Portaal
Hoofdstuk 2: Taal
§2.1 Wat is taal?
§2.1.1 De vier domeinen van taal
Het gaat bij deze domeinen om de vaardigheiden: luisteren, spreken, lezen en schrijven.
In de tabellen hiernaast staan deze aangegeven. Spreken en schrijven is hierbij een
productief proces en luisteren en lezen een receptief proces.
Domein Betekenis Productief Receptief
Gesproken taal Klanken omzetten in Mondeling Spreken Luisteren
betekenissen Schriftelijk Schrijven Lezen
Geschreven taal Letters waar je een betekenis
aan kan geven
Receptief Ontvangend
Luisteren of lezen
Productief Het zelf produceren van klanken
Spreken of schrijven
§2.1.2. Geletterdheid
Geletterdheid is belangrijk in het dagelijks leven. Het is de vaardigheid in het lezen en
schrijven. Hierin wordt ook onderscheid gemaakt.
Geletterdheid Uitleg
Ontluikende geletterdheid Kind van 0-4 jaar
Ontdekt dat er geschreven taal bestaat
Beginnende geletterdheid Kind in groep 1,2 en 3
Verbanden leggen tussen gesproken en geschreven taal
Periode van imiterend schrijven
Gevorderde geletterdheid Kind in groep 4 t/m 8
Sneller en moeilijkere woordenherkennen en lezen
Vertellend schrijven: hoe heb je iets ervaren
Denkend schrijven: onderwerpen worden diverser en is
zich bewust van het publiek
§2.1.3 Omschrijving van taal
Taal heeft verschillende functies: een communicatieve functie om contact te houden met
elkaar, een conceptualiserende functie om greep te krijgen op hoe de wereld in elkaar
steekt en een expressieve functie om jezelf uit te drukken.
Daarnaast heeft taal betekenis, het gaat ergens over.
Tot slot heeft taal een systeem: klanken en tekens vormen woorden, zinnen en teksten.
1
, §2.2 Functies van taal
§2.2.1 Taal is een communicatiemiddel
Taal is een middel tot communicatie. In het communicatiemodel hieronder is te zien hoe dat
gaat.
Zoals je ziet is er spraken van een zender, boodschap en een ontvanger. Daarnaast vindt
communicatie altijd plaats in een context. Dit gaat over de situatie waarin je communiceert.
In de klas zal een leerkracht anders praten dan tegen een goede vriendin.
Soms geeft de ontvanger ook nog
feedback.
Communicatiemodel
In dit model staan ook vier aspecten.
Expressief aspect:
- De boodschap vertelt iets
over de persoonlijkheid van de zender
Zakelijk aspect:
- Boodschap heeft altijd bepaalde inhoud
Relationeel aspect:
- Boodschap geeft aan hoe de zender de ontvanger ziet
Appellerend aspect:
- De zender heeft een bedoeling met zijn boodschap.
Deze aspecten zorgen er soms voor dat een boodschap niet altijd overkomt, zoals dat
bedoeld was.
§.2.2.2 Taal is een middel om greep te krijgen op de werkelijkheid
Als je een stukje in de krant leest wil je daar zo veel mogelijk van begrijpen. Wanneer je een
aantal concepten (woorden, begrippen) niet begrijpt, is het moeilijker om te weten waar het
over gaat. Dit is de conceptualiserende functie van taal. Hoe meer je weet, hoe meer je
begrijpt.
§2.2.3 Taal is een expressiemiddel
Taal is ook een manier om je gevoel t uiten. Dit kan in de vorm van een dagboek of een lied.
Ook reclames en cabaret zijn manieren om expressief met taal om te gaan.
§2.2.4 Andere functies van taal
Taal heeft nog meer functies:
De poëtische functie gaat over het uitdrukken van de schoonheid van taal. De
metalinguïstische functie gaat over door middel van taal, spreken over taal (zelfstandig
naamwoorden, lidwoorden) en de conatieve functie van taal over via taal anderen
aanspreken en/of aanzetten tot handelen.
2
, §2.3 Betekenis van taal
Taal heeft betekenis. Dit noemen we het semantische aspect van taal. De semantiek is de
leer van de betekenis.
§2.3.1 Concepten en labels
Een woord is een concept met verschillende labels.
Bijvoorbeeld: het beeld van een stoel is het concept dat iemand in zijn gedachten heeft.
Hierbij is de naam voor dit concept afhankelijk van de taal: NL: stoel, ENG: chair.
Concept: het beeld dat je bij een woord hebt
Label: woord dat je bij een beeld/concept hebt.
§2.3.2 Het proces van verwijzen
Woorden verwijzen naar iets uit de werkelijkheid. Dit kan op verschillende manieren.
