Tentamen Interventie in onderzoek en praktijk
Hoorcollege 1. Practice elements
Leerdoel 1: Wat is het belang van interventie onderzoek voor pedagogen?
Interventie: elke vorm van tussenkomst (al dan niet door een persoon), waarbij (meer of minder
doelgericht) verandering wordt beoogd. Er hoeft niet altijd een verandering te zijn, en er hoeft
niet altijd een persoon aanwezig te zijn.
NJI (Nederlandse Jeugdinstituut een kenniscentrum die informatie over jeugd verzamelt en deelt)
- Het NJI heeft een planmatige en doelgerichte aanpak.
- Het doel van het NJI is het bevorderen van de psychische, sociale, cognitieve of lichamelijke
ontwikkeling van een jeugdige, waar deze (mogelijk) bedreigd of belemmerd wordt.
- Gericht op jeugd of zijn opvoeder/omgeving (bijvoorbeeld school).
Voordat een interventie wordt ingezet is diagnostiek van belang. Het probleem moet eerst
verklaard en begrepen worden en dan pas kan een interventie worden ingezet.
Regulatieve cyclus (de 6 stappen van diagnostiek tot behandeling en evaluatie):
1. Probleemherkenning
2. Probleemdefinitie
3. Bedenken en afwegen van handelingsmogelijkheden
4. Planning
5. Interventie
6. Evaluatie
Voorbeeld van een interventie is Op Koers, een groepscursus voor kinderen met een chronische
aandoening met als doel het aanleren van oplossende coping vaardigheden waardoor stress
verminderd en er minder internaliserende en externaliserende problematiek zal zijn.
De evaluatie is belangrijk om de effectiviteit te meten. Het heeft immers geen zin om een
interventie in te voeren als er geen positieve resultaten uit voort komen. Via verschillende
databanken kunnen onderzoekers kijken welke interventie effectief is. Voor het geestelijke
gezondheidszorg kunnen zij bijvoorbeeld gebruik maken van erkende interventies van het
Trimbos-instituut. Voor jeugdhulp kan gebruik worden gemaakt van de databank effectieve
jeugdinterventies van het NJI.
Kortom: Pedagogen maken gebruik van interventie onderzoek om te evalueren of de interventie wel
effectief is, anders heeft het geen zin om de interventie in te voeren.
Leerdoel 2: Hoe maak je een onderscheid tussen interventies obv hun bewijskracht?
Het NJI effectladder meet drie aspecten:
1. Is de interventie goed beschreven?
2. Is de interventie goed (theoretisch) onderbouwd?
3. Is de interventie effectief?
-eerste aanwijzingen (werkzaam)
-goede aanwijzingen (doeltreffend)
-sterke aanwijzingen (bewezen effectief)
Trede van effectlader: op basis van deze drie aspecten kan je vier conclusies trekken:
, 1. Interventie is niet effectief: interventie is goed beschreven, geen theoretische ob of effect.
2. Interventie is in theorie effectief: interventie is goed beschreven en theoretisch ob.
3. Interventie is goed onderbouwd: interventie is goed beschreven, theoretisch ob en erkend.
4. Interventie is effectief: interventie is goed beschreven theoretisch ob, erkend en effectief.
Helaas zijn niet alle interventies effectief gebleken. Uit een steekproef van 329 interventies, zijn
interventies beoordeeld op basis van hun effectgrootte, hoe groter het effectgrootte, hoe
effectiever de interventie (0.2= klein, 0.5 = middelmatig, 0.8 = groot). Uit het onderzoek bleek dat
slechts 7 van de 329 erkende interventies sterke aanwijzingen voor effectiviteit hadden, de
meeste interventies (166) waren goed onderbouwd en erkend, maar er waren nog geen eerste
bewijzen voor effectiviteit.
Kortom: op basis van de trede van het effectlader kan je concluderen of een interventie effectief is.
De interventie is dan goed beschreven, theoretisch onderbouwd, erkend en effectief gebleken in de
praktijk (practice-based).
