jegens medeburgers, maar meer als
inbreuken op de rechten van de leenheer en werden om die reden bestraft. Er ontstond een verschuiving in de
rechtvaardiging van het bestraffen van misdaad. Juridische en religieuze hervormers streefden vanaf het eind
van de middeleeuwen naar een rechtvaardiging van het strafrecht die gebaseerd was op de autoriteiten die ze
vertegenwoordigen.
Op het Europese continent verschoof het strafproces van een accusatoir naar een inquisitoir systeem. In een
accusatoir systeem worden misdrijven beschouwd als particuliere aangelegenheden waarvan de oplossing door
overheidsbemiddeling tot stand komt. In een inquisitoir systeem worden misdrijven gezien als schendingen van
het vorstelijke vredesgebod waartegen dus de overheid met inzet van alle middelen dient op te treden.
§1.3.2 Van de Renaissance naar de verlichting
In de Renaissance ontstond niet alleen een hernieuwde belangstelling voor kunst en cultuur uit de klassieke
oudheid, maar kwamen vanuit het humanistisch denken ook nieuwe denkbeelden over misdaad en straf op. In
het humanisme was levensbeschouwing niet langer gebaseerd op het goddelijke en wat de kerk daarover
voorschreef, maar op de ratio en universele waarden zoals menselijke waardigheid.
De bekendste Nederlandse denker op dit terrein is Coornhert. Hij schreef over wat volgens hem oorzaken van
criminaliteit waren en deed hij aanbevelingen voor een effectievere bestrijding van criminaliteit. Volgens
Coornhert was de doodstraf niet afschrikwekkend genoeg omdat een ellendig voortleven altijd nog minder
aangenaam is dan een snelle dood. Daarmee deed hij een pleidooi voor werkstraffen die nog
afschrikwekkender zouden zijn en ontwikkelde hij een voorstel voor dwangarbeid op roeischepen, die het
openbaar vervoer tussen de Hollandse steden zouden kunnen vormen.
Revolutionair voor zijn tijd was ook dat Coornhert pleitte voor de bouw van gevangenissen om misdrijfplegers
tijdens detentie een ambacht te leren en nuttig werk te laten doen in plaats van ze ter dood te brengen of
lijfstraffen uit te delen.
§1.3.3 De klassieke school
Aan het einde van de zeventiende eeuw ontstond een culturele stroming en intellectuele beweging die is
aangeduid als de ‘Verlichting’. Nog sterker dan in de Renaissance ontstond het idee dat de mens in staat is door
de rede de wereld te begrijpen en te verbeteren. Verlicht denken had ook betrekking op misdaad en strafrecht.
Verlichters wilden de absolute macht van de vorst aan banden leggen, rechtelijke willekeur voorkomen en
wrede straffen uitbannen. Verlichters hadden een voluntaristisch, d.w.z. niet-deterministisch mensbeeld en
zagen de mens als homo economicus: een op grond van de vrije wilsbeschikking – de ratio – handelende mens
die voor- en nadelen van gedragsalternatieven afweegt.
De meest invloedrijke uitdrager van deze verlichte ideeën over misdaad en straf is Beccaria. Criminaliteit was
volgens Beccaria een overtreding van dat contract en zou ook alleen in de mate van de inbreuk op het contract
moeten worden bestraft, het zogenoemde proportionaliteitsbeginsel. Bovendien was wreed en overmatig
zwaar straffen in strijd met het utilitaristische principe: er zou daardoor minder geluk zijn. Daarmee verzette
Beccaria zich ook tegen het in zijn ogen barbaarse inquisitoire strafproces waarin marteling werd toegepast.
§1.3.4 De positivistische school
De 19de eeuw kenmerkte zich door een sterke ontwikkeling in technologie en wetenschap. In plaats van door de
geesteswetenschappen werd het denken over misdaad en straf sterk beïnvloed door de natuurwetenschappen.
Dit leidde tot een meer deterministisch mensbeeld: de vrijheid van handelen van de mensen wordt sterk
beperkt door mogelijkheden en omstandigheden. Criminaliteit is gedetermineerd gedrag.
Deze stroming is ‘positief’ of ‘positivistisch’ genoemd omdat men dacht dat dat menselijk gedrag met de
methoden van de natuurwetenschappen bestudeerd kon en moest worden. Positivisten bestreden het
verlichte idee van gelijke straffen, omdat dit verschillen tussen daders veronachtzaamt. Het gevangenzetten
4