Manier Uitleg
Concrete woorden Je kunt je zintuigen gebruiken om het concept (waar het woord naar verwijst) te
zien, te proeven, te horen of te voelen.
- Citroen, hond
Abstracte woorden Woorden zonder directe zintuigelijke ervaring.
- Haat, onderwijs
Letterlijk Je zegt met woorden precies wat je bedoelt.
- Hij vist achter het net
Figuurlijk Je neemt woorden niet letterlijk, maar beschouwt ze als een vorm van
beeldspraak.
- De koe bij de hoorns vatten
Denotatie De formele betekenis van het woord. Zoals hij in het woordenboek staat.
Connotatie De persoonlijke gevoelswaarde (bijbetekenis) bij een woord.
- Fiets en rijwiel betekent hetzelfde, toch gebruik je fiets meer.
§2.3.4 Afhankelijke betekenis en onafhankelijke betekenis
Sommige woorden zijn afhankelijk van de betekenis. Woorden zoals deze en hij verwijzen
naar iets dat eerder vermeld is. Dit kan afgeleid worden uit de context (een wijzend gebaar)
of dat het eerder genoemd is (Peter heeft een nieuwe baan, hij is nu druk). Je snapt dan
alleen waar het over gaat als je het antecedent (datgene waarnaar verwezen wordt) weet.
Lexicale woorden zijn niet afhankelijk van de context. Deze hebben namelijk een eigen
betekenis. Je kunt ze dan ook opzoeken in het woordenboek (stoel).
§2.3.4 Meervoudige betekenis
Sommige woorden hebben meer dan één betekenis. Dit heet polysemie of homonymie.
Polysemie verwijst naar dezelfde woorden in verschillende contexten, waardoor het een iets
andere betekenis krijgt. Het verwijst wel naar één algemene betekenis, maar geeft daaraan
een andere nuance.
Ik heb geen geld meer in mijn portemonnee. (ruilmiddel)
Hij heeft het geld niet voor zo’n huis. (benodigde hoeveelheid)
Vroeger had je in bijna elk Europees land ander geld. (Verschijningsvorm)
3
, Homoniemen zijn woorden met dezelfde klank en schriftelijke weergaven, maar hebben een
geheel andere betekenis.
Bank (om op te zitten)
Bank (om geld op te nemen)
§2.3.5 Specifieke woordrelaties
Woorden krijgen kleur door de relatie die zij met andere woorden hebben. Er zijn
verschillende relaties:
Woordrelatie Uitleg
Synoniemen Woorden die (ongeveer) dezelfde betekenis hebben, maar
een andere klank.
- Fiets, rijwiel
Antoniemen Woorden die elkaars tegengestelde zijn.
- Jong, oud
Hyperoniem Een koepelwoord dat een verzameling woorden aanduidt.
- Meubels tafels en stoelen
Hyponiem Een woord dat onderdeel is van een verzameling.
- Tafels en stoelen meubels
§2.3.6 Vaktaalwoorden, schooltaalwoorden en signaalwoorden
Vaktaalwoorden zijn inhoudswoorden die in het dagelijks leven niet vaak gebruikt worden.
Ze worden vooral bij de vakken biologie, aardrijkskunde en geschiedenis gebruikt.
Schooltaalwoorden zijn woorden die specifiek in onderwijssituaties worden gebruikt. Het
gaat hier om de abstracte woorden (oorzaak, desondanks).
Signaalwoorden zijn woorden die de lezer informatie geven over de taal- en denkrelaties in
een tekst. Hiermee worden verbanden aangegeven.
§2.4 Systeem
Taal heeft, zoals je weet, functie en betekenis, maar het heeft ook een systeem.
De kleinste eenheid bij spreken en luisteren noemen we een foneem (spraakklank). Bij lezen
en schrijven is de kleinste eenheid een grafeem.
§2.4.1 Fonologie
Een foneem is een klank. Deze veroorzaakt het betekenisverschil tussen woorden. Denk aan
biet en bier. De fonemen /r/ en /t/ zorgen ervoor dat de betekenis tussen deze woorden
verschilt.
We onderscheiden hierin klinkers, tweetekenklanken en medeklinkers.
§2.4.2 Morfologie
Morfologie (woordleer) houdt zich bezig met de woordstructuur en de woordvorming.
Een morfeem is de kleinste betekenis dragende deel van taal.
Een woord heeft altijd één morfeem die zelf als woord kan voorkomen. Dit noemen we een
vrij morfeem (tuin). Deze kun je met andere morfemen combineren (vlindertuin).
Er zijn ook gebonden morfemen. Deze kun niet op zichzelf voorkomen (-tje).
Een samenstelling is een woord die uit twee losse woorden bestaat.
4