Leerdoel 3. Wat zijn practice elements?
Practice elements zijn de bouwstenen van interventies.
- Door naar practice elements te kijken krijgen we meer inzicht op wat werkt en voor wie.
- Ze zijn gebaseerd op interventie theorieën en zijn afkomstig van biologische theorieën,
cognitieve theorieën, gehechtheidstheorieën, leertheorieën en contextuele theorieën.
- Practice elements zijn actieve componenten van het Clinical Change Proces Model.
Clinical Change Proces Model:
De behandeling of interventie (bijvoorbeeld op Koers)
Beschrijvende componenten (bijvoorbeeld de handleiding, materiaal)
Practice elements specifiek (bijvoorbeeld psychoeducatie of exposure)
Non-specifiek (bijvoorbeeld de behandelaar of groepsleden)
Dat wat verandering brengt aan de cliënt (probleemoplossende vaardigheden)
Dat wat veranderd aan de situatie van de cliënt (minder emotionele problemen)
Kortom: practice elements zijn bouwstenen van interventies en onderdeel van het Clinical Change
Proces Model. Elke interventie bevat practice elements die uiteindelijk voor verandering zorgen.
Voorbeelden van interventie theorieën waar de practice elements op zijn gebaseerd:
Biologische theorie: lichamelijke fysiologische processen
Cognitieve theorie: gedachtes en ideeën
Gehechtheid theorie: emotionele veiligheid
Leertheorie: conditioneren, beloning, straf en opvoedstijlen
Contextuele theorie: micro, mesa, macro systemen
Hoorcollege 2. Hoe kan wetenschap de pedagogische praktijk ondersteunen en andersom.
Leerdoel 1. Hoe kan wetenschappelijk onderzoek houd vast bieden bij interventies?
, Wetenschap kan inzicht geven op de vraag welke interventie, door wie, het meest effectief is
voor een individu met een specifieke probleem, onder een set van omstandigheden, en hoe dat
tot stand komt.
Het blijkt dat gedragswetenschappers maar weinig verklarende analyses uitvoeren en maar
weinig bewezen effectieve behandelingen inzetten.
Leerdoel 2: Wat is het medisch model, Clinical Change Proces Model en Contextueel Model?
Medisch model:
Het medisch model is gebaseerd op het medisch model uit de geneeskunde waarin wordt
veronderstelt dat een bepaalde ziekte een biologische oorzaak heeft, en door op het oorzaak te
focussen weet je welke behandeling je kan implementeren.
1. Er is een ziekte of stoornis (bijvoorbeeld fobie).
2. Er zit een biologische of psychische verklaring achter (bijvoorbeeld klassieke conditionering).
3. Er is een mechanisme voor verandering (bijvoorbeeld desensitisatie)
4. Er is een therapeutische procedure (bijvoorbeeld systematische desensitisatie).
5. Er is sprake van specificiteit (bijvoorbeeld alleen desensitisatie kan de fobie afleren).
Clinical Change Proces Model:
Het clinical change proces model presenteert en organiseert het proces van verandering, door
een beschrijving van componenten die er worden gebruikt in de interventie.
1. Treatment (bijvoorbeeld Family-based intensive Trauma Treatment).
2. Descriptive components (bijvoorbeeld protocol, materiaal, bijeenkomst).
3. Active components (bijvoorbeeld oudertraining of de karakteristieken van de behandelaren).
4. Mechanism of change (bijvoorbeeld de vergroting van emotionele steun van ouders).
5. Clinical Outcome (bijvoorbeeld een daling van angst of traumasymptomen).
Contextueel Model:
Het contextueel model is een meer humanistische model om verandering te verklaren.
Humanisten geloven dat een mens zelf zingeving aan zijn leven brengt. Wampold stelde dat er te
veel focus is op het medisch model voor verandering, terwijl het belangrijkste ingrediënt van
verandering daar niet tussen zit, maar in factoren die het gevoel geven dat we mens zijn.
1. Non-specifieke factoren (bijvoorbeeld het opbouwen van een relatie, vertrouwen of begrip).
2. Relatie factor (bijvoorbeeld het in contact zijn met een mens en in dit geval therapeut).
3. Placebo factor (bijvoorbeeld het denken dat je goed bezig bent omdat je therapie volgt, zorgt
ervoor dat je daadwerkelijk positieve verwachtingen krijgt over de toekomst).
Er zijn dan drie paden waarbij psychotherapie voordeel levert:
1. Het vormen van een therapeutische relatie.
2. Het creëren van verwachtingen.
3. Het vaststellen van gezondheid bevorderende acties.
Leerdoel 2: Geven meta-analyses van effectstudies zekerheid?
Goede zorg wordt gekenmerkt door het inzetten van interventies met een bewezen effectiviteit.
De handleiding van interventies beschrijven de inclusieve en exclusieve criteria, doelen,
procedures, vereisten en onderbouwing van de interventie.
Een meta-analyse is een kwantitatieve samenvatting van effectgrootten uit meerdere studies.
, - Meta-analyses kunnen conclusies trekken over de effectiviteit van interventies.
- Meta-analyses kunnen ook vertellen voor wie de interventie precies werkt door te kijken naar
moderatoren, moderatoren kijken namelijk naar de karakteristieken van een persoon.
- Meta-analyses kunnen hierdoor meetfouten uit de studies halen.
- Meta-analyses geven deels zekerheid over de wetenschappelijke evidentie, maar je moet ook
kunnen vertrouwen op je eigen ingeving.
Absolute effectiviteit: er wordt gebruikt gemaakt van een gerandomiseerde pre-test post-test
design met een experimentele groep, controle groep en follow up. 01 tA 02, tB 02
– 02, 03. Het is het sterkst mogelijke design, maar niet alle studies die onderzoek doen naar een
specifieke interventie en daarbij gebruik hebben gemaakt van een gerandomiseerde pre-test
post-test vertonen dezelfde resultaten. Er is altijd sprake van standaard meetfouten,
betrouwbaarheid, gebruik van andere instrumenten, en bedreigingen voor interne validiteit.
Relatieve effectiviteit: er wordt gemaakt van een gerandomiseerde pre-test post-test met
experimentele groepen, vergelijkingsgroepen en een follow-up. Er is sprake van relativiteit
omdat je de interventie vergelijkt met een andere interventie. 01 tA 02, 03 en 01 tB 02, 03.
Psychoeducatie is bijvoorbeeld erg effectief in vergelijking met de controlegroep die geen
behandeling krijgt, maar niet zo effectief als je het vergelijkt met andere interventies zoals CGT.
Leerdoel 3: Wat is de kloof tussen wetenschap en praktijk?
Er is een groeiende kloof tussen wetenschappelijke kennis en toepassing. Wetenschappelijke
kennis groeit, maar de toepassing in de zorgpraktijk groeit minder hard.
- Wetenschappelijke kennis is mogelijk niet makkelijk te vertalen naar de praktijk.
- Wetenschap erkent ook dat het best moeilijk is om wetenschappelijke kennis toe te passen
in de zorgpraktijk omdat jeugdhulp/gehandicaptenzorg een complex systeem is met veel
betrokken partijen.
Hoorcollege 3. Onderzoek naar interventies
Leerdoel 1: Wat zijn de fasen in onderzoek naar interventies?
Fasen in onderzoek naar interventies:
1. Ontwikkeling: het identificeren en beschrijven van de interventie componenten om het
gewenste uitkomst te bereiken, waaronder de practice elements.
2. Effect: het aantonen van de interventie effect door een onderzoeker onder zeer
gecontroleerde condities bijvoorbeeld door een RCT.
3. Effectiviteit: het aantonen van de interventie effect in de toegepaste praktijk.
4. Contextualisatie: bedenken voor wie, wanneer en hoe de interventie effectief is door de
interventie in context te plaatsen.
5. Implementatie: in de echte wereld toedienen, en achterhalen welke sociaal-ecologische
variabelen eventueel invloed hebben op de interventie uitkomsten.
Leerdoel 2: Wat zijn mediatoren en moderatoren en mechanisme van verandering?
Mediator (WAAROM): Tussenliggende variabele die verklaart waarom twee variabelen met
elkaar verbonden zijn en geeft zo inzicht in het onderliggende mechanisme. Feedback is een
mediator op schoolcijfers en zo op schoolsucces.
Moderator (VOOR WIE): Variabele die verband versterkt of verzwakt, verklaart voor wie of onder
welke omstandigheden een effect bestaat en geeft zo inzicht in de beïnvloedbare factoren. De
, moderator is een vaststaand en veranderd niet door de interventie. Oud zijn als moderator heeft
invloed op het immuunsysteem en daarom ook invloed op het risico op corona.
Mechanisme van verandering (PROCES): de veranderingen die in de situatie van de cliënt
plaatsvinden als gevolg van de interventie en verantwoordelijk zijn voor verandering in de
uitkomstmaat. Het verwijst naar therapeutische processen, of verandering en zijn onderdeel van
de theoretische verklaringen. Volgens Kazdin zorgen practice elements voor verandering via de
mechanisme van verandering en vormen het een theoretische verklaring voor verandering.
Voorbeeld Samen Op koers: de interventie heeft als doel om kinderen met een chronische ziekte
te leren omgaan met psychosociale problemen zodat zij minder internaliserende of
externaliserende problematiek ervaren. De interventie kan alleen gericht zijn op het kind, of op
het kind en ouders. Uit onderzoek bleek dat de interventie het effectiefst was als ouders ook mee
deden met de interventie. De mediatiemodel geeft een soort theoretische verklaring, namelijk
dat de interventie werkt onder de omstandigheid als de ouders ook mee doen met de
interventie. Echter is de interventie voor ouder en kind samen effectief op groepsniveau, maar
niet op individueel niveau, bijvoorbeeld bij kinderen met een onveilige relatie net hun ouders.
- Een mediator kan soms ook een moderator zijn. Coping kan gezien worden als iets
vaststaand, wat kinderen al hebben (moderator) of kan worden aangeleerd (mediator).
- Een mediator kan soms ook een mechanisme van verandering zijn.
Leerdoel 3: Waarom is het belangrijk om de mechanisme van verandering te onderzoeken?
Onderzoek naar mechanisme van verandering:
- Generaliseerbaarheid over interventies heen (orde in grote hoeveelheid aan interventies)
- Optimalisatie van interventies (inzicht in behandeling en uitkomsten)
- Vertaling naar praktijk (vertaling naar de echte wereld)
- Theorievorming Dual aim of intervention studies je bewijst dat variabelen met elkaar
samenhangen en je krijgt inzicht op waarom een interventie werkt.
- We weten nog weinig over hoe een interventie werkt
- Het belang van een goede theorie wordt duidelijker dan ooit
1. Het brengt orde in de grote hoeveelheid aan interventies. Er zijn heel veel interventies, maar elke
interventie zorgt voor verandering om verschillende redenen. Als we weten dat positiever denken bij
verschillende behandelingen werkt, dan kunnen we dit clusteren en zo ook orde brengen.
2. Het geeft inzicht in de link tussen wat er wordt gedaan (behandeling) en de verschillende
uitkomsten. Therapie kent namelijk brede uitkomsten, bijvoorbeeld dat gedragsproblemen
verminderen, maar deze uitkomst vertelt voor de rest niet hoe dat komt. De link tussen de
behandeling en uitkomst vertelt hier wel meer over.
3. Het zorgt voor optimaliseren van verandering. Als we weten hoe een verandering tot stand komt,
dan kunnen we betere, sterkere of meer strategieën inzetten die verandering teweeg brengen.
4. Het zorgt voor een betere vertaling naar de echte wereld. We moeten begrijpen waarom een
behandeling werkt om ervoor te zorgen dat de behandeling ook in de echte wereld werkt.
5. Het zorgt ervoor dat moderatoren ontdekt worden. Moderatoren komen meer onder de aandacht
en kunnen daarna onderzocht worden. Moderatoren helpen om een betere selectie van patiënten te
maken. Als we weten dat een interventie alleen werkt bij kinderen met extreme mate van ADHD
hebben, dan weten we dat de interventie alleen bij deze kinderen ingezet moeten worden.
, 6. Het geeft begrip op het menselijk functioneren buiten de therapie om. Als blijkt dat de interventie
alleen effectief is bij kinderen met extreme mate van ADHD, dan begrijpen we meer over het
menselijk gedrag, dus dat mensen pas bij extreme mate van iets gevoelig zijn voor verandering.
Leerdoel 4: Wat zijn de drie type designs om mechanisme van verandering te onderzoeken?
1. Component studie (focus op de werkende elementen)
- Vereist duidelijk omschreven werkende elementen en een goede theorie.
- Je verwijderd steeds een component ofwel een werkende element (dismantling studies) of je
voegt steeds een component toe (additive studies) en kijkt wat er veranderd aan de
uitkomsten. Dit kan door een meta-analyse. Als er niks veranderd bij het verwijderen of
toevoegen van een component, weet je dat de component geen werkende element is.
- Kritiek: te kleine steekproeven, te weinig power, geen goede design, bias in het RCT.
2. Mediatie studie (RCT waarbij mediatoren worden gemeten)
- Vereist een grote steekproef en temporality, dus gaat mediator wel van te voren in.
- Je meet eerst de mediator en dan pas de uitkomst variabele. Een mediator wordt van te
voren ingezet en moet zorgen voor een verandering aan het begin, dus to tot t1 en zal
uiteindelijk lijden tot verandering in t2 en t4.
- Kritiek: niet alle studies doen aan lange termijn follow-up. Er kan namelijk sprake zijn van een
sleepereffect, dat wil zeggen dat het effect van een interventie pas later naar voren komt.
3. Single case experiment (focus op een inidividu waarbij je kan letten op wat er veranderd)
- Vereist case controle en rigor, dat wil zeggen het vertonen van de kwaliteit en bewijs.
- Je focust op een individu met veel herhaalde metingen, waarin het kind eigen controle is. Je
wilt bijvoorbeeld meten of een kind lactose intolerant is en je geeft het kind standaard
voeding en meet hoe vaak het kind huilt, en lactose voeding en meet hoe vaak het kind huilt.
- Kritiek: een simpele ABA design werkt niet. Er moeten meerdere meetmomenten zijn
(multiple baseline) in meerdere contexten zoals school en thuis (multiple context) en er
moeten meerdere mensen meten zoals leerkrachten en ouders (multiple informants).
Kazdin heeft een checklist beschreven voor onderzoek naar mechanisme van verandering.
1. Ligt er een bewezen theorie ten grondslag?
2. Is de beoogde mediator betrouwbaar in kaart gebracht?
3. Zijn er meerdere mediatoren in kaart gebracht?
4. Is er sprake van temporality dus gaat de mediator wel van te voren in?
5. Is er variatie in de mate waarin de mediator wordt toegediend?
Hoorcollege 4. Wat werkt voor wie en waarom?
Leerdoel 1: Hoe kan onderzoek helpen bij het ontwikkelen van een goede interventie?
Meta-analyses worden gebruikt om een overzicht te maken van verschillende studies die zijn
gedaan met het zelfde onderzoeksvraag. Het is een kwantitatieve review, waarin de
onderzoeksresultaten opnieuw worden beoordeeld op basis van hun statistische gegevens.
Binnen meta-analyses wordt er gekeken naar:
- p-waardes: vertelt of er sprake is van een effect. Het effect geldt dan alleen voor de groepen,
maar vertelt niet veel over een specifieke individu, of de werkzame mechanisme.
- Effect grootte: vertelt hoe sterk het effect is met het Cohen´s d. Er is een klein effect als d
0.20 is, middel effect als d 0.50 is en groot effect als d 0.80 is. De opzet van de studie, kan